Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:87

Zaaknummer

22-124/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft honderden uren en tonnen bij klager in rekening gebracht, zonder inzicht te geven in zijn werkzaamheden. Verweerder heeft zekerheid bedongen van klager anders dan door middel van een voorschot, door een pandrecht te vestigen. Verweerder heeft de kernwaarden partijdigheid en onafhankelijkheid geschonden door op te treden als advocaat van verweerder en als bestuurder van vennootschappen waarvan klager enig aandeelhouder was. Het risico van tegenstrijdige belangen heeft zich ook verwezenlijkt. Schrapping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 juni 2022 in de zaak 22-124/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. M. Peters

over:

verweerder gemachtigde: mr. E. Waling

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 23 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 10 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/13 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 mei 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de e-mail van 18 april 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder.  

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager houdt op één na alle aandelen in Bo(...). Bo(...) is enig aandeelhouder van Ba(...) en van K(...). Ba(...) exploiteert een jachthaven. K(...) is enig aandeelhouder van de P(…)groep, een samenstel van ondernemingen waarmee klager vermogen heeft vergaard.  2.3    Nadat klager, kort gezegd, persoonlijk en zakelijk in zwaar weer geraakte heeft de ondernemingskamer hem bij beslissing van 4 mei 2017 geschorst als bestuurder van de vennootschappen in de P(…)groep.  2.4    Op 5 mei 2017 heeft verweerder de van klager ontvangen opdracht als volgt bevestigd: “Met referte aan onze bespreking van 4 mei 2017, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft opgedragen onderzoek te doen naar de verschillende strafbare feiten, waarvan u het slachtoffer bent geworden, die zijn gepleegd in de afgelopen jaren, waaronder valsheid in geschrift, oplichting, diefstal en verduistering. Dit om aangifte ervan mogelijk te maken, dan wel er op andere wijze (minnelijk) ervoor te zorgen dat u gecompenseerd wordt, door degene die verantwoordelijk zijn voor de betreffende misdrijven, voor de daarmee verband houdende materiële en immateriële schade. Tevens vroeg u mij het ertoe te geleiden de betreffende misdrijven en de bedreigingen aan uw adres te stoppen.  Vanwege het feit dat mijn persoonlijke veiligheid door deze opdracht mogelijk gevaar loopt, het feit dat mijn onmiddellijke en onverdeelde aandacht noodzakelijk is om uw belangen naar behoren te behartigen, en het feit dat de verwachte tijdsbesteding in uren (zeker in het begin) naar verwachting (meer dan) dagvullend zal zijn, alsmede de spoedeisendheid van de opdracht (met onmiddellijke ingang), kwamen wij overeen dat ik in ieder geval de eerste drie maanden mij spoedtarief in rekening zal brengen. De behandeling van uw zaak vindt derhalve plaats op basis van een betaling van € 350,- per uur exclusief 21 % BTW en verschotten. Onder verschotten worden verstaan alle bedragen die aan derden verschuldigd zijn.  Omdat u en uw eigendommen worden bedreigd, verzocht u mij tevens de waarborging van uw persoonlijke veiligheid en dat van uw eigendommen te coördineren. Hiertoe heb ik in overleg met u besloten dat ik ten dien aanzien gebruik zal maken van de adviesdiensten van (…)G(…) op basis van een bedrag van € 350,- per uur exclusief BTW, welke ik als verschot afzonderlijk in rekening zal brengen.  U heeft mij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat u geen bezwaar heeft dat ik de informatie die onder mijn geheimhoudingsplicht valt met [G] deel. [G] heeft zich middels de bijgaande geheimhoudingsverklaring (…) akkoord verklaard met de inachtneming van een gelijke geheimhouding als voor mij geldt.  Tevens besloten wij dat u per onmiddellijke ingang peroons- en objectbeveiliging nodig heeft. Deze hebben wij in overleg met [G] per onmiddellijke ingang laten verzorgen door [NSG]. U heeft daarvoor een afzonder overeenkomst met [NGS] gesloten (…). Deze kosten zal ik u eveneens als verschot afzonderlijk in rekening zal brengen.  Er wordt naar gestreefd zoveel mogelijk maandelijks te declareren.  Om u belangen goed te behartigen heeft u mij eveneens een volmacht gegeven om u in alle opzichten te vertegenwoordigen. De betreffende akte gaat hierbij (…). Omdat uw financiële situatie het thans niet toelaat, zie ik af van het gebruikelijke voorschot om de kosten te dekken van uitgaven en te verrichten werkzaamheden. Ik zal mijn werkzaamheden onmiddellijk aanvangen. U zal evenwel, zoals toegezegd, zo spoedig mogelijk voor betaling van een voorschot en/of de dan openstaande facturen zorg dragen zodra dat mogelijk is.” Het document is ondertekend door verweerder, klager en G.  2.5    Bij overeenkomst van 21 mei 2017 tussen klager als pandgever en NGS, vertegenwoordigd door G, als pandnemer is een pandrecht gevestigd op alle bij C(…) opgeslagen roerende zaken, waaronder schilderijen, inboedel, treinen en toebehoren en zilverstukken. Het pandrecht is volgens de akte gevestigd omdat NGS een vordering heeft op klager in verband met aan hem en zijn eigendommen verleende beveiligingsdiensten. 2.6    Op 6 juli 2017 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven: “Hierbij bevestig ik onze recente afspraken met betrekking tot mijn facturatie.  In de afgelopen periode heb ik wekelijks gemiddeld ruim 60 uur gedeclareerd. Daar het er naar uit zie dat dit op korte termijn niet zal veranderen, zocht u naar een andere modaliteit van vergoeding die voor u de kosten zou drukken en die recht deed aan mijn inzet.  Overwegende dat er een grote overlap is tussen mijn huidige werkzaamheden voor u privé, Bo(...), Ba(...) en, zij het in mindere mate, Bu(…), en het feit dat ik als bestuurder van Bo(...) een sterkere positie zou hebben tegenover O(…) en V(…) E(…) dan als uw advocaat, deed u mij het hiernavolgende voorstel. Per 7 juli 2017 treedt ik in dienst als statutair directeur van Bo(...) en Ba(...). Beide posities zijn voor 12 uur per week. Het salaris bedraagt in beide gevallen EUR 5.000 per maand.  Voorts declareer ik vanaf 7 juli 2017 vast 30 uur per week voor mijn advieswerkzaamheden. Deze uren declareer ik op basis van onze overeenkomst d.d. 5 mei jongstleden (…)”  2.7    Op 7 juli 2017 hebben klager, namens Bo(...), en verweerder een arbeidsovereenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat verweerder voor twaalf uur per week bij Bo(...) in dienst treedt als directeur belast met het bestuur, voor een beloning van € 5.000,- per maand. Op dezelfde dag is een nagenoeg identieke overeenkomst gesloten tussen verweerder en Ba(...).   2.8    Op 8 augustus 2017 heeft de raad uitspraak gedaan op een verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Advocatenwet strekkend tot schorsing van verweerder in de uitoefening van de praktijk. De zaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 17-554/DH/RO. Uit de beslissing van de raad blijkt dat verweerder in het weekend van 15 en 16 juli 2017 is aangehouden en in verzekering is gesteld. Verweerder is op grond van een beslissing van de rechter-commissaris van 18 juli 2017 in vrijheid gesteld. Op 22 juli 2017 is verweerder opnieuw aangehouden. Op 1 augustus 2017 heeft de raad het verzoek van de deken mondeling behandeld. Verweerder bevond zich op dat moment in bewaring. Ter zitting heeft de raad bij wijze van voorlopige voorziening uitgesproken dat verweerder zich tot aan de beslissing van de raadkamer gevangenhouding niet als advocaat mag gedragen, met uitzondering van de contacten tussen hem en zijn praktijkwaarnemer. Op grond van een beslissing van de raadkamer gevangenhouding van 3 augustus 2017 is verweerder weer in vrijheid gesteld.  2.9    Op 5 oktober 2017 heeft een hypotheekhouder een executieveiling van de jachthaven van Ba(...) aangekondigd=.  2.10    Op 18 november 2017 hebben verweerder en G in hun hoedanigheid van bestuurders van Ba(...) een voorstel tot verkoop van de jachthaven gedaan aan de huurder en feitelijk exploitant van de jachthaven.  2.11    Op 13 december 2017 is verweerder vennootschapsrechtelijk ontslagen als bestuurder van Ba(...).  2.12    Bij brief van 14 december 2017 heeft de huurder van de jachthaven Ba(...) aansprakelijk gesteld voor het niet nakomen van de overeenkomst die volgens haar naar aanleiding van het hiervoor in 2.10 bedoelde voorstel tot stand is gekomen.  2.13    Verweerder heeft met de volgende facturen, die alle gedagtekend zijn op 1 februari 2018 en waarop staat dat ze aan klager ter hand zijn gesteld, bij klager gedeclareerd: Bedrag    Periode     Aantal uren bij een uurtarief van € 350,- (of € 423,5 inclusief 21% btw)    Gemiddeld aantal uren per dag (bij 7 werkdagen per week)             € 18.422,25    4 – 7 mei 2017    43.5     10,9 € 41.291,25    8 - 14 mei 2017    97,5 uur    13,9  € 43.408,75    15 - 21 mei 2017    102,5    14,6  € 35.100,50    22 -28 mei 2017    83    11,9 € 8.893,50    29-31 mei 2017    21    7 € 17.892,88    1-4 juni 2017    42,25    10,5 € 32.609,50    5-11 juni 2017    77    11 € 32.609,50    12-18 juni 2017    77    11 € 42.773,50    19-25 juni 2017    101    14,4 € 32.821,25    26 juni – 2 juli 2017    77,5    11,1 € 25.621,75    3-7 juli 2017    60,5    12,1 Bedrag    Periode     30 uur per week tegen een uurtarief van € 350,- (of € 423,5 inclusief 21% btw) € 38.115,-    7-30 juli 2017       € 63.025,-    31 juli – 3 september 2017     € 50.820,-    4 september – 1 oktober 2017     € 63.025,-    2 oktober – 5 november 2017     € 50.820,-    6 november – 3 december 2017     € 50.820,-    4-31 december 2017     € 48.279,-    1-31 januari 2018     2.14    Op 8 augustus 2018 is verweerder vennootschapsrechtelijk ontslagen als bestuurder van Bo(...).  2.15    Bij vonnis van 26 februari 2020 is een vordering van NGS op klager toegewezen. 2.16    Op 1 april 2020 heeft verweerder ten laste van klager diverse conservatoire (derden)beslagen gelegd.  2.17    Op 15 april 2020 heeft verweerder klager, Ba(...) en Bo(...) gedagvaard. Van klager heeft verweerder (onder meer) betaling gevorderd van € 331.494,63 en € 364.904,--. Van Ba(...) heeft verweerder ruim € 250.000,- gevorderd in verband met zijn dienstverband met die onderneming. Van Bo(...) heeft verweerder ruim € 140.000,-- gevorderd, ook in verband met een arbeidsovereenkomst. De dagvaarding vormt onderdeel van het klachtdossier.  2.18    Op 24 juni 2020 hebben klager, Ba(...) en Bo(...) een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie ingediend.  2.19    Op 5 augustus 2020 heeft verweerder in een procedure tegen klager een conclusie van dupliek in conventie, tevens akte wijziging van eis in reconventie en akte verzoek voeging ingediend. Onderdeel 24 van deze conclusie luidt als volgt: “Bij zijn schriftelijke verklaring van 5 februari 2018 heeft [klager] aan [verweerder] verklaard dat de aan NGS verstrekte zekerheden mede strekken tot zekerheid van zijn vorderingen jegens hem. hiermee is de titel tot zekerheidstelling van de litigieuze schilderijen gegeven. Uit de bewoordingen van deze verklaring vloeit ook voort dat aan  [verweerder] (mede) een pandrecht wordt gegeven. Gelet op het oudere pandrecht van NSG, rangschikt het pandrecht van [verweerder] daarna als tweede pandrecht.” 2.20    Op 25 november 2020 heeft de rechtbank in de hiervoor in 2.17 bedoelde zaak tussen verweerder enerzijds en klager, Ba(...) en Bo(...) anderzijds een tussenvonnis gewezen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer aan verweerder opgedragen om te bewijzen hoeveel uren hij heeft gewerkt binnen de opdracht van klager, zoals omschreven in de opdrachtbevestiging van 5 mei 2017 (r.o. 4.23.4 van het vonnis). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van Ba(...) (r.o. 4.37 van het vonnis). Het tussenvonnis vormt onderdeel van het klachtdossier. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Strijd met gedragsregel 2 lid 1: belangentegenstelling niet vermeden.  Verweerder had nooit een dienstbetrekking mogen aangaan met de vennootschappen Ba(...) en Bo(...). Bij zijn indiensttreding (in de functie van directeur) heeft hij zijn onafhankelijkheid in gevaar gebracht.  b)    Strijd met gedragsregel 5: belangen cliënt niet gediend.  Verweerder heeft “de belangen van [klager] niet in acht genomen en heeft louter zijn eigen belangen (van een zo hoog mogelijke omzet) laten prevaleren”. Klager werd niet geïnformeerd en niet gewaarschuwd door verweerder. Tal van rechtshandelingen zijn uitgevoerd “in het nadeel van [klager]”.  c)    Strijd met gedragsregel 27 lid 7: conservatoire maatregelen treffen zonder overleg met de deken.  Verweerder heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen en heeft, daaraan voorafgaand, niet het voorgeschreven overleg met de deken gevoerd.  d)    Strijd met gedragsregel 27 lid 5: geen specificatie werkzaamheden.  Uit de declaraties (of anderszins) blijkt niet van een “behoorlijke (deugdelijke) urenverantwoording”.  e)    Strijd met gedragsregel 25 lid 1: géén redelijk salaris.  Verweerder heeft “excessief gedeclareerd” omdat de door hem gefactureerde uren “ongeloofwaardig zijn” en niet te relateren aan de opdracht. “{Verweerder] komt niet verder dan nog geen 10 a4’tjes toelichting voor wat betreft de periode 3 mei 2017 tot en met 7 juli 2017, maar brengt over deze periode wel ruim EUR 330.000,00 in rekening”. Ook voor de “vaste” uren (leidend tot een totale vordering van € 364.904,00) ontbreekt iedere onderbouwing. “Dat deze werkzaamheden zijn verricht is überhaupt ongeloofwaardig, maar zeker in het licht van de arrestatie van [verweerder] op 15 juli 2017 en zijn schorsing op 4 september 2017”. Klager voegt daaraan toe dat een groot deel van de door verweerder beschreven werkzaamheden betrekking lijken te hebben op de vennootschappen van klager. “Dit betreffen geen werkzaamheden voor [klager]  in privé”. Klager sluit af met de stelling dat “nagenoeg geen van de werkzaamheden uit de “opdracht” zijn verricht of tot enig resultaat hebben geleid” en dat het in rekening gebracht uurtarief “onredelijk hoog” is.  f)    Strijd met gedragsregel 26 lid 1: géén inzicht in wijze van declareren.  In strijd met de afspraak heeft verweerder niet maandelijks gefactureerd. Verweerder heeft geen inzicht gegeven in de wijze van declareren. Voor het tijdsverloop tussen het verrichten van de werkzaamheden en het opmaken van de facturen heeft hij geen deugdelijke motivering gegeven.  g)    Facturen niet verzonden of ter hand gesteld.  Klager stelt dat verweerder de facturen daadwerkelijk op 1 februari 2018 heeft opgemaakt én ter hand gesteld. Klager heeft verweerder uitgenodigd om zijn btw-aangifte ter zake het eerste kwartaal van 2018 in het geding te brengen.  h)    Strijd met gedragsregel 23 lid 2: onnodige kosten niet vermeden.  Verweerder heeft geen deugdelijke kosten-batenanalyse gemaakt en ter zake niets met zijn cliënt gedeeld of besproken.  i)    Strijd met gedragsregel 23 lid 2: niet zorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden.  Klager is volledig in het ongewisse gelaten over de financiële neerslag van datgene waartoe hij zich verbonden had. Hij is niet geïnformeerd en niet gewaarschuwd. “[Verweerder] heeft misbruik gemaakt van die vertrouwensrelatie en machtspositie en de geestestoestand waarin [klager] verkeerde”.  j)    Strijd met gedragsregel 8: belangrijke informatie en afspraken niet schriftelijk bevestigd.  De aard en noodzaak van de urenbesteding is klager geheel onduidelijk. Zo zijn nimmer verslagen/kansen/inschattingen/procesrisico’s of andere tastbare adviezen ontvangen en is er geen deugdelijke specificatie en urenverantwoording. 3.2    De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Op de zitting heeft verweerder laten weten dat hij een geluidsopname wenst te overleggen. De raad is van oordeel dat verweerder voorafgaand aan de zitting voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten en de onderbouwing daarvan naar voren te brengen. Verweerder had de geluidsopname ook al eerder kunnen overleggen; het gaat om een opname die in december 2017 is gemaakt. Het verzoek van verweerder wordt daarom afgewezen.   Klachtonderdeel a) 5.2    Het verwijt dat klager verweerder hier maakt is dat verweerder enerzijds voor hem optrad als advocaat en anderzijds de functie van bestuurder van twee ondernemingen waarvan klager aandeelhouder was, aanvaardde. Volgens klager heeft verweerder door zijn handelen de situatie in het leven geroepen waarin potentieel tal van situaties konden ontstaan die onwenselijk waren met het oog op zijn onafhankelijkheid als advocaat van klager. Verweerder heeft aangevoerd dat de belangen van klager en van Ba(...) en Bo(...) in elkaars verlengde lagen. Verweerder heeft betwist dat hij met zijn optreden voor klager en zijn dienstverbanden met Bo(...) en Ba(...) onbetamelijk heeft gehandeld of tegenstrijdige belangen heeft gediend. De raad oordeelt als volgt.  5.3    Klager is onmiddellijk aandeelhouder van Bo(...) en middellijk aandeelhouder van Ba(...). Verweerder was advocaat van klager en behartigde dus ook de belangen van klager in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van Bo(...) en Ba(...). Vanwege financiële redenen trad verweerder in juli 2017 als bestuurder in dienst van zowel Bo(...) als Ba(...). Daarmee nam verweerder de verplichting op zich om op te treden in het belang van deze ondernemingen.  5.4    Belangen van ondernemingen en hun aandeelhouders lopen niet zonder meer parallel. Verweerder aanvaardde met het sluiten van de arbeidsovereenkomsten met Bo(...) en Ba(...) de mogelijkheid dat hij geconfronteerd zou worden met tegenstrijdige belangen van (een van) de ondernemingen enerzijds en klager als aandeelhouder anderzijds. Daarmee aanvaardde verweerder ook het risico dat zijn plicht tot onafhankelijkheid en partijdigheid in relatie tot (een of meer van) zijn drie heren in het geding zou komen. Dat het niet ging om een denkbeeldig gevaar blijkt uit de kwestie rondom dat verkoop van de jachthaven die heeft geleid tot een geschil tussen klager en Ba(...) enerzijds en verweerder anderzijds (zie het vonnis van 25 november 2020). In deze kwestie was het kennelijk niet in het belang van Ba(...) om klager als aandeelhouder op de hoogte te stellen van en mee te laten praten over de (voorgenomen) verkoop van de jachthaven. Het belang van informatie over die (voorgenomen) verkoop was voor de aandeelhouder echter evident, omdat verkoop van de jachthaven volgens het vonnis van 25 november 2020 gelijkstond aan beëindiging van Ba(...). Hier was aldus sprake van een situatie waarin verweerder onmogelijk zowel de belangen van Ba(...) als die van klager kon dienen, terwijl hij zich hiertoe wel had verbonden.  5.5    Het voorgaande brengt de raad tot het oordeel dat verweerder onbetamelijk en onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door naast zijn rol als diens advocaat ook de functies bij Bo(...) en Ba(...) te aanvaarden. Klachtonderdeel a is in zoverre gegrond.   5.6    Daarnaast was volgens klager sprake van onbehoorlijke vervulling van de taak van bestuurder van Ba(...) door verweerder. Verweerder heeft betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur.  5.7    De raad overweegt dat het hier gaat om een belang van Ba(...) en dat klager daarbij geen rechtstreeks belang heeft. Dit betekent dat klager in dit deel van klachtonderdeel a niet-ontvankelijk is. De raad voegt daar nog aan toe dat de vraag of sprake is van onbehoorlijk bestuur van Ba(...) in beginsel vooral civielrechtelijk van aard is en door Ba(...) ook aan de civiele rechter is voorgelegd.  Klachtonderdeel b) 5.8    Als voorbeeld van een rechtshandeling in het nadeel van klager noemt klager dat verweerder voor G heeft getracht een verhaalspositie te creëren door pandrechten te vestigen ten laste van klager. Deze werkzaamheden heeft verweerder bij klager in rekening gebracht. Klager verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de pandakte van 21 mei 2017 (zie in 2.5). Volgens klager heeft verweerder verder diverse goederen van klager onder zich genomen, waaronder een treincollectie en diverse andere kunstvoorwerpen zonder verder rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van die goederen. Klager heeft bij repliek ook naar voren gebracht dat het pandrecht en de bewaring van de goederen “in eigen belang” was en niet in het belang van klager. In de conclusie van dupliek in conventie van 5 augustus 2020 stelde verweerder volgens klager “plots dat het pandrecht tevens zou strekken tot een zelfstandig tweede pandrecht ten gunste van hem, althans dat hij voor de betaling van de advocatendeclaraties een beroep toekomt op een retentierecht”. Dat is volgens klager onjuist. Voor zijn standpunt over dit onderwerp heeft klager verwezen naar de conclusie van dupliek in reconventie van 5 augustus 2020.  5.9    Gelet op de onderbouwing ervan begrijpt de raad dat dit klachtonderdeel in het bijzonder ziet op de ten laste van klager gevestigde pandrechten ten bate van NSG en ten bate van verweerder zelf.  5.10    De raad stelt op grond van de feiten vast dat op 21 mei 2017 een pandrecht is overeengekomen tussen klager en NGS. NGS verleende persoons- en objectbeveiliging. Uit het klachtdossier blijkt niet dat debat bestond of bestaat over de noodzaak van die beveiliging. De raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank bij vonnis van 26 februari 2020 (zie in 2.15) de vordering van NSG op klager die verband houdt met de beveiligingsdiensten heeft toegewezen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat klager niet beschikte over liquide middelen toen NSG beveiligingsdiensten verleende en aldus op dat moment niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens NSG kon voldoen. Binnen deze kaders kan niet als voldoende aannemelijk worden vastgesteld dat het overeengekomen pandrecht uitsluitend in het belang van NSG was en dat verweerder met het opstellen van de pandakte in strijd met de belangen van klager heeft gehandeld. Dit betekent dat klachtonderdeel b in zoverre ongegrond is.  5.11    Gelet op de verklaring die verweerder op de zitting heeft afgelegd staat vast dat hij in ieder geval heeft beoogd om tussen hem en klager een pandrecht overeen te komen. De raad stelt voorop dat het een advocaat niet is toegestaan om voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid te aanvaarden, dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken. Dat verweerder daarover overleg heeft gevoerd met de deken is niet gesteld en ook niet gebleken. Verweerder heeft in strijd met dit uitgangspunt een pandrecht gevestigd, althans willen vestigen ten laste van klager. Dit alles is ongeoorloofd en onbetamelijk. Klachtonderdeel b is in zoverre gegrond. Klachtonderdeel c) 5.12    Volgens klager had verweerder, hoewel hij in april 2020 al geen advocaat meer was, toch overleg moeten voeren met de deken over het leggen van conservatoir beslag ten laste van zijn voormalig cliënt.  5.13    De raad is van oordeel dat verweerder ten tijde van het nemen van conservatoire maatregelen niet meer onderworpen was aan de voor advocaten geldende (gedrags)regels en aan het toezicht van de deken. Verweerder was op dat moment immers geen advocaat meer. Dit staat niet, zoals verweerder voorstaat, in de weg aan ontvankelijkheid van klachtonderdeel c, maar leidt tot ongegrondheid ervan. Klachtonderdelen d), f) en i) 5.14    Naar het oordeel van de raad zien de klachtonderdelen d, f en i in de kern alle op de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden heeft gedeclareerd en gespecificeerd. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk beoordelen. Bij de beoordeling van de klachtonderdelen is van belang dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid en geschil dient de advocaat dit schriftelijk te doen. Daarnaast geldt dat een advocaat in beginsel periodiek en deugdelijk gespecificeerd declareert.  5.15    De raad is van oordeel dat verweerder ernstig is tekortgeschoten waar het gaat om zijn declaratiegedrag. Verweerder heeft niet periodiek (pro forma) gedeclareerd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden daarnaast niet of onvoldoende deugdelijk en niet tijdig gespecificeerd. Verweerder heeft na 5 augustus 2017 ook niet gecommuniceerd met klager over het te hanteren uurtarief. De raad licht dit als volgt toe. 5.16    Verweerder heeft zijn facturen voor klager op of omstreeks 1 februari 2018 opgesteld. Verweerder heeft aldus niet voldaan aan zijn eigen toezegging om “zoveel mogelijk maandelijks te declareren”, maar ook niet aan zijn plicht om periodiek te declareren. Verweerder heeft aangevoerd dat hij voor 1 februari 2018 pro forma aan klager heeft gefactureerd. Verweerder heeft dit echter niet feitelijk onderbouwd; de pro-formafacturen heeft hij niet overgelegd. Verweerder heeft ook aangevoerd dat het aanvankelijk de bedoeling was om maandelijks te factureren, “maar gelet op het feit dat er geen liquide middelen waren en [klager] ook geld leende van derden (…) had het opmaken van de facturen geen prioriteit”. Deze verklaring lijkt innerlijk tegenstrijdig met de stelling dat pro- formafacturen zijn verstrekt. Klager heeft bovendien weersproken dat hij van verweerder pro-formafacturen heeft ontvangen. De raad gaat er gelet op een en ander van uit dat tussentijds geen pro-formadeclaraties zijn verstrekt door verweerder. De financiële situatie van klager in aanmerking genomen had verweerder wel pro forma kunnen en moeten declareren, zodat klager in ieder geval op de hoogte was van de facturen die hij op termijn zou moeten voldoen. Verweerder is op dit punt tekortgeschoten.   5.17    Ten aanzien van de specificatie van werkzaamheden heeft verweerder aangevoerd dat hij, zakelijk weergegeven, klager wekelijks op de hoogte hield van de werkzaamheden die hij had verricht en dat hij op klagers verzoek zijn uren niet schriftelijk zou vastleggen omdat dat ook tijd zou kosten. De stelling van verweerder is dus in de kern dat hij zijn werkzaamheden mondeling heeft gespecificeerd. Klager heeft dit alles betwist. Dit betekent dat de raad niet als aannemelijk kan vaststellen dat verweerder klager regelmatig mondeling heeft geïnformeerd over zijn uren en de daarmee gemoeide kosten. De raad kan evenmin als aannemelijk vaststellen dat klager ermee heeft ingestemd dat verweerder geen verslag zou leggen van zijn uren, omdat ook een schriftelijk vastlegging van deze door verweerder gestelde afspraak ontbreekt. De raad laat hierbij nog in het midden of zo’n afspraak als betamelijk aangemerkt zou kunnen worden in een zaak als deze waarin uitzonderlijk veel uren zijn gewerkt in een veelomvattende en complexe zaak. 5.18    Tussen 4 mei 2017 en 7 juli 2017 heeft verweerder op uurbasis gefactureerd. De raad stelt op grond van de gegevens in het klachtdossier verder vast dat verweerder de uren die hij heeft gemaakt tussen 4 mei 2017 en 7 juli 2017 ook niet, althans niet voldoende, schriftelijk heeft gespecificeerd. In het dossier bevindt zich slechts een ongedateerde verklaring waarin verweerder uitleg geeft over zijn werkzaamheden tussen 4 mei 2017 en 7 juli 2017. Het stuk geeft een naar het oordeel van de raad globaal beeld van de kwesties die klager aan verweerder heeft voorgelegd en van de werkzaamheden die verweerder heeft verricht. Het is echter geen nauwgezette en zorgvuldige specificatie van die werkzaamheden. Ook andere stukken waaruit afgeleid zou kunnen worden wat verweerder heeft gedaan ontbreken; ieder spoor van schriftelijke verslaglegging van bijvoorbeeld adviezen, strategieën of contacten met de personen die klager bedreigden, de Belastingdienst of de politie ontbreekt. Het is de raad volstrekt onduidelijk hoe zich dit verhoudt tot de omstandigheid dat verweerder in de periode tussen 4 mei 2017 en 7 juli 2017 tussen 7 en 14,6 uren per dag werkte voor klager, uitgaande van het (onwaarschijnlijke) scenario dat verweerder in die drie maanden gedurende zeven dagen per week aan het werk was voor klager. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat de dossiers van klager 35 ordners besloegen en dat hij “dagvaardingen” heeft uitgebracht, maar enig bewijs van de juistheid van deze door klager weersproken stelling ontbreekt.  5.19    Vanaf 7 juli 2017 heeft verweerder een “fixed fee” van 30 uren per week in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 350,- exclusief btw. Het gaat, volgens de brief van verweerder van 5 mei 2017, om zijn “spoedtarief” dat hij in ieder geval de eerste drie maanden in rekening zou brengen. Het hanteren van het spoedtarief was tot begin augustus 2017 dus overeenkomstig de afspraak. Aanvullende afspraken over het na 5 augustus 2017 te hanteren tarief had verweerder, voor zover deze al zijn gemaakt, schriftelijk moeten bevestigen. Gesteld noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan en dat is jegens klager onzorgvuldig.  5.20    De raad is met klager van oordeel dat ook als, zoals verweerder stelt, een fixed fee was overeengekomen (zie hierover ook het oordeel van de raad over klachtonderdeel e) dat niet afdoet aan de plicht om inzicht te verschaffen in de verrichte werkzaamheden. Verweerder had klager specificaties moeten verstrekken en hij had pro forma kunnen factureren. Verweerder heeft dit nagelaten. De werkzaamheden zijn op of omstreeks 1 februari 2018 gedeclareerd. De specificatie van de werkzaamheden heeft verweerder pas opgesteld nadat de rechtbank hem bij vonnis van 25 november 2020 had opgedragen bewijs te leveren en daarmee enkele maanden nadat klager bij de deken had geklaagd over (onder meer) het ontbreken van urenspecificaties. Dat is te laat en reeds daarom jegens klager onzorgvuldig.  5.21    Daar komt nog bij dat de na 25 november 2020 opgestelde specificatie zodanige vragen oproept dat naar het oordeel van de raad getwijfeld moet worden aan de waarachtigheid ervan. Verweerder heeft volgens de specificatie nagenoeg iedere dag voor klager gewerkt in de periode tussen 7 juli 2017 en 31 december 2017. Slechts op 16, 23, 25 en 29 juli 2017, 2 augustus 2017 en 17 september 2017 was verweerder volgens zijn opgave niet voor klager aan het werk. Op 16 juli 2017 zat verweerder in hechtenis. Op 17 juli 2017 ook, maar op die dag heeft hij volgens de specificatie toch vijf uur besteed aan “contemplatie” en 8,3 uur aan “revindicatie gestolen kunst”. Ook tussen 22 juli en 3 augustus 2017 heeft verweerder, ondanks dat hij in bewaring zat en kennelijk de hiervoor in 2.8 genoemde voorlopige maatregel van de raad negerend, werkzaamheden voor klager verricht, waaronder besprekingen en inkomende post. Op 4 september 2017 heeft verweerder ruim 27 uren voor klager gewerkt. Op 11 september 2017 werkte hij ruim 22 uur voor klager. Op het niet bestaande 31 september 2017 heeft verweerder ruim twee uur voor klager gewerkt. Op 2 oktober 2017 werkte verweerder opnieuw ruim 22 uur en op 9 oktober 2017 ruim 19 uur. Volgens de specificatie heeft verweerder op 16 oktober 2017 wel 33 uur voor klager gewerkt. Op 25 december 2017, eerste kerstdag, heeft verweerder maar liefst 15 uur voor klager gewerkt. Op 26 december 2017 was verweerder vrij.  5.22    Onduidelijk is verder of de specificatie ziet op de bijstand van verweerder als advocaat van klager of ook op zijn werkzaamheden als bestuurder van Ba(...) en Bo(...). Het lijkt er naar het oordeel van de raad op dat het uitsluitend gaat om werkzaamheden voor klager, omdat bij het grootste deel van de werkzaamheden “privé A(…)” is vermeld. Dit betekent dat verweerder naast het buitensporige aantal uren dat hij volgens de specificatie als advocaat heeft gewerkt ook nog (gemiddeld) twee maal twaalf uur per week werkzaam was in zijn hoedanigheid van bestuurder van Bo(...) en Ba(...). Voor zover de uren in hoedanigheid van bestuurder van Bo(...) en Ba(...) wel onderdeel vormen van de specificatie, geldt dat de specificatie op dat punt geen duidelijk onderscheid maakt. De specificatie van de uren vanaf 7 juli 2017 is, kortom, niet nauwgezet en zorgvuldig.  5.23    Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet periodiek, nauwgezet en zorgvuldig heeft gedeclareerd. Dat is jegens klager onbetamelijk en onzorgvuldig en klachtonderdelen d, f en i zijn gegrond.  Klachtonderdeel e)  5.24    De raad gaat ervan uit dat dit klachtonderdeel slechts ziet op de hoogte van het uurtarief en de volgens verweerder overeengekomen fixed fee van 30 uren per week. De raad wijst er in dit verband op dat het aantal gedeclareerde uren en de onderbouwing daarvan hiervoor bij de beoordeling van andere klachtonderdelen voldoende aan de orde is gekomen.  5.25    Verweerder heeft aangevoerd dat een uurtarief van € 350,- is overeengekomen en vastgelegd in de opdrachtbevestiging en dat het bovendien een in relatie tot de werkzaamheden redelijk tarief was. Verweerder betwist ook dat excessief is gedeclareerd.  5.26    De raad is van oordeel dat een uurtarief van € 350,- weliswaar aan de hoge kant is, maar niet exceptioneel hoog. Dit geldt te meer als het belang van de zaak van klager wordt meegewogen. Klachtonderdeel e is in zoverre dan ook ongegrond. 5.27    Klager heeft verder gesteld dat hij met verweerder geen fixed fee is overeengekomen. Het oordeel over de vraag of een fixed fee was overeengekomen is echter voorbehouden aan de civiele rechter. Dit neemt niet weg dat verweerder niet had kunnen volstaan met eenzijdige vastlegging van een volgens hem gemaakte afspraak waarbij voor 30 uren per week aan honorarium in rekening zou worden gebracht, naast een arbeidsloon van twee maal € 5.000,- voor twee maal twaalf uren per week. De eenzijdige en daarmee onvoldoende schriftelijke vastlegging van deze voor klager belangwekkende financiële afspraak is jegens klager onzorgvuldig en onbetamelijk en klachtonderdeel e is in zoverre gegrond.  Klachtonderdeel g) 5.28    Klager heeft gesteld dat hij de facturen die zien op de periode van 4 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 voor het eerst op 9 september 2019 heeft ontvangen. De overige facturen heeft klager pas ontvangen bij de dagvaarding van 15 april 2020. Verweerder heeft betwist dat hij de facturen niet aan klager ter hand heeft gesteld. Verweerder wijst er op dat hij klager op 14 juni 2018 een aanmaning heeft gestuurd.  5.29    De lezingen van partijen op dit punt lopen uiteen. Bewijslevering is niet aangeboden en de klachtprocedure leent zich daar ook niet goed voor. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, dat de feiten dus niet zijn komen vast te staan en dat dit onderdeel van de klacht in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. De klachtonderdeel g is in zoverre ongegrond.  5.30    Klager heeft bij repliek verder gesteld dat verweerder de btw niet heeft aangegeven. Klager heeft erop gewezen dat de facturen ook geen btw-nummer bevatten. Gezien de omvang van de omzet die verweerder maakte diende hij de btw volgens klager op eerste aangifte te melden en te voldoen. Verweerder heeft op dit punt volgens klager in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld.  5.31    De raad is van oordeel dat het door klager gestelde -  wat daar ook van zij – geen nalaten behelst dat in relatie tot klager onzorgvuldig of onbetamelijk is. Klachtonderdeel g is ook in zoverre ongegrond.  Klachtonderdeel h) 5.32    In het voorgaande heeft de raad vastgesteld dat, zakelijk weergegeven, verweerder veel uren in rekening heeft gebracht, maar dat onduidelijk is wat verweerder precies heeft gedaan. Schriftelijke verslaglegging en ander bewijs waaruit blijkt van (de aard van) zijn werkzaamheden ontbreken in dit klachtdossier. De raad rekent dit verweerder aan. Het betekent echter ook dat niet valt vast te stellen of verweerder onnodige kosten niet heeft vermeden. De raad begrijpt dat klager gelet op het ontbreken van inzicht in de wijze van declareren is achtergebleven met het gevoel dat verweerder onnodige kosten niet heeft vermeden of excessief heeft gedeclareerd. Dit gevoel is echter onvoldoende om de juistheid van klachtonderdeel h aan te nemen. De raad verklaart het klachtonderdeel daarom ongegrond.  Klachtonderdeel j)  5.33    Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij nagenoeg niets schriftelijk heeft vastgelegd. 5.34    De raad onderschrijft dit verwijt. Uit dit klachtdossier blijkt slechts van twee opdrachtbevestigingen die gelet op de omvang en complexiteit van de zaak als uiterst summier aangemerkt moeten worden. Deugdelijke schriftelijke onderbouwing van de uren ontbreekt, zoals hiervoor al is toegelicht. Zelfs de door verweerder gestelde - maar door klager weersproken – afspraak dat verweerder kon volstaan met mondelinge verslaglegging heeft verweerder niet schriftelijk vastgelegd. Zoals hiervoor ook al overwogen zijn adviezen, strategieën en contacten met derden niet schriftelijk bevestigd. Van de 35 ordners die het dossier volgens verweerder dik is ontbreekt ieder bewijs. Dit geldt ook voor de dagvaardingen die verweerster stelt te hebben opgesteld voor klager. Tegenover honderden uren die verweerder stelt voor klager te hebben gewerkt en de tonnen die hij bij klager in rekening heeft gebracht staan slechts de brieven van 5 mei 2017 en 6 juli 2017. Klachtonderdeel j is gegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder is ernstig tekortgeschoten jegens klager. Verweerder stelt honderden uren voor klager te hebben gewerkt. Hij heeft daarvoor tonnen in rekening gebracht. Verweerder heeft echter nagelaten om klager inzicht te geven in wat hij heeft gedaan. Schriftelijke verslaglegging van zijn werkzaamheden ontbreekt, net als specificatie daarvan. Verweerder heeft zijn cliënt, die volgens de stelling van verweerder zelf in zwaar weer verkeerde, gedurende circa acht maanden in het ongewisse gelaten over zijn werkzaamheden en de kosten. Verweerder heeft ten laste van klager een pandrecht op diens goederen gevestigd, althans willen vestigen, en heeft daarmee een andere vorm van zekerheid willen aanvaarden dan een voorschot. Verweerder heeft klager ernstig benadeeld door handelingen die raken aan de kernwaarde (financiële) integriteit. 6.2    Verweerder heeft daarnaast zijn eigen onafhankelijkheid en partijdigheid, twee kernwaarden, in de waagschaal gelegd door enerzijds op te treden als advocaat van klager en anderzijds als bestuurder van twee ondernemingen waarvan klager aandeelhouder was. Het daaraan inherente risico van tegenstrijdige belangen heeft zich vervolgens ook verwezenlijkt ten koste van de belangen van klager. 6.3    De raad is van oordeel dat slechts de maatregel van schrapping van het tableau recht doet aan de ernst van de gedragingen en nalatigheden waaraan verweerder zich schuldig heeft gemaakt.  7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a gegrond, zoals overwogen in 5.5 en niet-ontvankelijk zoals overwogen in 5.7; -    verklaart klachtonderdeel b gegrond zoals overwogen in 5.11 en voor het overige ongegrond; -    verklaart klachtonderdeel c, g en h ongegrond; -    verklaart klachtonderdelen d, f, i en j gegrond; -    verklaart klachtonderdeel e gegrond zoals overwogen in 5.27 en voor het overige ongegrond;  -    legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.