Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:91
Zaaknummer
22-127/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 mei 2022 in de zaak 22-127/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 februari 2022 met kenmerk 2021-1332983/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager bij e-mail van 6 april 2022 nagezonden brief met bijlagen en de op verzoek van de voorzitter bij e-mail van 5 mei 2022 toegezonden reactie van verweerster met bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn in Marokko met elkaar gehuwd geweest en uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. De rechter in Marokko heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij klager de verplichting opgelegd alimentatie te betalen. De vrouw is in augustus 2015 hertrouwd. 1.2 Omdat klager de rechter in Marokko wilde verzoeken de alimentatieverplichting te wijzigen en hij daarvoor financiële stukken van de vrouw nodig had, heeft hij op 29 mei 2019 verweerster verzocht hem in deze kwestie bij te staan. 1.3 Klager heeft ten behoeve van die procedure de vrouw verzocht om afgifte van concreet benoemde financiële stukken. Aangezien de vrouw niet aan de verzoeken voldeed, heeft verweerster namens klager een kortgeding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. 1.4 Op de zitting van 26 februari 2020 hebben partijen afgesproken dat de vrouw en de kinderen een afstandsverklaring van partner- respectievelijk kinderalimentatie zullen afleggen op het Marokkaanse consulaat te Amsterdam, waarbij zij ingaande 1 januari 2019 afstand doen. De procedure is in dat verband aangehouden. 1.5 Bij e-mail van 28 februari 2020 heeft verweerster het proces-verbaal van de zitting aan klager doorgestuurd. 1.6 De vrouw en de kinderen zijn overeenkomstig de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraak naar het Marokkaanse consulaat gegaan en hebben daar afstandsverklaringen afgelegd. In die verklaringen hebben zij verwezen naar de “alimentatiezaak die bij de rechtbank Amsterdam op de rol staat”. 1.7 Aangezien er afstand had moeten worden gedaan van de alimentatie die in Marokko was vastgesteld, heeft klager de voorzieningenrechter verzocht de vrouw en de kinderen nog een termijn te geven om alsnog de juiste afstandsverklaringen over te leggen, inclusief vertalingen. 1.8 De voorzieningenrechter heeft klagers verzoek niet gehonoreerd en op 6 april 2020 vonnis gewezen. Hierin heeft hij geoordeeld dat nu de vrouw en de kinderen bereid zijn om nogmaals een schriftelijke verklaring af te leggen waarin zij afstand doen van hun recht op de in Marokko vastgestelde alimentatie vanaf 1 januari 2019, klager geen belang meer heeft bij afgifte van de gevraagde financiële stukken. Klagers vordering is daarom afgewezen. 1.9 Bij e-mail van 7 april 2020 heeft verweerster het vonnis aan klager doorgestuurd en klager laten weten dat zij hem zou berichten zodra zij bericht had ontvangen van de advocaat van de vrouw. 1.10 Bij e-mail van 20 april 2020 heeft verweerster de advocaat van de vrouw, met klager in cc, als volgt bericht: “(…) Bijgaand treft u de vertaling van de afstandsverklaring aan. Gemakshalve is de wijziging ten opzichte van de vorige afstandsverklaring geel gemarkeerd. Ik verzoek uw cliënten derhalve bij het Marokkaanse Consulaat op de juiste wijze afstand te doen van de alimentatie door dit document te overleggen en de tekst over te nemen in de afstandsverklaring. Ik verzoek uw cliënten binnen twee weken na heden de originele afstandsverklaringen aan mij te doen toekomen. Mocht ik dan geen juiste afstandsverklaringen hebben ontvangen dan zal cliënt genoodzaakt zijn rechtsmaatregelen te treffen. (…)” 1.11 Bij e-mails van 8 mei 2020, 20 mei 2020, 9 juni 2020, 9 juli 2020, 10 juli 2020, 16 juli 2020 heeft verweerster de advocaat van de vrouw tevergeefs verzocht om de afstandsverklaringen toe te zenden. 1.12 Toen bleek dat wederpartij niet meer wenste mee te werken aan het overleggen van de afstandsverklaringen heeft verweerster tijdens een telefonisch overleg op 12 augustus 2020 met klager overleg gepleegd over de voortgang van de zaak. 1.13 Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft verweerster de inhoud van het overleg voor zover van belang als volgt aan klager bevestigd: “(…) Wij hebben de voortgang van uw zaak met elkaar besproken. Ik heb u uitgelegd dat ik meermaals erop heb aangedrongen dat [de vrouw en de kinderen] overgaan tot het regelen van de afstandsverklaringen. Tot op heden hebben zij dit niet gedaan. Ik heb u uitgelegd dat er een nieuw kortgedingprocedure nodig is om hen ertoe dwingen om mee te werken op last van een dwangsom. Ik heb u uitgelegd dat kan worden verzocht om een proceskostenveroordeling. Dit betekent dat [de vrouw en de kinderen] uw proceskosten moeten betalen. Ook heb ik u uitgelegd dat in familiezaken het zelden gebeurt dat de rechtbank overgaat tot een proceskostenveroordeling, waardoor het verstandig is er rekening mee te houden dat u uw proceskosten zelf zal moeten betalen. Zoals besproken komt hiermee een einde aan mijn werkzaamheden in dit dossier. Ik zal thans overgaan tot het afsluiten en archiveren van het dossier. (…)” 1.14 Enige tijd later heeft klager telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerster. Hij wilde alsnog een nieuwe zaak starten. Verweerster heeft klager laten weten dat zij hem niet kon bijstaan, en haar collega evenmin. Verweerster heeft klager geadviseerd om tact op te nemen met het Juridisch Loket voor een verwijzing naar een advocaat. 1.15 Bij brief van 18 september 2020 heeft klager over verweerster een klacht ingediend bij het kantoor, waar verweerster op dat moment tot voor kort werkzaam was. 1.16 Op 5 en 6 oktober 2020 hebben telefoongesprekken plaatsgevonden tussen verweerster en klager waarbij de klacht is besproken. Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft verweerster de inhoud van de gesprekken, voor zover relevant, als volgt aan klager bevestigd: “(…) Ik heb u telefonisch toegelicht dat er in uw zaak geen fouten zijn gemaakt. Ik heb de wijze waarop de rechtbank naar uw zaak kijkt en de door ons gehanteerde strategie nogmaals met u doorgenomen. Ik heb u aan de hand van een aantal voorbeelden uitgelegd dat de rechtbank er anders naar kijkt dan u. Zo heb ik u uitgelegd dat de rechtbank er waarde aan hecht dat de advocaat van uw ex-partner ter zitting tegen de rechtbank heeft gezegd dat zij zal meewerken. In beginsel gaat de rechtbank er dan vanuit dat iemand dit ook daadwerkelijk zal doen. Vervolgens is uw ex-partner met uw kinderen daadwerkelijk naar het Marokkaanse consulaat gegaan om een verklaring te laten opstellen. Ook hieruit blijkt voor de rechtbank dat uw ex-partner niet onwelwillend is. (…) De rechtbank is in de uitspraak ervan uitgegaan dat uw ex-partner alsnog bereid is om de verklaring te (laten) regelen bij het consulaat. Tot dat moment is voor de rechter immers niet gebleken dat zij onwelwillend is. Ik heb u destijds uitgelegd dat het niet verstandig is om direct hoger beroep in te stellen. Op dat moment was namelijk nog niet gebleken dat uw ex-partner zich niet aan haar woord (gegeven aan de rechtbank) zou gaan houden. (…) Zoals u weet heb ik diverse keren e-mails gestuurd aan de advocaat van uw ex-partner. Toen bleek (na diverse e-mails) dat uw ex-partner zelfs na een redelijke termijn niet is overgegaan tot het (laten) opstellen van de verklaring heb ik u geadviseerd om een nieuwe procedure te starten. U wenste op dat moment nog wat bedenktijd. U heeft na enige tijd laten weten de zaak te willen opstarten. Ik heb u op dat moment uitgelegd dat ik u niet kan helpen met het opstarten van een nieuwe zaak. (…) Nadat de lucht is geklaard over bovenstaande hebben we met elkaar besproken dat wij beiden graag zien dat op korte termijn u alsnog geholpen kan worden. U wenst liever een praktische oplossing dan dat er een klachtprocedure wordt opgestart. (…) Ik heb u laten weten dat ik dan mijn energie zal steken in het vinden van een advocaat die uw zaak op korte termijn voor u kan opstarten. U bent hiermee akkoord gegaan. (…) Op dinsdag 6 oktober jl. hebben wij opnieuw met elkaar gesproken. Ik heb u voorgelegd dat [mr. E] u kan bijstaan in uw nieuwe zaak. (…)” 1.17 Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft verweerster het procesdossier van klager aan mr. E gestuurd en bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft mr. E de ontvangst ervan bevestigd. 1.18 Bij e-mail van 16 oktober 2020 heeft klager verweerster, onder meer, het volgende laten weten: “(…) Ik heb niet bevestigd dat ik het eens ben met uw voorstel, ik zou erover nadenken en op zaken terugkomen. Maar zoals u stelt wil ik ook tot een oplossing komen en steek liever mijn energie in mijn zaak dan dat we lijnrecht tegen over elkaar staan. (…)” 1.19 Hierop heeft verweerster opnieuw met klager gesproken en bij e-mail van 19 oktober 2020 de inhoud van het gesprek, voor zover relevant, als volgt aan klager bevestigd: “(…) Wij hebben hierbij uw klacht besproken. Wij zijn tot een gezamenlijke oplossing gekomen voor uw probleem. Wij hebben zojuist besproken dat de afspraak die wij eerder hebben gemaakt blijft staan. Dit betekent dat [mr. E] u zal bijstaan als advocaat in een nieuwe zaak. In deze nieuwe zaak zal er een kortgedingprocedure worden opgestart. In deze zaak zal met bewijsstukken (mijn destijds verzonden e-mails aan de advocaat van uw ex-partner) worden aangetoond uw ex-partner en uw kinderen, ondanks hun toezeggingen, niet meewerken en de rechter niet meer ervan mag uitgaan dat zij alsnog gaan meewerken. (…) Uw advocaat (…) is al in het bezit van een conceptdagvaarding (om in te dienen bij de rechtbank). Zoals eerder besproken zal uit coulance [het toenmalig kantoor van verweerster] de aan u opgelegde eigen bijdrage aan u vergoeden. Ik heb u uitgelegd dat dit het maximale is (…). Kunt u mij, om enige onduidelijkheid uit te sluiten, een e-mail sturen waarin u akkoord gaat met bovenstaande? Na uw e-mail met een akkoord zal ik mij verder terugtrekken. Voor vragen over uw zaak kunt u dan terecht bij uw advocaat (…). Hij zal u bijstaan in de zaak. Prettig dat wij eruit zijn gekomen. (…)” 1.20 Klager heeft op eveneens 19 oktober 2020 als volgt geantwoord: “(…) Hierbij ga ik akkoord met uw voorstel. (…)” 1.21 Bij e-mail van 2 november 2020 heeft de klachtenfunctionaris bevestigd dat er tot een oplossing is gekomen en is het klachtdossier afgesloten 1.22 Op 1 februari 2021 heeft klager bij de deken over verweerster een klacht ingediend, die gedateerd is op 2 oktober 2020.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft fouten gemaakt bij de behandeling van klagers zaak. b) Verweerster heeft klagers dossier niet aan een kantoorgenoot overgedragen toen zij naar een ander kantoor ging; c) Verweerster heeft de klacht die klager bij haar oude kantoor heeft ingediend niet juist afgewikkeld.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico- waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Klachtonderdeel a) 4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster fouten te hebben gemaakt bij de behandeling van zijn zaak. Zo heeft verweerster de beroepstermijn laten verlopen zonder dat klager wist dat er vonnis was gewezen. Dat heeft klager van de rechtbank moeten vernemen. Verweerster heeft het vonnis pas in augustus 2020 aan hem toegezonden. Verweerster had in de kortgedingprocedure direct termijnen en eventueel een dwangsom moeten noemen in plaats van uit te gaan van de welwillendheid van de wederpartij. Verweerster had bovendien in hoger beroep moeten gaan toen bleek dat de stukken niet direct op juiste wijze waren overgelegd en ondertekend bij het Marokkaanse consulaat. Verweerster wilde bovendien niet dat klager tijdens de zitting iets zou zeggen. Zij zou het woord doen. Daarmee heeft zij klager gekleineerd, terwijl hij nog relevante zaken had kunnen toevoegen. Uiteindelijk werd hij angstig en durfde hij haar niet meer te bellen om met haar te overleggen. 4.3 De voorzitter volgt klager niet in zijn standpunt. Naar zijn oordeel heeft verweerster zorgvuldig gehandeld zoals dat van haar in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerster heeft uitgebreid toegelicht hoe een en ander is verlopen nadat klager verweerster op 29 mei 2019 heeft gevraagd hem in het alimentatiegeschil bij te staan. Uit deze toelichting en de in dat kader overgelegde stukken en e-mailcorrespondentie blijkt allereerst dat verweerster, anders dan klager stelt, het vonnis van 6 april 2020 direct bij e-mail van 7 april 2020 en dus tijdig aan klager heeft toegezonden. Voorts blijkt uit de toelichting genoegzaam dat de keuze geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 6 april 2020 in overleg met klager is gemaakt en zij hiermee dus geen hoger beroepstermijn heeft gemist, maar juist in het belang van klager heeft gehandeld. Verweerster heeft hiertoe gesteld dat het instellen van hoger beroep voor klager duurder zou zijn geweest dan het opstarten van een nieuw kortgeding waarin bijvoorbeeld nakoming zou worden gevorderd en het gelet hierop strategisch beter was geen hoger beroep in te stellen, maar af te wachten totdat de vrouw en de kinderen de (aangepaste) afstandsverklaringen zouden regelen. Mochten zij dan tegen de verwachting in dit toch niet regelen dan kon er altijd in een nieuw kortgeding nakoming worden gevorderd met dwangsommen (in plaats van een prijziger hoger beroep). Bovendien was er destijds geen sprake van onwelwillendheid van de wederpartij, zodat er geen reden bestond om hoger beroep in te stellen. De vrouw en de kinderen hadden immers -zoals ook blijkt het uit het proces-verbaal van de zitting van 28 februari 2020 en het vonnis van 6 april 2020- via de advocaat zowel aan de rechtbank als aan verweerster verklaard mee te zullen werken aan het opstellen van de juiste afstandsverklaringen. Van het maken van fouten bij de behandeling van klagers zaak is de voorzitter dan ook niet gebleken. Voor zover klager verder heeft gesteld dat verweerster hem ter zitting heeft gesommeerd om zijn mond te houden en niets over de zaak te zeggen, heeft verweerster dit punt ook toereikend betwist. Klager vertelde haar wat hij van plan was te zeggen tegen de voorzieningenrechter over de wederpartij zonder enige onderbouwing. Verweerster achtte hetgeen hij wilde zeggen onnodig grievend en niet bevorderlijk voor zijn zaak en heeft hem geadviseerd om wat hij van plan was te zeggen niet te zeggen of tenminste in andere bewoordingen. Op het moment dat de voorzieningenrechter klager de kans gaf om iets te zeggen heeft hij daar zelf geen gebruik van gemaakt. Tot slot overweegt de voorzitter dat voor klagers stelling dat verweerster hem zou hebben gekleineerd en hij hierdoor angst kreeg contact met haar op te nemen, het klachtdossier geen enkel aanknopingspunt biedt. Op grond van de genoemde omstandigheden en de feitelijke gang van zaken komt de voorzitter dan ook tot de slotsom dat niet gebleken is dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen b) en c) 4.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en behelzen het verwijt dat verweerster klagers dossier niet aan een kantoorgenoot heeft overgedragen toen zij naar een ander kantoor ging en dat zij de klacht die klager hierover heeft ingediend niet juist heeft afgewikkeld. 4.5 De voorzitter overweegt het volgende. Uit het klachtdossier komt naar voren dat klager kort voor vertrek van verweerster naar een ander kantoor zich weer bij haar had gemeld omdat hij toch een nieuwe zaak wilde starten. Verweerster heeft klager laten weten hem niet te kunnen bijstaan. En ook haar kantoorgenoot had geen ruimte om een nieuwe zaak aan te nemen. Verweerster heeft klager toen voor rechtsbijstand naar het Juridisch Loket verwezen. Aangezien verweerster, zoals ook blijkt uit de e-mail van verweerster aan klager van 13 augustus 2020, de zaak had gesloten, bestond er voor verweerster bij haar overstap naar een ander kantoor ook geen verplichting om klagers zaak over te dragen. Nadat klager hierover echter een klacht had ingediend bij verweersters oude kantoor, heeft verweerster, zo blijkt uit de gespreksverslagen van 8 en 19 oktober 2020, desalniettemin uitgebreid met klager gesproken en haar uiterste best gedaan in goed overleg met klager een oplossing te vinden voor zijn klacht. Verweerster had een collega-advocaat bereid gevonden de (nieuwe) zaak van klager te behandelen. Klager is destijds, blijkens zijn e-mail van 19 oktober 2020, akkoord gegaan met dit voorstel en was hiermee tevreden. De klachtenfunctionaris heeft hierop bij e-mail van 2 november 2020 bevestigd dat de klacht is afgehandeld. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de voorzitter tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn gelet hierop kennelijk ongegrond. 4.6 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 mei 2022