Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:85

Zaaknummer

21-941/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht ingetrokken. De raad ziet geen redenen van algemeen belang die voortzetting van de klachtbehandeling vergen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 mei 2022 in de zaak 21-941/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

  verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 1 mei 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 11 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2020/110 cij/sh/edl van de deken ontvangen.  1.3    Bij e-mail van 20 april 2022 heeft de deken aan de raad bericht dat hij tussen klaagster en verweerder heeft bemiddeld en dat de uitkomst daarvan is dat partijen een regeling hebben getroffen waarvan intrekking van de klacht deel uitmaakt. Klaagster heeft dit bij e-mail van 22 april 2022 desgevraagd bevestigd en de klacht ingetrokken. 1.4    Op verzoek van de raad heeft de deken een standpunt ingenomen op grond van artikel 47a Advocatenwet. In reactie daarop heeft hij de raad bij e-mail van 25 april 2022 gemotiveerd verzocht om de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang voort te zetten. Verweerder heeft zich daartegen gemotiveerd verzet. 1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder op 8 en 11 april 2022 nagezonden stukken en de daarbij behorende bijlagen.2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van het verzoek van de deken gaat de raad uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster heeft zich begin mei 2018 tot verweerder gewend in verband met gebreken aan haar huurwoning (gevolgschade lekkage) en een vordering van Q-Park aangaande “treintje rijden”.  2.3    Verweerder heeft klaagster op 11 mei 2018 zijn opdrachtbevestiging voor de beide zaken toegezonden. In de opdrachtbevestiging in de huurkwestie komt onder meer de volgende passage voor:  “Hierbij bevestig ik het gesprek bij mij op kantoor, waarin u De Brouwer Advocaten B.V. vroeg uw belangen te behartigen inzake uw geschil met uw verhuurder (…). U heeft aangegeven dat u diverse malen heeft getracht om de ontstane gevolgschade t.b.v. twee waterlekkage’s vergoed te krijgen. Tot op heden is dit niet gebeurd. Hierbij bevestig ik dat De Brouwer Advocaten B.V. zich daartoe bereid verklaart en in verband daarmee graag het volgende met u overeenkomt. Uw zaak zal worden behandeld door [verweerder] en de heer B. De Brouwer Advocaten zal voor u de volgende stappen ondernemen: -    Bestudering van uw dossier; -    De wederpartij aanschrijven; -    U eventueel bijstaan bij een gerechtelijke procedure. (…) - alvorens wij de wederpartij kunnen aanschrijven dient u alle tot de zaak betrekking hebbende stukken mij te doen toekomen. (…)”  2.4    Verweerder heeft voor beide zaken een toevoeging aangevraagd en gekregen. De eigen bijdrage is in beide zaken vastgesteld op EURO 143,-. 2.5    Per e-mail van 5 juni 2018 heeft verweerder een tussenstand gegeven naar aanleiding van de ontvangen stukken, haar geadviseerd geen procedure te starten voor huurverlaging en haar verzocht telefonisch te overleggen om de mogelijkheden te bespreken. 2.6    Op 16 juli 2018 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klaagster en een kantoorgenote van verweerder. Diezelfde dag heeft verweerder aan klaagster per e-mail een kort verslag van dit gesprek gemaild en daarin – voor zover van belang – aangegeven dat de door haar tot dat moment toegezonden stukken in de huurkwestie onvoldoende waren en dat er nog  aanvullende stukken nodig waren. 2.7    Per e-mail van 24 juli 2018 heeft verweerder aan klaagster (wederom) om aanvullende stukken in de huurkwestie gevraagd. 2.8    Op 30 juli 2018 heeft klaagster verweerder per e-mail laten weten zelfstandig te gaan proberen via de huurcommissie huurverlaging te krijgen en hem daarvan op de hoogte te houden. 2.9    Per e-mail van 2 augustus 2018 heeft verweerder (nogmaals) aan klaagster bevestigd dat in de aanhangig te maken procedure enkel de gevolgschade aan de huurwoning in verband met de lekkage zal worden behandeld. 2.10    In de kwestie tegen Q-Park is klaagster bij exploot van 22 augustus 2018 gedagvaard op het kantooradres van verweerder. Verweerder heeft in die procedure namens klaagster ter rolle van 10 oktober 2018 de conclusie van antwoord ingediend. Op 27 november 2018 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij was een kantoorgenote van verweerder met klaagster aanwezig. Bij die gelegenheid heeft de wederpartij van klaagster de vordering ingetrokken. Verweerder heeft klaagster per e-mail van 29 november 2018 bericht het dossier te zullen sluiten en archiveren. 2.11    Per e-mail van 22 augustus 2018 heeft klaagster aan verweerder laten weten af te zien van het aanvechten van de huurprijs. 2.12    Op 25 september 2018 heeft verweerder aan klaagster voor de huurkwestie de concept dagvaarding doen toekomen. Zij heeft daarop op 26 september 2018 gereageerd. 2.13    Per mail van 3 oktober 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder namens verweerder aan klaagster laten weten dat de dagvaarding op de door haar genoemde punten zal worden aangepast.  2.14    Op 10 oktober 2018 heeft tussen klaagster en verweerder een e-mailwisseling plaatsgevonden waarin klaagster aangaf dat zij niet wilde dat een kantoorgenoot van verweerder nog werkzaamheden in haar zaken zou verrichten en dat zij niet begrijpt waarom het aanpassen van de concept dagvaarding zo lang duurt. 2.15    Op 16 oktober 2018 is de aangepaste concept dagvaarding aan klaagster gezonden. Zij heeft daarop op 17 oktober 2018 gereageerd. Na aanpassing van de dagvaarding en navraag bij de advocaat van de wederpartij over wie juridisch als gedaagde partij heeft te gelden, is deze op 31 oktober 2018 naar de deurwaarder gezonden en aan de gedaagde partij betekend. Gedagvaard is te verschijnen ter zitting van 27 november 2018. Op 10 december 2018 heeft klaagster zich inzake de huurkwestie tot een andere advocaat, mr. L., gewend die de behandeling van deze zaak van verweerder heeft overgenomen. 2.16    Per e-mail van 31 oktober 2018 heeft klaagster aan verweerder gevraagd om een toelichting ten aanzien van het ontbreken van een vordering huurverlaging in de dagvaarding. Verweerder heeft in reactie daarop naar zijn opdrachtbevestiging d.d. 11 mei 2018 verwezen en (nogmaals) aan klaagster bericht dat hij enkel haar belangen behartigt ten aanzien van de schadevergoeding ten gevolge van de gevolgschade, dat het vorderen van huurverlaging niet tot de opdracht behoort en dat de kans van slagen daarvan ook gering wordt geacht.  2.17    Op 16 november 2018 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de geschillencommissie).  2.18    Op 6 februari 2019 heeft verweerder de geschillencommissie bericht overeenstemming met klaagster te hebben bereikt.  2.19    De geschillencommissie heeft de ontvangst van het bericht van verweerder per brief van 7 februari 2019 bevestigd. In die brief is vermeld dat aan klaagster is verzocht binnen veertien dagen te bevestigen dat een schikking is getroffen en dat wanneer niet binnen de genoemde termijn zal zijn vernomen, ervan uit wordt gegaan dat de klacht is opgelost en het dossier wordt gesloten. 2.20    Per brief van 27 februari 2019 heeft de geschillencommissie aan verweerder bericht geen reactie van klaagster te hebben ontvangen zodat ervan uit is gegaan dat de klacht is opgelost en het dossier is gesloten. 2.21    Bij vonnis van 21 februari 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat klaagster de door haar gestelde gebreken aan haar woning onvoldoende heeft onderbouwd en haar vorderingen op die grond afgewezen. 2.22    Op 1 mei 2020 heeft klaagster onderhavige klacht tegen verweerder ingediend. 2.23    Op 22 april 2022 heeft klaagster haar klacht ingetrokken.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder meer concreet dat hij onduidelijk heeft gecommuniceerd en haar belangen in de procedure niet goed heeft behartigd. 3.2    De stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.  5.2    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met de vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangpunten: i.    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het      eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs      daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met      delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; ii.    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen      twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden      norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; iii.     is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling. iv.    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten      afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere      kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en      van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm      (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de      verwerende advocaat in het bijzonder. v.    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende      advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist      en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. 5.3    De raad is met inachtneming van bovenstaand toetsingskader van oordeel dat er gelet op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder met name de door verweerder na het dekenadvies d.d. 14 oktober 2021 op 8 en 11 april 2022 nagezonden stukken, geen redenen zijn van algemeen belang die voortzetting van de behandeling vergen.  5.4    Nu klaagster geen voortzetting van de klacht wenst en de raad geen algemeen belang aanwezig acht bij voortzetting van de klachtbehandeling, komt de procedure hiermee tot een einde.

BESLISSING De raad van discipline: -    stelt vast dat de klacht is ingetrokken; - beslist op grond van artikel 47a Advocatenwet dat de behandeling van de klacht niet wordt   voortgezet.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.