Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:85
Zaaknummer
22-050/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. De advocaat van klager stelt dat verweerder zou hebben gezegd mede op te treden voor de pandhouder en vraagt verweerder dat te bevestigen. Verweerder antwoordt wel op de mail, maar geeft de bevraagde bevestiging niet. Daardoor laat verweerder onduidelijkheid bestaan over zijn hoedanigheid. Het had op de weg van verweerder gelegen die onduidelijkheid weg te nemen. Door dat niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 30 mei 2022
in de zaak 22-050/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagsters
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 mei 2021 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-050 (1411904) van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij waren klaagsters, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de nagekomen stukken van de gemachtigde van verweerder d.d. 28 maart 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klaagster sub 3. Op 22 februari 2019 vond een telefoongesprek plaats tussen de gemachtigde van klaagsters (die optrad als advocaat van klaagster sub 3) en verweerder. De gemachtigde van klaagsters heeft verweerder diezelfde dag een mail gestuurd waarin hij het volgende heeft geschreven: “Ik begreep van u echter dat u het incasso voor de pandhouder verzorgt. U gaf mij aan dat als het de eindklanten, uw cliënte en mijn cliënten duidelijk is welk bedrag of welke factuur rechtsreeks aan cliënten wordt voldaan, u ervoor instaat dat de pandhouder de betreffende eindklant niet tot betaling ervan zal aanspreken. Ik verzoek u mij zulks nog eens uitdrukkelijk te bevestigen.”.
2.3 Verweerder heeft geantwoord per mail van 25 februari 2019, maar geeft in zijn mail slechts aan dat zijn cliënte akkoord is met het gedane voorstel. Op het hiervoor genoemde verzoek om bevestiging heeft verweerder niet gereageerd.
2.4 Klaagsters hebben zich bij brief van hun gemachtigde van 4 mei 2021 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onjuiste informatie heeft verstrekt door ten onrechte de indruk te wekken / te verklaren dat verweerder mede de belangen van de pandhouder behartigde.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij bij hen ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij op zou treden voor de pandhouder en dat hij die onjuiste indruk na ontvangst van de mail van 22 februari 2019 niet heeft weggenomen. Verweerder betwist dat hij heeft gezegd dat hij voor de pandhouder op zou treden, maar heeft desgevraagd tijdens de zitting niet kunnen verklaren waarom hij niet heeft geantwoord op het verzoek om bevestiging van de gemachtigde van klaagsters.
5.3 Verweerder heeft zich wel op het standpunt gesteld dat alleen klaagster sub 3 in haar klacht kan worden ontvangen omdat zij de cliënte was van de gemachtigde van klaagsters ten tijde van het telefoongesprek met verweerder. Klaagsters sub 1 en 2 waren destijds geen cliënten van de gemachtigde van klaagsters en kunnen derhalve ook geen beroep doen op het hiervoor genoemde telefoongesprek en emailverkeer. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.4 De raad is van oordeel dat klaagsters sub 1 en 2 geen eigen belang hebben bij de onderhavige klacht. Klaagsters sub 1 en 2 waren immers ten tijde van de mailwisseling die in deze klachtzaak ter discussie staat geen cliënten van de gemachtigde van klaagsters en kunnen dus ook niet ten onrechte de indruk hebben gekregen dat verweerder voor de pandhouder zou optreden. In de mails die verweerder wel aan klaagsters sub 1 en 2 heeft gezonden, wordt door hem duidelijk vermeld wie zijn cliënte is en komt de pandhouder niet ter sprake. Bij klaagsters sub 1 en 2 kan derhalve geen onduidelijkheid hebben bestaan over de hoedanigheid waarin verweerder optrad. Nu klaagsters sub 1 en 2 geen eigen belang bij de onderhavige klacht hebben en zij bovendien het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder onvoldoende hebben weersproken, zal de raad hen niet-ontvankelijk verklaren.
5.5 Klaagster sub 3 is wel ontvankelijk. Gedragsregel 9 bepaalt dat de advocaat er voor moet zorgen dat er geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Gedragsregel 24 bepaalt dat in het belang van de rechtzoekende en van de advocatuur in het algemeen advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Door de mail van de gemachtigde van klaagster sub 3 van 22 februari 2019 moet het voor verweerder duidelijk zijn geweest dat bij de gemachtigde van klaagster sub 3 en daarmee dus ook bij klaagster sub 3 naar aanleiding van het telefoongesprek de indruk bestond dat verweerder optrad voor de pandhouder. Of verweerder die indruk in het telefoongesprek heeft gewekt kan de raad niet vast stellen. Gelet op hetgeen in gedragsregel 9 en 24 wordt bepaald, had het in ieder geval op de weg van verweerder gelegen om die onterechte indruk ongedaan te maken en terzake duidelijkheid te verschaffen. Door dat niet te doen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagsters,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagsters. Klaagsters geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster sub 1 en klaagster sub 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster sub 3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster sub 3, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 mei 2021