Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:94

Zaaknummer

20-809/AL/MN

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2022 in de zaak 20-809/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 februari 2021 op de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 27 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1100595 HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 februari 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 24 februari 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift met bijlagen op diezelfde datum digitaal ontvangen. 1.5 Het verzet is, na eerdere aanhouding van de zitting van 27 augustus 2021, behandeld op de zitting van de raad van 7 februari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met bijlagen. 1.7 Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende stukken: - de e-mail met bijlagen van verweerder van 5 augustus 2021; - de e-mail met bijlagen van klager van 13 augustus 2021; - de e-mail met bijlagen van klager van 19 januari 2022.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: I. de voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat sprake is van op zichzelf staande gevallen, waardoor, in het licht van de context, geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. Dit terwijl juist sprake was van een patroon van tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerder jegens klager en zijn kantoor. Verweerder heeft klager daardoor telkens opnieuw betrokken bij verweerders conflict met mr. R, ondanks de uitdrukkelijke verzoeken van klager om dat niet te doen; II. de voorzitter heeft miskend dat verweerder zich herhaaldelijk onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager zowel via Whatsapp en in zijn e-mails en verwijst naar de toonzetting van verweerder daarin. Volgens klager heeft verweerder hem herhaaldelijk en volstrekt ten onrechte verweten de boel te besodemieteren en zich schuldig te maken aan verduistering van beweerdelijk aan verweerder toekomende gelden. 2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Klager heeft ter zitting nog aangevoerd dat ook het opvoeren van de druk door verweerder en het dreigen met klachten tegen hem tuchtrechtelijk onbetamelijk was. Uit de stukken is de raad gebleken dat de correspondentie tussen partijen via Whatsapp en per e-mail met een informele amicale toonzetting is begonnen maar dat dit op enig moment is overgegaan in correspondentie met heftige bewoordingen over en weer. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad alle gevoerde correspondentie tussen partijen naar de situatie van toen op juiste wijze beoordeeld en daarbij geen onjuiste norm toegepast of feiten gemist. Overigens is de raad van oordeel dat welwillendheid tussen advocaten het uitgangspunt moet zijn en de onderlinge communicatie daarop gericht moet zijn. De raad geeft beide advocaten mee om dit in de toekomst in hun onderlinge verstandhouding in acht te nemen. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2022.

Griffier                                               Voorzitter   Verzonden d.d. 11 april 2022