Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:78

Zaaknummer

21-992/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzitter heeft beslist voordat de termijn, waarbinnen door partijen stukken konden worden ingediend, was verstreken.

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond.

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat in hoedanigheid van (voormalig) deken. Het staat een advocaat vrij om in zijn verweer op een tegen hem ingediende klacht datgene naar voren te brengen wat hij in het kader van zijn verweer van belang acht. Dit is slechts anders indien de advocaat de deken dan wel de tuchtrechter bewust misleidt. Hiervan is in deze niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch van 23 mei 2022

in de zaak 21-992/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 27 december 2022 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

in haar hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

verweerster

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 28 mei 2021 en 3 september 2021, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) klachten ingediend over verweerster.

1.2 Op 13 december 2021 heeft de raad het dossier met kenmerk K21-058 van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 27 december 2022, verzonden op 27 december 2022,  heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Klaagster heeft de voorzitter bij brief van 25 januari 2022 verzocht zijn beslissing vanwege een kennelijke fout te herstellen. De voorzitter heeft klaagster bij brief van 27 januari 2022 bericht dat hetgeen door klaagster was aangevoerd zich niet leende voor eenvoudig herstel van de beslissing.

1.5 Klaagster heeft per email van 6 januari 2022 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6 Klaagster heeft bij brief van 21 maart 2022 aan de voorzitter nogmaals om herstel van de beslissing van 27 december 2021 verzocht. De voorzitter heeft bij brief van 25 maart 2022 aan kaagster bericht dat uit het standpunt van klaagster, de uitvoerige toelichting en de gedane verzoeken reeds volgt dat geen sprake is van een kennelijke fout in de voorzittersbeslissing die zich leent voor eenvoudig hersteld. De voorzitter heeft klaagster bericht geen aanleiding te zien om terug te komen op zijn eerdere beslissing van 27 januari 2022.

1.7 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2022. Daarbij waren aanwezig klaagster en verweerster. De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

 

2 FEITEN

2.1 Klaagster heeft als (voormalig) advocaat van 1972 tot en met 2008 ingeschreven gestaan op het tableau van het arrondissement Dordrecht. Vanaf 2008 stond klaagster ingeschreven op het tableau van het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

2.2 Verweerster heeft in haar hoedanigheid van (voormalig) deken de behandeling van een door haar voorganger ingediend dekenbezwaar tegen klaagster overgenomen. Ingevolge de beslissing van het Hof van Discipline van 20 april 2012 op voormeld dekenbezwaar is klaagster voor de duur van één jaar geschorst in de uitoefening van haar praktijk.

2.3 Op 30 juli 2012 is klaagster op haar verzoek geschrapt van het tableau.

2.4 Omdat klaagster de ordebijdragen over de jaren 2011 en 2012 onbetaald had gelaten heeft de Raad van de Orde een civiele procedure bij de kantonrechter jegens klaagster aanhangig gemaakt. De kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft bij vonnis van 22 april 2015 de vordering tot betaling van de ordebijdragen toegewezen en de vordering van klaagster tot het betalen van schadevergoeding in reconventie afgewezen.

2.5 Klaagster heeft bij brief van 22 maart 2018 bij de deken een klacht ingediend over verweerster. De klacht had onder meer betrekking op het verstrekken van onjuiste informatie door verweerster aan het Hof van Discipline op 17 februari 2012 en aan de kantonrechter in processtukken van 29 oktober 2014 en 24 maart 2015. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 27 maart 2019 de klacht, voor zover deze betrekking had op gedragingen van verweerster van vóór 22 maart 2015, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige kennelijk ongegrond. De voorzitter overwoog onder meer dat evident was dat klaagster zich niet kon vinden in de standpunten die verweerster in haar hoedanigheid van (voormalig) deken heeft verwoord, maar dat dat niet betekent dat verweerster in de gewraakte processtukken onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat dit uit hetgeen klaagster heeft gesteld ook niet valt af te leiden. Klaagster heeft tegen voormelde beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzet is behandeld op 14 oktober 2019. De Raad van Discipline heeft het verzet van klaagster bij beslissing van 9 december 2019 ongegrond verklaard. 

 

3 VERZET

3.1     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a. De beslissing van de voorzitter berust op een kennelijke fout. De voorzitter heeft de klacht onjuist omschreven;

b. De kennelijke fout is gevolg van onzorgvuldig/slordig behandelen van de zaak;

c. De voorzitter is voorbijgegaan aan het verweer dat sprake is van misbruik van recht door klaagster. De voorzitter heeft klaarblijkelijk geen kennis genomen van het verweer van verweerster van 7 oktober 2021 en het bij de aanbiedingsbrief meegezonden informatieformulier van de deken van 13 december 2021;

d. De voorzittersbeslissing is op oneerlijke wijze tot stand gekomen;

e. De voorzittersbeslissing is gebaseerd op de door de deken bij brief van 13 december 2021 aan de raad gegeven feitelijk onjuiste informatie;

 

4 BEOORDELING VAN HET VERZET   

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2 De griffier van de raad heeft bij brief van 17 december 2021 de ontvangst van het klachtdossier van de deken bevestigd en klaagster in de gelegenheid heeft gesteld om tot veertien dagen na 17 december 2021 -eenmaal- stukken, die nog geen deel uitmaken van het procesdossier van de raad (zoals vermeld op de inventarislijst) te overleggen. De raad stelt vast dat de voorzitter op 27 december 2021 en dus nog voor het verstrijken van de gestelde termijn van 14 dagen op de klacht van klaagster heeft beslist. Klaagster komt hiertegen terecht op in haar verzet. Naar het oordeel van de raad had de aan klaagster voor het indienen van stukken gegeven termijn van 14 dagen behoren te worden afgewacht alvorens op de klacht werd beslist. De voorzitter dient immers alvorens op een klacht te beslissen kennis te nemen van alle voor de beoordeling van de klacht relevante stukken, waaronder de mogelijk door partijen nog na te zenden stukken. De raad zal het verzet op grond van het bovenstaande  gegrond verklaren.

4.3 Omdat de raad het verzet gegrond verklaart vervalt de beslissing van de voorzitter van 27 december 2021 en zal de raad de klacht van klaagster inhoudelijk beoordelen.

 

5 KLACHT

5.1     De raad stelt voorop dat van klaagster als voormalig advocaat mag worden verwacht dat zij in korte en duidelijke bewoordingen aangeeft waarover zij klaagt. Hiervan is in haar brief van 28 mei 2021 noch in haar brief van 3 september 2021 sprake. De raad begrijpt uit voormelde uitvoerige en moeilijk leesbare brieven dat klaagster zich beklaagt over de wijze waarop verweerster heeft gereageerd op de klacht van klaagster van 22 maart 2018, meer in het bijzonder over de inhoud van de  brieven van verweerster van 30 mei en 5 september 2018 aan de deken en over hetgeen verweerster ter zitting van de Raad van Discipline van 14 oktober 2019 heeft aangevoerd.

 

6 BEOORDELING VAN DE KLACHT

6.1     De raad stelt voorop dat een advocaat over wie een klacht bij de tuchtrechter is ingediend in beginsel de vrijheid heeft om in het kader van zijn verweer tegen die klacht datgene aan te voeren wat hij voor zijn verweer van belang acht. Deze vrijheid kan niet ten gunste van de klagende partij worden beperkt. Dit is slechts anders indien de advocaat de tuchtrechter bewust misleid. Hiervan is in deze zaak uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet gebleken. Het is evident dat klaagster zich niet kan vinden in de door verweerster tijdens de behandeling van de door klaagster op 22 maart 2018 ingediende klacht verwoorde standpunten, maar dit betekent niet dat verweerster de deken en de tuchtrechter bewust heeft misleid, waarvan haar tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het stond verweerster vrij om haar standpunt aan de deken en de tuchtrechter kenbaar te maken. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om de klacht en het verweer te beoordelen en hierover een beslissing te nemen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet gegrond;

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

 

Griffier                                                           Voorzitter

 

 

Verzonden op: 23 mei 2022