Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:92
Zaaknummer
21-562/AL/MN
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend behandeld na het verzoek van de deken om aan klaagster een second opinion te geven over de werkwijze van de haar aangewezen advocaat. Alhoewel voor de raad begrijpelijk is dat drukte en de beperkende maatregelen door corona in die periode bij verweerder tot vertraging hebben geleid, laat dat onverlet dat verweerder klaagster daarover actief had moeten informeren en niet een half jaar moeten wachten tot klaagster contact zou zoeken. Voor zover hij onvoldoende tijd had om klaagster binnen een redelijke termijn te adviseren, had hij dat met haar of met de deken vooraf moeten bespreken. Verweerder heeft dat niet gedaan en is op dit punt in de zorg voor de belangen van klaagster tekortgeschoten. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2022 in de zaak 21-562/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder tot 29 december 2021 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 22 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 1 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1285288/FH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 februari 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster is verwikkeld geraakt in een geschil met een woningbouwvereniging. In een procedure daarover is klaagster aanvankelijk bijgestaan door twee (elkaar opvolgende) advocaten. In hoger beroep heeft mr. E haar belangen behartigd. Klaagster heeft het hoger beroep verloren. 2.2 Klaagster heeft een klacht tegen mr. E ingediend. Mr. E is tuchtrechtelijk veroordeeld. 2.3 Voor een in de hoger beroep procedure gemaakte beroepsfout en de daardoor geleden schade heeft klaagster mr. E op 12 april 2018 aansprakelijk gesteld. Daarin is klaagster door mr. A bijgestaan. 2.4 Op 29 oktober 2019 heeft de deken verweerder verzocht om aan klaagster een second opinion uit te brengen over het werk van mr. A. 2.5 Op 19 november 2019 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder op zijn kantoor plaatsgevonden. Verweerder heeft een omvangrijk dossier ontvangen. Deze bespreking heeft 1.45 uur geduurd. 2.6 Op 9 december 2019 heeft verweerder een toevoeging voor klaagster aangevraagd voor advisering. Op 13 januari 2020 is deze aanvraag nog gecomplementeerd. 2.7 In haar e-mail van 15 januari 2020 heeft klaagster zich bij verweerder beklaagd over zijn trage aanpak en heeft hem gevraagd om, na verlening van de toevoeging, haar zaak met spoed en voortvarendheid op te pakken en het complete digitale dossier bij haar eerdere advocaat op te vragen. 2.8 Na verlening van de toevoeging heeft verweerder rond 27 januari 2020 de factuur voor de eigen bijdrage aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft de bijdrage kort daarna betaald. 2.9 In juli 2020 heeft verweerder contact met klaagster opgenomen en een bespreking op 29 september 2020 met haar afgesproken. 2.10 In haar e-mail van 3 september 2020 heeft klaagster onder meer aan verweerder geschreven:
“(…) D.d. 17 februari 2020 zegt u mij toe aan het advies te beginnen. Maar ik verneem niet meer van u. Diverse keren heb ik u telefonisch, doch tevergeefs, proberen te bereiken. D.d. 21 juli jl. belooft u opnieuw spoedig aan uw advies te beginnen. En weer verneem ik niet van u.
Inmiddels zijn er 10 maanden ! verstreken zonder dat er een afspraak voor gesprek met mij is gemaakt zoals verzocht, vóórdat advies wordt uitgebracht en is er, volgens mij, niet veel gebeurd, in ieder geval geen contact, geen afspraak, geen advies.
Mijn geduld raakt zo langzamerhand op. Ik verzoek u vriendelijk binnen 2 dagen telefonisch contact met mij op te nemen.”
2.11 Op 29 september 2020 heeft een tweede bespreking tussen klaagster en verweerder op zijn kantoor plaatsgevonden. Deze bespreking heeft twee uur geduurd. 2.12 In haar e-mail van 2 oktober 2020 heeft klaagster onder meer aan verweerder gemeld:
“(…) Uw verhaal heb ik gehoord. Ik betreur het dat tijdens het gesprek o.a. niet naar het tegenbewijs (stukken die voorhanden zijn) is gekeken door u en niet besproken met mij om een juist beeld te krijgen en een zorgvuldige inschatting te kunnen maken m.b.t. de procedure. Ik maak mijn onvrede over de wijze van “behandeling” door u van de zaak u bekend, ik heb er geen goed gevoel bij helaas.
Op voorhand liet u mij d.d. 19 november 2019 weten, in het kennismakingsgesprek, niet van plan te zijn de zaak/procedure te doen. U heeft wél een Toevoeging hiervoor ontvangen.
Wat de tijdsduur betreft, er zijn 10 maanden verstreken na de door u ontvangen opdracht en ons kennismakingsgesprek vóór een 2de gesprek d.d. 29 september 2020 plaatsvond.”
2.13 Per e-mail van 14 oktober 2020 heeft verweerder onder meer aan klaagster bericht:
“Hierbij zend ik u mijn advies aan u een en ander zoals besproken. De Orde Midden Nederland belde met de vraag of er al geadviseerd is en mw [naam] vroeg of zij een afschrift van het advies mag ontvangen. Kennelijk is dat nodig om mr. [E] aan te pakken. Bent u ermee akkoord dat ik een afschrift van het advies aan de Oorde toezend?”
2.14 Op 15 oktober 2020 heeft klaagster per e-mail aan verweerder laten weten dat zij met toezending van het advies aan de orde niet instemt en dat zij het advies niet heeft gelezen. Klaagster heeft verweerder gevraagd om eerst nog op haar e-mail van 2 oktober 2020 te reageren. 2.15 Per e-mail van 21 oktober 2020 heeft verweerder aan klaagster gemeld:
“Ik heb u vorige week mijn second opinion/advies/visie op de zaak toegezonden. Deze was in Word toegezonden om duidelijk te maken dat dit nog niet de definitieve versie is. U gaf aan dat u eerst een concept wilde zien.
In uw brief van 15 oktober 2020 gaf u aan dat u het advies niet hebt gelezen. Als u het advies toch niet gaat lezen, maak ik het bij deze definitief en zend ik u het per post toe en sluit ik mijn dossier.
Vorig jaar heeft de Deken mij verzocht een second opinion uit te brengen en op basis van dat verzoek heb ik contact met u gelegd en daarover met u afspraken gemaakt. Door het tijdsverloop sindsdien hebt u kennelijk het idee gekregen dat ik de zaak zou overnemen van mr. [A], hetgeen absoluut echter niet aan de orde is.
Ik zal de toevoeging voor de second opinion declareren en de zaak archiveren. Ik raad u aan het advies eens te lezen, en met mr. [A] te bespreken.
Veel succes verder met uw zaak.”
Dezelfde dag heeft klaagster aan verweerder bericht dat zij niet instemt met de omzetting van het advies in een definitieve versie, ook niet met toezending daarvan aan haar en evenmin instemt met het declareren van de toevoeging, dit tot nader order. 2.16 Blijkens het overzicht van door verweerder de declareren verrichtingen ten behoeve van klaagster heeft hij op de volgende data met klaagster gecorrespondeerd: 8 december 2019, 16 en 29 januari 2020, 17 februari 2020, 8 en 21 juli 2020, 1 en 14 oktober 2020. 2.17 In het kader van zijn verweer in het onderzoek door de deken naar de onderhavige klacht heeft verweerder op 21 december 2020 zijn second opinion aan klaagster als bijlage meegestuurd.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) geen afspraak te maken met betrekking tot zijn bereikbaarheid en op herhaalde terugbelverzoeken en op e-mails van klaagster niet te reageren; b) niet voortvarend te handelen nadat hij op 29 oktober 2019 als advocaat aan klaagster is toegewezen en evenmin na de in januari 2020 verleende toevoeging, ondanks nadrukkelijk verzoek van klaagster en ondanks een drietal toezeggingen om voortvarend aan de advieszaak te beginnen; c) ondanks haar verzoek tijdens het gesprek op 29 september 2020 klaagster geen ruimte te geven de zaak uitvoerig door te spreken, haar de zaak uit te leggen en inhoudelijk te behandelen en ook te weigeren het dossier op te vragen, waardoor hij geen zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens haar maar zich er snel en gemakkelijk vanaf heeft gemaakt; d) tegen klaagsters wil in en zonder haar toestemming te handelen door (i) ondanks haar e-mail van 2 oktober 2020, met daarin haar uiting van onvrede over de behandeling van de zaak, op 14 oktober 2020 toch een conceptbrief aan haar en aan de deken te sturen, (ii), die conceptbrief om te zetten in een definitieve versie en (iii) deze versie per post aan klaagster te sturen, en daarna (iv) het dossier te sluiten en de toevoeging te declareren.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdelen a) tot en met c) 4.2 Op verzoek van de deken heeft hij aan klaagster een second opinion uitgebracht over de werkzaamheden van haar advocaat, mr. A. Voor deze advieswerkzaamheden heeft hij een toevoeging aangevraagd en verkregen. Tijdens de eerste bespreking heeft hij klaagster hierover ook duidelijk ingelicht. Daarbij heeft hij ook gemeld dat hij pas na verlening van de toevoeging en betaling van de eigen bijdrage voor klaagster aan de gang zou gaan. Eind januari 2020 kon verweerder feitelijk met het opstellen van het advies beginnen. Drukte op kantoor en de coronaperikelen - vanaf maart 2020 – hebben daarbij tot vertraging geleid. Dat kon ook, omdat het een al lang lopende zaak was die niet-spoedeisend was. Omdat verweerder in de tussentijd niets van klaagster hoorde, heeft hij zelf in juli 2020 contact met haar gezocht. Door de zomervakantie en vanwege corona kon de tweede bespreking niet eerder plaatsvinden dan op 29 september 2020. Volgens verweerder heeft op relevante e-mails van klaagster gereageerd. Het omvangrijke dossier heeft hij grondig bestudeerd, met klaagster besproken. Hij heeft geen aanleiding gezien om nog andere stukken bij derden op te vragen omdat het dossier voldoende was. Klaagster heeft alle gelegenheid gehad om tijdens de twee besprekingen, die ieder bijna 2 uur in beslag namen, haar verhaal te doen en vragen te stellen, waarop hij uitvoerig is ingegaan, aldus verweerder.Klachtonderdeel d) 4.3 Verweerder heeft zijn second opinion na de bespreking in september 2020 op deskundige wijze gemaakt en daarna in concept aan klaagster toegestuurd, zoals was afgesproken. Doordat klaagster weigerde om de conceptversie te lezen, kon verweerder niet anders die versie om te zetten in een definitieve versie en aan klaagster toe te sturen, onder mededeling dat hij het dossier moest sluiten en de toevoeging zou declareren. Vanwege de ontstane impasse met klaagster heeft hij tevoren nog wel advies gevraagd aan het ordebureau en daarnaar gehandeld. 4.4 Voor de bespreking op 29 september 2020 met klaagster had het ordebureau hem gevraagd om een kopie van zijn advies aan klaagster toe te sturen. Dat heeft hij toen niet gedaan maar pas in het kader van zijn verweer in de onderhavige klachtzaak, hetgeen tuchtrechtelijk toelaatbaar is.
5 BEOORDELING 5.1 In deze zaak staat de vraag centraal of verweerder de kwestie van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 5.2 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.3 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 5.4 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden betrekt, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden is aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.Klachtonderdeel a) 5.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerder hoofdzakelijk met klaagster over haar zaak heeft gecommuniceerd per e-mail, voor zover relevant weergegeven in de feiten hiervoor, en tweemaal uitgebreid overleg met haar heeft gehad op kantoor. Of verweerder niet op terugbelverzoeken van klaagster heeft gereageerd, kan in het midden blijven. Naar het oordeel van de raad is immers niet komen vast te staan dat verweerder onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. 5.6 Voor zover klaagster zich ook erover beklaagt dat verweerder tijdens het intakegesprek geen afspraak met haar heeft gemaakt over zijn bereikbaarheid, kan de raad klaagster daarin niet volgen. Uitgangspunt is dat een advocaat met een cliënt over de zaak dient te blijven communiceren, zonder dat daarover vooraf afspraken hoeven te worden gemaakt. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft verweerder voldoende met klaagster gecommuniceerd. 5.7 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder dan ook niet in zijn zorg jegens klaagster is tekortgeschoten. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder dan ook geen sprake is, zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend behandeld. Vaststaat dat verweerder na de verlening van de toevoeging in januari 2020 en de betaling van de eigen bijdrage door klaagster kort daarna tot juli 2020 niets voor klaagster heeft gedaan. Het is alleszins begrijpelijk dat drukte op kantoor en de opgelegde beperkingen door corona in die periode tot vertraging bij verweerder hebben geleid. Dit laat onverlet dat van verweerder verwacht mocht worden dat hij klaagster eerder van die vertraging op de hoogte had gesteld. Dat klemt temeer omdat klaagster zich in haar e-mail van 15 januari 2020 bij verweerder al had beklaagd over de trage aanpak en hem toen uitdrukkelijk heeft gevraagd om haar zaak met spoed en voortvarendheid op te pakken. Blijkens de onweersproken e-mail van klaagster van 3 september 2020 heeft verweerder haar op 17 februari 2020 toegezegd om met zijn werkzaamheden te zullen beginnen en heeft hij deze toezegging herhaald op 21 juli 2020. Niet alleen heeft klaagster kennelijk tussentijds wel bij verweerder aan de bel getrokken, het had hoe dan ook op de weg van verweerder gelegen om voor klaagster aan de slag te gaan, ongeacht of de zaak urgent was of niet. Voor zover verweerder onvoldoende tijd had om de advisering binnen een redelijke termijn voor klaagster te doen, had hij daarover overleg met klaagster of de deken moeten hebben. Dan had klaagster de keuze gehad om op zijn advies te wachten dan wel zich, eventueel via de deken, tot een andere advocaat te wenden. 5.9 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de zorg heeft betracht jegens klaagster die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Daarmee heeft het handelen van verweerder jegens klaagster niet voldaan aan de in de hiervoor vermelde maatstaf vermelde kwaliteitseisen en heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. Daarom zal de raad klachtonderdeel b) gegrond verklaren.Klachtonderdeel c) 5.10 De juistheid van dit verwijt is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder ook ter zitting, niet komen vast te staan. Verweerder heeft in dit kader onbetwist gesteld dat hij twee gesprekken met klaagster heeft gehad, dat beide gesprekken bijna twee uur hebben geduurd en hij daarbij op gerichte vragen van klaagster is ingegaan en zijn juridische insteek heeft toegelicht. Dat verweerder onvoldoende deskundig en zorgvuldig tot zijn advies is gekomen, is de raad uit de stukken, waaronder het advies, niet gebleken. Dit verwijt is ook overigens onvoldoende concreet door klaagster onderbouwd. Naar het oordeel treft verweerder in deze dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt, zodat klachtonderdeel c) ongegrond zal worden verklaard.Klachtonderdeel d) 5.11 De raad stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 14 lid 2). 5.12 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder in de gegeven omstandigheden de conceptbrief voor klaagster omzetten in een definitieve versie en die, ook zonder haar toestemming, aan klaagster toesturen, omdat klaagster duidelijk niet van plan was om zijn advies te lezen. Ook mocht verweerder het dossier van klaagster daarna sluiten en zijn werkzaamheden voor klaagster onder de toevoeging declareren. Dat verweerder zijn conceptbrief gelijktijdig aan klaagster en aan de deken heeft gestuurd, is de raad uit de stukken niet gebleken. Het stond verweerder overigens ook zonder instemming van klaagster vrij om ter onderbouwing van zijn verweer in deze klachtzaak zijn second opinion mee te sturen aan de deken. 5.13 Verweerder diende zich naar het oordeel van de raad in de hiervoor geschetste omstandigheden aan de zaak van klaagster te onttrekken en heeft dat, na overleg met het ordebureau, op zodanige wijze gedaan dat de belangen van klaagster daardoor niet zijn geschaad. Nu geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster, zal de raad klachtonderdeel d) eveneens ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het geringe tuchtrechtelijke verleden van verweerder (één berisping en waarschuwing in de ruim 20 jaar dat hij advocaat was) anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-562/AL/MN.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel b) gegrond; - verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier. en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
griffier voorzitter Verzonden d.d. 23 mei 2022