Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:87
Zaaknummer
22-059/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht in zijn communicatie over de betekening van het vonnis aan klager, en heeft te voortvarend beslag doen leggen voor de kosten van betekening. Verder heeft verweerder niets ondernomen om het beslag op te heffen, nadat bleek dat ten onrechte beslag was gelegd voor de proceskosten. Verder heeft verweerder in zijn e-mails aan klager onvoldoende professionele distantie betracht en zich onnodig grievend uitgelaten. Verweerder heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn optreden jegens klager genomen. Maatregel van waarschuwing opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 mei 2022 in de zaak 22-059/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021-1485016/EJH/GJP van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 april 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Voorts was een belangstellende aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 De vennootschap van klager is eigenaar van een appartementsrecht dat deel uitmaakt van appartementencomplex K. De cliënten van verweerder hebben omstreeks 2017 op het dak van het gebouw twee opbouwen gerealiseerd. De cliënten van verweerder hebben op enig moment voorgesteld om nieuwe tegels van de voorgevel te betalen als alle eigenaren aan de wijziging van de splitsingsakte zouden meewerken. Niet alle eigenaren werkten mee. Dat heeft ertoe geleid dat de cliënten van verweerder niet meer bereid waren om de tegels te vergoeden. 2.3 Bij beschikking van 8 oktober 2020 heeft de kantonrechter bevolen dat de splitsingsakte moet worden gewijzigd. Een aantal eigenaren, waaronder de vennootschap van klager, bleef weigeren hieraan medewerking te verlenen. Daarop hebben de cliënten van verweerder bij dagvaarding van 17 mei 2021 een kort geding tegen (onder meer) klager aanhangig gemaakt. Klager heeft bij e-mail van 31 mei 2021 pagina aan verweerder geschreven: “Ik geef u nogmaals in overweging dat het wijs is om, voorafgaand aan het kort geding, met alle partijen in gesprek te gaan. Mogelijk dat dan een acceptabele oplossing gevonden kan worden voor de “tegelkwestie” zodat een gang naar de rechter wellicht voorkomen kan worden.”. 2.4 Verweerder heeft in reactie op het verzoek van klager geschreven: “(…) u bent en blijft een drammer. Cliënten voelen geen enkele behoefte om op dit verongelijkte gejengel van een klein kind in te gaan. Overigens ziet het ernaar uit dat u straks met uw schoonzoon de enigen bent die vasthouden aan dit onmogelijke standpunt. Ik benijd u al om die reden niet. Ik geef u in overweging om mij niet anders dan met de mededeling dat u overstag gaat te benaderen, ook al omdat ik een vergoeding vorder van de integrale proceskosten en dus ieder mailtje dat ik aan u moet sturen, u uiteindelijk nog meer geld kan gaan kosten.”. 2.5 Bij vonnis van 16 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter vervangende machtiging tot ondertekening van de gewijzigde splitsingsakte verleend en gedaagden, waaronder klager, veroordeeld in de proceskosten van € 789,76. 2.6 Verweerder heeft bij e-mail van 18 juni 2021 aan klager gevraagd de proceskosten binnen 8 te betalen, bij gebreke waarvan hij het vonnis zal laten betekenen en zo nodig executeren. Klager heeft de proceskosten op 25 juni 2021 namens alle gedaagden naar de derdengeldenrekening van verweerders kantoor overgemaakt. 2.7 Op 25 juni 2021 is het vonnis aan klager betekend. Klager heeft dezelfde dag aan de deurwaarder, met kopie aan verweerder, bericht dat hij de proceskosten binnen de gestelde termijn heeft betaald en dat hij ervan uitgaat dat de zaak daarmee is afgedaan. 2.8 Bij e-mail van 26 juni 2021 heeft verweerder aan klager medegedeeld: “[de notaris] achtte het noodzakelijk dat het vonnis betekend werd. Daarom heb ik daartoe opdracht gegeven. Deze betekening staat dus los van de proceskosten. Aangezien dat de consequentie is van uw weigerachtigheid tot nu toe, zal ieder van u drieën de kosten van betekening nog moeten vergoeden door overmaking naar de derdengeldenrekening van mijn kantoor.”. 2.9 Daarop heeft klager bij e-mail van 28 juni 2021 (om 09.17 uur) aan verweerder bericht: “(…) er is in het vonnis geen basis te vinden op grond waarvan deze kosten door de gedaagden moeten worden betaald. (…) Het is uw wens en niet onze zogenaamde weigerachtigheid die er toe leidt dat er kosten zijn gemaakt. Om de hiervoor genoemde reden hoeven wij deze kosten niet te betalen (…) Mocht u desondanks verdere acties in deze ondernemen dan wijzen wij u erop dat u klachtwaardig handelt en dat de Deken zal worden ingeschakeld als u volhardt.”. 2.10 Bij e-mail van 28 juni 2021 (om 9.24 uur) heeft verweerder aan klager geschreven dat hij opdracht zal geven tot incasso van de kosten van betekening. Dit ging om een bedrag van € 309,93. Daarop heeft klager bij e-mail van 28 juni 2021 (om 12.11 uur) aan verweerder geschreven dat hij de Deken zal benaderen met een klacht over zijn handelwijze. 2.11 Op 28 juni 2021 is het vonnis aan de vennootschap van klager betekend en op 5 juli 2021 is ten laste van de vennootschap executoriaal derdenbeslag onder de bank gelegd, onder meer voor de proceskosten en kosten van betekening. 2.12 Klager heeft op 8 en 9 juli 2021 en per e-mail en telefonisch contact met de deurwaarder opgenomen om het beslag te laten opheffen. Daarbij heeft klager onder meer aangegeven dat hij de proceskosten tijdig heeft betaald. De deurwaarder heeft aan klager medegedeeld dat verweerder daartoe opdracht moest geven. 2.13 Op 11 juli 2021 heeft klager de onderhavige tuchtklacht ingediend. 2.14 Klager heeft op 14 juli 2021 de kosten van betekening aan de deurwaarder betaald. 2.15 Bij brief gedateerd 14 juli 2021 heeft de bank onder meer aan de vennootschap van klager bericht dat zij van de deurwaarder het verzoek hebben ontvangen om het beslag te beëindigen en dat zij de bankrekeningen hebben vrijgegeven. 2.16 Bij e-mail van 20 juli 2021 heeft klager verweerder onder meer het volgende geschreven: “(…) Zoals aangegeven heb ik de deurwaarder onder protest betaald en u zult begrijpen dat ik die centen terug wil hebben. Dat kunt u met een enkel mailtje bewerkstelligen en verzoek u dan ook om dat per omgaande te doen. (…) Omdat ik van mening ben, dat u ten onrechte de betekeningskosten in rekening hebt gebracht en voor die kosten ook nog eens ten onrechte beslag heeft laten leggen, meen ik dat welgemeende excuses op zijn plaats zijn.”. 2.17 Daarop heeft verweerder bij e-mail van 20 juli 2021 (om 9.51 uur) aan klager geschreven: “U bent erg goed in het zenden van berichten, maar een slechte lezer. Zoals ik u al aangaf, heeft [de notaris] aangegeven dat zij het vonnis alleen ten uitvoer kunnen leggen als het betekend wordt. (…) Deze betekeningskosten waren dus noodzakelijk en gezien het feit dat u nadien aangaf dat u niet bereid was deze te betalen, was de beslaglegging een logische consequentie daarvan. Uw dreigement om een klacht in te dienen bij de Deken, heeft mijn overtuiging alleen maar gesterkt dat wat betaald moet worden, betaald zal worden. Ik weiger namelijk om onder druk van dreigementen rechten van mijn cliënten prijs te geven. (…) De deurwaarder heeft aangegeven dat na uw betaling het beslag is opgeheven c.q. als opgeheven kan worden beschouwd. Dat u sindsdien nog steeds blijft volhouden dat er nog beslag ligt (…) geeft opnieuw te denken, nadat u eerder al meende dat u een rechterlijke beschikking links kon laten liggen. Bent u het er nog steeds niet mee eens, dan raad ik u aan, een executiegeschil te beginnen. Dat is een meer geëigende weg dan het indienen van een klacht bij de Deken.”. 2.18 Op 26 augustus 2021 heeft de deurwaarder de kosten van betekening op de rekening van de vennootschap teruggestort.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft het vonnis van 16 juni 2021 ten onrechte aan klagers vennootschap doen betekenen. b) Verweerder heeft ten onrechte beslag op de bankrekeningen van klagers vennootschap laten leggen. c) Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten. 3.2 De raad zal de stellingen waarmee klager de klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Klachtonderdeel a) en b) 5.3 Deze klachten lenen zich vanwege hun samenhang voor gezamenlijke beoordeling. 5.4 Klager klaagt erover dat verweerder het vonnis toch heeft laten betekenen, ondanks het feit dat klager de volledige proceskosten binnen de door verweerder genoemde termijn had betaald. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij tot betekening is overgegaan nadat de notaris aan de cliënten van verweerder had medegedeeld dat zonder betekening van het vonnis de akte houdende wijziging van de splitsingsakte niet kon worden gepasseerd. Verweerder heeft dit niet zelf uitgezocht, hij heeft vertrouwd op de juistheid van het standpunt van de notaris. 5.5 De raad overweegt dat begrijpelijk is dat verweerder na de mededeling van de notaris alsnog is overgegaan tot betekening van het vonnis. De notaris is immers bij uitstek deskundig op dit gebied. Verweerder had zich echter moeten realiseren dat hij enkele dagen eerder, bij e-mail van 18 juni 2021, aan klager had medegedeeld dat hij opdracht zou geven tot betekening van het vonnis als de proceskosten niet tijdig werden betaald. Gelet op die mededeling en de tijdige betaling door klager lag het op de weg van verweerder om, alvorens de deurwaarder opdracht te geven, klager te informeren over de (reden van) het alsnog betekenen van het vonnis. Dat heeft verweerder niet gedaan. Daarbij komt nog dat verweerder er geen zorg voor heeft gedragen dat het vonnis niet voor de proceskosten zou worden betekend. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij de deurwaarder geen opdracht heeft gegeven om voor de proceskosten te betekenen, maar hij mag ermee bekend worden verondersteld dat de deurwaarder bij gebreke van een andersluidende opdracht automatisch zal betekenen voor de proceskostenveroordeling die in een vonnis is opgenomen. De raad is van oordeel dat verweerder in dit opzicht weinig zorgvuldig tegenover klager heeft gehandeld. 5.6 Hierbij komt dat verweerder voor de proceskosten en kosten betekening tevens beslag onder de bank van klagers vennootschap heeft doen leggen waardoor klager niet meer over de bankrekeningen kon beschikken. Dit terwijl klager op 25 juni 2021 en 28 juni 2021 al aan verweerder had medegedeeld dat de proceskosten betaald waren en uitdrukkelijk bezwaar had gemaakt tegen het standpunt van verweerder dat klager de kosten van betekening moest betalen. Verweerder heeft op dit punt aangevoerd dat hij vond dat kwestie al lang genoeg voor zijn cliënten had geduurd, dat hij daarom geen discussie wilde maken van de noodzaak van betekening van het vonnis en dat hij in de veronderstelling dat betekening noodzakelijk was zich op het standpunt heeft gesteld dat de kosten daarvan voor rekening moesten komen van degenen die de kosten veroorzaakt hebben. De raad volgt dit verweer niet. Het had op de weg van verweerder gelegen om hierover tenminste eerst het debat met klager te voeren in plaats van direct tot derdenbeslag over te gaan. Verweerder is in deze kwestie te voortvarend opgetreden, zeker gelet op het relatief lage bedrag van de (vermeende) vordering en de te verwachten hinder en overlast die het derdenbeslag voor klager zou opleveren. 5.7 Ook maakt klager verweerder het verwijt dat hij na de beslaglegging niets heeft gedaan om het beslag op te heffen, terwijl dit in ieder geval ten onrechte voor de proceskosten was gelegd. Klager heeft aangevoerd dat verweerder na de beslaglegging niet reageerde op de berichten van de deurwaarder en klager en dat het beslag eerst op 14 juli is opgeheven, nadat klager in overleg met de deurwaarder de kosten van betekening onder protest had betaald. Verweerder heeft niet betwist dat hij in de periode van 8 tot14 juli 2021 berichten van klager en de deurwaarder heeft ontvangen en dat hij daar niet op heeft gereageerd. Verder is van belang dat verweerder heeft aangevoerd dat hij aanvankelijk nog bij de deurwaarder heeft aangedrongen op doorbetaling van de door deze geïncasseerde kosten van betekening, maar dat hij hiervan heeft afgezien omdat de deurwaarder hem op dat moment heeft medegedeeld dat de betekening van het vonnis niet nodig was geweest en mede omdat de opbrengst niet opwoog tegen mogelijke extra kosten voor zijn cliënten. De raad overweegt dat nu verweerder erover is geïnformeerd dat er ten onrechte beslag voor de proceskosten was gelegd, dat aanleiding voor hem had moeten zijn om het beslag zo snel mogelijk op te heffen. Verweerder heeft echter niets ondernomen om zijn fout te herstellen. 5.8 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder de belangen van klager onnodig heeft geschaad. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom gegrond. Klachtonderdeel c) 5.9 Klager maakt verweerder voorts het verwijt dat hij zich onnodig grievend tegenover klager heeft uitgelaten. Volgens verweerder heeft hij misschien een enkele maal wat korzelig gereageerd, ook om het verzet van klager tegen de medewerking aan het vonnis van 8 oktober 2021 te breken, maar dat lijkt hem niet onnodig grievend. De raad is van oordeel dat verweerder door zijn uitlatingen onvoldoende professionele distantie heeft betracht en zich onnodig grievend heeft uitgelaten, met name in zijn e-mails aan klager van 31 mei 2021 en 20 juli 2021. De raad heeft ter zitting de inhoud van de e-mail van 31 mei 2021 aan verweerder voorgehouden en aangegeven dat dit toch geen gebruikelijke reactie is, waarop verweerder heeft geantwoord dat hij wel ergere brieven van andere advocaten heeft gezien. Verweerder heeft er in zijn reactie op de klacht van klager ook op geen enkele wijze blijk van gegeven dat hij inziet dat hij voor minder aanvallende en minder neerbuigende bewoordingen had kunnen kiezen. Verweerder heeft ook ter zitting duidelijk blijk gegeven van zijn irritatie over klager. Klachtonderdeel c) is daarom ook gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 De raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. Door zijn handelen en nalaten treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden, mede omdat verweerder geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn optreden jegens klager heeft genomen. Hij heeft de klachten van klager gebagatelliseerd en de gang van zaken aan anderen (de notaris, de deurwaarder en klager) verweten. Ook ter zitting heeft verweerder geen blijk gegeven van enig zelfinzicht.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, te betalen op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, te betalen op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter