Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:74
Zaaknummer
21-645/A/A
Zaaknummer
21-646/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Gedeeltelijk gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat. Voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit is geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad is voorts niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten, maar kan wel beoordelen of sprake is van excessief declareren. Verweerder heeft verder ten onrechte een beroep gedaan op het retentierecht (gedragsregel 28). Het is vaste jurisprudentie dat een advocaat slechts behoedzaam van zijn retentierecht gebruik maakt. Bovendien is hij, indien zijn declaratie niet is voldaan en hij zich beroept op zijn retentierecht, niettemin verplicht om het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat onder door de deken te stellen voorwaarden. Het stond verweerder aldus in beginsel vrij zich te beroepen op zijn retentierecht, maar toen hem bij herhaling was verzocht om afgifte van het dossier was hij hiertoe verplicht na overleg met de deken en onder door de deken te stellen voorwaarden. Niet gebleken is dat verweerder de deken verzocht heeft om voorwaarden aan de dossieroverdracht te stellen. Tot het over te dragen dossier behoort ook het concept dat nog niet gereed is. Met uitzondering van interne memo’s die slechts bestemd zijn als geheugensteun voor de advocaat, heeft de cliënt recht op door de advocaat geproduceerde (concept-)stukken waarvoor de cliënt heeft betaald (of gaat betalen), of waarvoor zekerheid is gesteld. Dit geldt zeker voor stukken die bruikbaar zijn voor de opvolgend advocaat. Maatregel waarschuwing en kostenveroordeling opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 mei 2022 in de zaken 21-645/A/A en 21-646/A/A naar aanleiding van de klacht van: klaagster gemachtigde: mr. W. Runge
over:
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder 1. Op 29 december 2020 heeft klaagster haar klacht uitgebreid. 1.2 Op 17 december 2020 heeft klaagster bij de deken eveneens een klacht ingediend over verweerder 2. Op 28 december 2020 heeft kaagster haar klacht uitgebreid. 1.3 Op 5 november 2021 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk 1305615/EJH/RAB (21-645/A/A) en kenmerk 1307540/EJH/RAB (21-646/A/A) van de deken ontvangen. 1.4 De klachten over verweerders zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Klaagster werd op zitting vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer B. Verweerder 2 was op de zitting aanwezig en vertegenwoordigde tevens verweerder 1. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken die verweerders bij e-mail van 28 maart 2022 hebben toegezonden en van de aanvullende stukken die namens klaagster bij e-mail van 30 maart 2022 zijn toegezonden.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster houdt zich bezig met advisering op het gebied van documentinformatie en communicatie. Zij is een softwareontwikkelaar. 2.3 Klaagster voerde voor de gemeente Leeuwarden (hierna: de gemeente) op basis van een overeenkomst een opdracht uit. 2.4 Tussen klaagster en de gemeente is een geschil ontstaan en op 17 april 2018 heeft de gemeente de ontbinding van de overeenkomst met klaagster ingeroepen. Daarna zijn klaagster en de gemeente hierover verwikkeld geraakt in een gerechtelijke procedure. 2.5 Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2020 zijn de vorderingen van klaagster afgewezen en is klaagster in reconventie veroordeeld tot betaling. Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. 2.6 De voormalig advocaat van klaagster heeft wegens omstandigheden moeten afzien van voortzetting van zijn werkzaamheden in het ingestelde hoger beroep. Op zijn aanraden heeft klaagster contact gelegd met het kantoor van verweerders om de rechtsbijstand voort te zetten. 2.7 Op 13 oktober 2020 heeft klaagster, bij monde van de heer B, met verweerder 1 gesproken. Besloten is dat verweerders klaagster samen zouden bijstaan in het hoger beroep tegen de gemeente. 2.8 Bij brief van 15 oktober 2020 heeft verweerder 1 aan klaagster de opdracht bevestigd. 2.9 Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft verweerder 1 aan klaagster een inschatting gegeven van de kosten die gemoeid zullen zijn met het hoger beroep. Hij schrijft in dat verband het volgende: “(…) Zoals besproken is het voor ons in deze fase moeilijk inschatten wat de kosten zullen zijn van het hoger beroep. Ik begrijp dat de eerste aanleg bij benadering 85k ex btw heeft gekost. Natuurlijk gaan we ons uiterste best doen om de kosten zo laag mogelijk te houden, maar de ervaring leert wel dat bij een zaak als deze met zoveel feiten en een conventie/reconventie de kosten van het hoger beroep de kosten van eerste aanleg meestal evenaren. Maar nogmaals alle input van jullie kant kan het verschil maken. (…)” 2.10 Op 20 oktober 2020 hebben verweerders met klaagster inhoudelijk overleg gevoerd en hebben verweerders de strategie nader uitgewerkt. Onderdeel van de strategie was het door een deskundige laten opstellen van een deskundigenrapport. 2.11 Bij brief van 23 oktober 2020 hebben verweerders hun strategie op hoofdlijnen aan klaagster bevestigd. 2.12 Nadat de samenwerking tussen de eerste in de arm genomen deskundige en klaagster was spaak gelopen, is een tweede deskundige, de heer M (hierna: de deskundige), benaderd, die in overleg met klaagster zijn onderzoek op 30 oktober 2020 is gestart. 2.13 Op 5 november 2020 heeft verweerder 1 een declaratie ter hoogte van € 17.640,24 aan klaagster gestuurd voor de werkzaamheden verricht in oktober 2020. Klaagster heeft bij e-mail van 6 november 2020 verweerder 1 gevraagd nogmaals naar de declaratie te kijken, omdat deze haar niet leek te kloppen. 2.14 Op 13 november 2020 hebben verweerders een opzet van de memorie van grieven aan klaagster toegezonden. 2.15 Het hoger beroep stond op de rol van 24 november 2020 voor memorie van grieven. Omdat het deskundigenrapport niet tijdig gereed zou zijn, heeft verweerder 1 op 16 november 2020 uitstel gevraagd van twee weken voor het indienen van de memorie van grieven. 2.16 Op 19 november 2020 hebben klaagster en verweerders overleg gevoerd om de status van het dossier te bespreken. 2.17 Op 20 november 2020 heeft de deskundige een tussentijdse versie van het deskundigenrapport aan partijen gestuurd. 2.18 Bij e-mail van 20 november 2020 heeft verweerder 2 de tijdens het overleg gemaakte afspraken aan klaagster bevestigd. Hij bericht klaagster onder meer het volgende: “(…) wij hebben voor het eerst inhoudelijk overleg gehad (…) op 20 oktober jl. Er is dus níet vanaf 9 oktober aan de zaak gewerkt. Wij hebben direct een strategie neergelegd (…) [en] ook direct een deskundige ingeschakeld omdat dit een integraal onderdeel is van de door ons gevormde strategie. Dit is naar onze mening essentieel omdat het dossier bol staat van de technisch vormgegeven documenten en discussies. Dat moet in onze visie worden gecomprimeerd tot gezaghebbende en inzichtelijke conclusies van een expert. Niet in de laatste plaats omdat de rechter in eerste aanleg weinig begrip heeft gekregen van de feiten en deze dus bij de hand genomen moet worden. (…) Wij hebben aangegeven dat er een volgorde van werken in de zaak zit en dat het deskundigenoordeel met onderbouwing niet alleen van belang is om de memorie van grieven te schrijven. Het is ook in het belang van [klaagster] om deze volgorde aan te houden om te voorkomen dat we dubbel werk doen. (…) Wij herkennen ons (…) niet in de gedachte dat er niet met voortvarendheid zou zijn gewerkt. (…) Tot slot heb je in het overleg aangegeven dat alle comfort is gegeven waar je naar op zoek was. (…) Het is een dossier met een vervelend vonnis en daarom moeten we, als team, diepgravend en methodisch te werk gaan.” 2.19 Bij e-mail van 22 november 2020 heeft verweerder 2 een inhoudelijke reactie gegeven op de tussentijdse versie van het deskundigenrapport en een aantal vragen en suggesties gestuurd ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het definitieve deskundigenrapport. 2.20 Bij e-mail van 23 november 2020 heeft klaagster verweerder 1 als volgt bericht: “Naast het rapport van [de deskundige] zijn er naar mijn mening vele juridische aspecten die (ook, en nu vooral al) aandacht verdienen. Zou je ons hiertoe a.u.b. je concept memorie van grieven kunnen delen? (…) Het rapport (…) is belangrijk, maar natuurlijk niet het enige belangrijke in deze zaak.” 2.21 Bij e-mail van eveneens 23 november 2020 heeft verweerder 1 klaagster als volgt geantwoord: “We hebben vorige week donderdag heldere afspraken gemaakt. Eerst moet het rapport van [de deskundige] nagenoeg finaal zijn en daarna leveren wij een concept memorie aan omdat het rapport de basis zal vormen voor deze memorie. (…). De afspraak is dat [verweerder 2] zijn uiterste best doet eind deze week een eerste concept aan te leveren mits het rapport van [de deskundige] nagenoeg finaal is. Ik begrijp deze e-mail van vanmorgen dan ook niet. Deze staat haaks op hetgeen we drie dagen geleden hebben afgesproken. (…) Nu [verweerder 2] afhankelijk is van [de deskundige] en zijn rapport, is mijn advies dat iedereen zich thans op de uitvoerige e-mail van [verweerder 2] van gisteren richt. Daar ligt de prioriteit wat mij betreft.” 2.22 Bij e-mail van 24 november 2020 heeft verweerder 2 klaagster verder het volgende meegedeeld: “Wij bespraken vorige week in onze gezamenlijke call dat [klaagster] een overzicht zou maken van wat er feitelijk is gebeurd op het vlak van leveren/implementeren van functionaliteiten en het leggen van koppelingen. (…) Ook [de deskundige] heeft dit nodig voor zijn definitieve rapport. (…) Om deze week de grieven te kunnen afronden zijn twee dingen van belang: (1) jullie leveren input aan [de deskundige] (…) die nodig is voor afronding van het deskundigenonderzoek en (2) [Klaagster] levert deze week de voor ons nodige informatie. Dit is niet enkel voor de planning van belang, maar ook voor de kracht van de grieven. (…)” 2.23 Bij e-mail van 24 november 2020 heeft klaagster verweerder 2 als volgt geantwoord: “[Klaagster] nu verwijten maken dat we zaken niet aanleveren, past niet. Ik heb vorige week woensdag een mail gestuurd waarin wij onze bezorgdheid hebben gedeeld, mede op punt van het delen van je concept grieven. Dat blijft namelijk uit. Afgelopen maandag heb ik opnieuw gevraagd waar we staan, ik begrijp dat het (definitieve) rapport van [de deskundige] (naast je reactie en opmerkingen op de conceptversie daarvan) jullie belangrijkste basis is voor het samenstellen van de grieven. Ik ben het daar niet mee eens, er zijn vele andere belangrijke facetten die we allang in gang hadden kunnen zetten/hadden kunnen voorbereiden. Dat daar een onderbouwing vanuit de deskundige voor nodig is, is evident. Maar wachten op het finale document van de deskundige is natuurlijk niet nodig, en zelfs onverstandig.” 2.24 Klaagster heeft op 25 november 2020 verweerders telefonisch meegedeeld dat zij de samenwerking met hen wenst te beëindigen. 2.25 Bij e-mail van 25 november 2020 heeft verweerder 1 als volgt gereageerd op dit bericht: “Zojuist vernam ik je beslissing dat je geen vertrouwen hebt in onze aanpak en hebt besloten een andere advocaat in de arm te nemen. We betreuren deze beslissing maar respecteren deze vanzelfsprekend. Als professionals en ervaringsdeskundigen met betrekking tot procedures als de onderhavige blijven wij van mening dat de feiten grondig moeten worden onderzocht door de deskundige en terug moeten komen in de grieven. (…) Tevens hebben wij uitvoerig commentaar geleverd op het eerste conceptrapport (…). Deze werkwijze is overigens zeer gebruikelijk. Helaas ondervonden wij -tot onze verbazing eerlijk gezegd- voortdurend tegenwerking van jouw kant. We hebben de indruk dat jij met grote stappen snel thuis wilt zijn in deze zaak en wilt dicteren hoe zowel de deskundigen als de advocaten hun werk moeten doen. (…) Je slotopmerking dat wij geen kostbare tijd hebben gestopt in een concept klopt natuurlijk niet. Wij hebben bij aanvang van deze zaak, ons reguliere werk opzijgezet en zijn gezien de grote tijdsdruk (het indienen van de grieven had of gisteren of over twee weken moeten plaatsvinden) aan de slag gegaan met het opstellen van de grieven. (…) Je zult begrijpen dat wij onze werkzaamheden tot en met vandaag gewoon in rekening zullen brengen.” 2.26 Op 26 november 2020 heeft verweerder 1 klaagster een laatste declaratie ter hoogte van € 20.099,62 gestuurd voor de werkzaamheden verricht in november 2020. Hierop heeft klaagster diezelfde dag geantwoord: “Deze declaratie is niet akkoord.” 2.27 Bij e-mail van 26 november 2020 heeft klaagster verweerder 1 verzocht het dossier over te dragen aan de opvolgende advocaat. 2.28 Bij e-mail van 26 november 2020 heeft verweerder 1 als volgt gereageerd: “Nee R(…). Eerst zullen de declaraties moeten worden voldaan en dan volgt er een overdracht. Dat kan vrij eenvoudig met een spoedoverboeking. Een verdere discussie over dit onderwerp ga ik niet voeren.” 2.29 Bij e-mail van 27 november 2020 heeft klaagster als volgt geantwoord: “Helaas heb ik nog geen bevestiging van je ontvangen. Ik verzoek je hierbij opnieuw onvoorwaardelijk en per direct te bevestigen dat het dossier is overgedragen. (…)” 2.30 Verweerder 1 heeft bij e-mail van eveneens 27 november 2020 als volgt gereageerd: “Ik val in herhaling. Wij zullen alles overdragen nadat onze declaraties zijn voldaan. Dat is gebruikelijk. [De opvolgende advocaat] zal dat beamen. Die betaling kan tegenwoordig heel eenvoudig middels internetbankieren. De betaling is dan gelijk zichtbaar.” 2.31 Bij e-mail van 27 november 2020 heeft verweerder klaagster over zijn declaratie van 26 november 2020 het volgende meegedeeld: “De declaratie ziet op de werkzaamheden die wij in opdracht van [klaagster] in de maand november hebben verricht. Ik verwijs naar onze bevestigingsmail en algemene voorwaarden zoals bij aanvang van de werkzaamheden toegezonden. Meerdere malen heb ik bevestigd dat de kosten van een hoger beroep minstens gelijk zullen zijn aan die van eerste aanleg. In het geval van [klaagster] was dat volgens jouw informatie € 85.000,- ex btw. Ik verwijs onder meer naar mijn e-mail van 15 oktober jl. De declaraties kunnen niet als een verrassing komen. (…) Nog een keer wil ik je duidelijk maken dat indien er niet wordt betaald er geen stukken die door ons zijn opgesteld met [de opvolgend advocaat] zullen worden gedeeld. Er dient netjes te worden betaald voor de werkzaamheden die wij hebben verricht. Verder zullen wij na vandaag kosten in rekening brengen alsook wettelijke rente indien betaling uitblijft. Tevens kun je een incassoprocedure tegemoetzien.” 2.32 Op 11 december 2020 is klaagster in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van het nog openstaande bedrag inclusief kosten over te gaan. Omdat betaling van de declaraties hierna ook uitbleef, zijn verweerders een incassoprocedure tegen klaagster gestart. 2.33 Op 17 december 2020 heeft klaagster bij separate brieven bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders het volgende. Verweerder 1 (in de klachtzaak 21-645/A/A) a) Verweerder 1 heeft onjuist geïnformeerd en geadviseerd. b) Verweerder 1 heeft ten onrechte een beroep gedaan op retentierecht. c) Verweerder 1 heeft declaraties opgesteld waarvan de hoogte wordt betwist. Verweerder 2 (in de klachtzaak 21-646/A/A) a) Verweerder heeft onvoldoende transparantie betracht. b) Verweerder heeft niet gemeld de vereiste deskundigheid te ontberen.
4 VERWEER 4.1 Verweerders voeren in een gezamenlijke reactie verweer tegen de klachten. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De raad overweegt het volgende. Klachtonderdeel a) over verweerder 1 en klachtonderdelen a) en b) over verweerder 2 5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking en komen erop neer dat volgens klaagster de kwaliteit van de dienstverlening van verweerders ondermaats was en dat verweerders niet duidelijk (transparant) zijn geweest naar klaagster toe over hun (gebrek aan) kennis van Informatietechnologie (IT). Klaagster heeft hierover op de zitting nader toegelicht dat verweerders ten onrechte de indruk hebben gewekt dat zij beschikken over de vereiste specialistische, ook juridische IT-kennis van complexe aanbestedingsprocedures. Door klaagster onjuist over hun kennis van zaken te informeren hebben zij volgens haar hun informatieplicht, als bedoeld in gedragsregel 16 geschonden. Verweerders hebben geen inhoudelijke stukken van enige betekenis geproduceerd, waaraan hun kennis kon worden getoetst. Klaagster wilde een (concept) memorie van grieven ontvangen, maar verweerders bleven zich verschuilen achter hun stelling dat de deskundige eerst zijn rapport moest aanleveren, waarna zij pas die concept-memorie zouden aanleveren. Ondanks herhaaldelijke verzoeken heeft klaagster hier niets van gezien. Bovendien hebben verweerders de deskundige niet aangestuurd en bleek bij oplevering van het deskundigenrapport dat verweerder 2 onjuiste vragen had gesteld aan de deskundige, waardoor het kostbare rapport nauwelijks van waarde is gebleken.
5.3 Verweerders betwisten dat bij hen de relevante specialistische kennis ontbrak om klaagster goed bij te kunnen staan in het hoger beroep. Klaagster laat ook na toe te lichten wat precies bedoeld wordt met het ontbreken van die IT-kennis. Bij aanvang van de werkzaamheden lag er een voor klaagster negatief vonnis, dat stevig leunde op de deskundigenrapporten waarmee de wederpartij in de procedure had geschermd, terwijl klaagster zelf geen deskundigenrapport had ingebracht. Met klaagster zijn duidelijke werkafspraken gemaakt ten aanzien van termijnen en verwachtingen. Verweerders zouden hun (concept) memorie van grieven aanleveren nadat het deskundigenrapport af was. Bovendien waren verweerders ook nog in afwachting van feiten die door klaagster aangeleverd moesten worden. Op vrijdag 20 november 2020 was het eerste (concept) deskundigenrapport gereed, waarna verweerders in het daaropvolgende weekend hebben gewerkt aan suggesties over de inhoud van dat rapport. Op maandagochtend 23 november 2020 verzocht klaagster om een (concept) memorie van grieven. Dit is volgens verweerders onbegrijpelijk, omdat volkomen helder was dat -gelet op de gemaakte werkafspraken- de (concept) memorie van grieven nog niet gereed had kunnen zijn, aldus verweerders. 5.4 De raad overweegt het volgende. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal de raad deze klachtonderdelen beoordelen. 5.5 De raad stelt op grond van de klachtdossiers en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht het volgende vast. Verweerders hebben kort nadat zij (op 15 oktober 2020) de zaak van klaagster hadden aangenomen, een processtrategie uitgedacht en deze bij brief van 23 oktober 2020 op hoofdlijnen aan klaagster bevestigd. Onderdeel van die strategie was het door een deskundige laten opstellen van een deskundigenrapport, dat als basis zou dienen voor de in te dienen memorie van grieven. Verweerders hebben toegelicht dat zij, ook in het belang van klaagster, bewust hebben gekozen voor deze volgorde van (1) het deskundigenrapport en (2) een (concept) memorie van grieven, om daarmee onnodig of dubbel werk en dus extra kosten voor klaagster te voorkomen. Het is de raad niet gebleken dat klaagster duidelijke bezwaren heeft geuit tegen deze strategie, noch dat deze strategie als zodanig niet aan de daaraan te stellen tuchtrechtelijke eisen voldoet. Verweerders zijn in lijn met de door hen uitgedachte strategie te werk gegaan. Nadat het (concept) deskundigenrapport op vrijdag 20 november 2020 was afgeleverd, hebben verweerders direct in het weekend daaropvolgend inhoudelijk gereageerd op het rapport. Gelet op de tussen partijen gemaakte werkafspraken kon klaagster dan ook niet verwachten dat verweerders drie dagen na ontvangst van het deskundigenrapport, op maandag 23 november 2020 een (concept) memorie van grieven gereed zouden hebben. 5.6 Klaagsters stelling dat de reactie van verweerders op het rapport inhoudelijk niet goed zou zijn, heeft klaagster niet voldoende onderbouwd en ook overigens is dit de raad niet gebleken. In dit verband geldt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, zodat de raad toetst of verweerders hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Voor zover klaagster heeft gesteld dat verweerders de deskundige te weinig hebben aangestuurd, heeft klaagster naar het oordeel van de raad onvoldoende geconcretiseerd welke inhoudelijke aansturing heeft ontbroken. Evenmin bieden de klachtdossiers steun voor klaagsters stelling dat ook de deskundige zich meerdere malen erover heeft verbaasd dat hij niet gericht werd aangestuurd. 5.7 Naar het oordeel van de raad is gelet op het voorgaande dan ook niet komen vast te staan dat verweerders niet hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ook van schending van de informatieplicht als bedoeld in gedragsregel 16 is niet gebleken. De raad acht deze klachtonderdelen dan ook ongegrond. Klachtonderdeel b) over verweerder 1 5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder 1 dat hij ten onrechte een beroep heeft gedaan op het retentierecht en daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 28. Volgens klaagster heeft verweerder 1 op onjuiste gronden geweigerd het dossier eerder af te geven aan de opvolgend advocaat dan na betaling van de openstaande facturen. 5.9 Verweerder 1 voert hiertegen het volgende aan. Met de opvolgend advocaat is meerdere malen confraterneel overleg gevoerd en verweerder 1 heeft daarbij medewerking verleend aan de dossieroverdracht. Op dat moment beschikte de opvolgend advocaat echter al over het dossier van klaagster en deze heeft hem dan ook niet verzocht om nadere stukken. Volgens verweerder 1 behoort overdracht van een concept dat niet gereed is om te bespreken, niet tot de dossieroverdracht. Van weigering tot overdracht van het dossier is dan ook geen sprake. 5.10 De raad stelt voorop dat verweerders op 13 november 2020 een opzet van de memorie van grieven aan klaagster hebben toegezonden. Deze opzet heeft klaagster bij de overdracht aan de nieuwe advocaat toegezonden. Volgens klaagster hebben verweerders echter blijkens de declaratie over de maand november 2020 nog tientallen uren aan de memorie van grieven gewerkt. Klaagster stelt zich op het standpunt dat die gewerkte uren zich in een aanpassing van de memorie moeten hebben vertaald, en dat verweerder 1 dat laatste concept van de memorie dan ook had moeten overdragen aan de opvolgend advocaat. 5.11 De raad volgt niet het standpunt van verweerders dat de overdracht van een concept dat nog niet gereed is, niet tot de dossieroverdracht behoort. Met uitzondering van interne memo’s die slechts bestemd zijn als geheugensteun voor de advocaat, heeft de cliënt recht op door de advocaat geproduceerde (concept-)stukken waarvoor de cliënt heeft betaald (of gaat betalen), of waarvoor zekerheid is gesteld. Dit geldt zeker voor stukken die bruikbaar zijn voor de opvolgend advocaat. Of die stukken al dan niet voldragen zijn doet daaraan niet af. Verweerder 1 had het concept van de memorie van grieven waaraan na de toegezonden opzet van 13 november 2020 nog is gewerkt dan ook op eerste verzoek van klaagster aan de opvolgend advocaat moeten verstrekken. 5.12 Verder overweegt de raad het volgende. Anders dan verweerder 1 in zijn verweer aanvoert, blijkt duidelijk uit de e-mailwisseling met klaagster (zie onder de feiten 2.26 tot en met 2.29) dat verweerder 1 weigerde mee te werken aan iedere overdracht van stukken aan de opvolgend advocaat zolang klaagster niet eerst de openstaande facturen zou voldoen. Aldus heeft verweerder 1 wel degelijk gebruik gemaakt van zijn retentierecht als bedoeld in gedragsregel 28 lid 2. Het is vaste jurisprudentie dat een advocaat slechts behoedzaam van zijn retentierecht gebruik dient te maken. Bovendien is hij, indien zijn declaratie niet is voldaan en hij zich beroept op zijn retentierecht, niettemin verplicht om het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat op verzoek van zijn cliënt onder door de deken te stellen voorwaarden. Het stond verweerder 1 aldus in beginsel vrij zich te beroepen op zijn retentierecht, maar toen hem bij herhaling was verzocht om afgifte van het dossier was hij hiertoe verplicht na overleg met de deken en onder door de deken te stellen voorwaarden. Nu niet is gebleken dat hij de deken verzocht heeft om voorwaarden aan de dossieroverdracht te stellen acht de raad dit klachtonderdeel over verweerder 1 gegrond. Klachtonderdeel c) over verweerder 1 5.13 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder 1 dat hij declaraties heeft opgesteld waarvan de hoogte wordt betwist. Gelet op de afspraak dat in afwachting van het door de deskundige aan te leveren deskundigenrapport nog geen werkzaamheden zouden worden verricht, acht klaagster niet aannemelijk dat de aan de declaraties ten grondslag gelegde werkzaamheden zijn verricht. Bij aanvang van de werkzaamheden zou klaagster expliciet hebben aangegeven dat een maximaal urenbudget van € 20.000,- beschikbaar was. De declaraties komen klaagster gelet op de inhoud en het tempo van het geleverde werk in een relatief kort tijdsbestek exorbitant hoog voor. 5.14 Verweerder 1 voert aan dat in de correspondentie ten aanzien van de te verwachten kosten duidelijk verwachtingen zijn geschetst over de hoogte van de kosten, zodat de declaraties geenszins een verrassing konden zijn voor klaagster. De declaraties zijn bovendien deugdelijk en volledig gespecificeerd. De stelling van klaagster dat zij geen tussentijdse stukken of rapportages zou hebben ontvangen is feitelijk onjuist en ook irrelevant gelet op het feit dat het om een hoger beroep ging waarin met spoed een memorie van grieven moest worden voorbereid. 5.15 De raad overweegt het volgende. De raad is niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten. De raad kan echter wel beoordelen of sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens de klachtdossiers geen sprake. Verweerder 1 heeft in zijn opdrachtbevestiging van 15 oktober 2020 klaagster duidelijk geïnformeerd over de uurtarieven van beide verweerders. Bovendien heeft hij in zijn e-mail van 15 oktober 2020 een inschatting van de kosten gegeven, die in verhouding staan tot de kosten die tot de overdracht van het dossier gemaakt zijn. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is voor de raad aanleiding die als excessief te kwalificeren. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond. 6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft hierboven klachtonderdeel b) over verweerder 1 gegrond bevonden. Verweerder 1 heeft jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met zijn weigering tot afgifte van het dossier totdat klaagster de declaraties zou voldoen, zonder de deken te vragen om aan die afgifte van de stukken voorwaarden te stellen. Gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging en mede in aanmerking genomen het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerder 1, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht over verweerder 1 (in de procedure 21-645/A/A) gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder 1 door. 7.2 Nu de raad aan verweerder 1 een maatregel oplegt, zal de raad verweerder 1 daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder 1 moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder 1 door. 7.4 Verweerder 1 moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: In de klachtzaak over verweerder 1 (21-645/A/A) - verklaart de klachtonderdelen a) en c) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b gegrond; - legt aan verweerder 1 de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder 1 tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; In de klachtzaak over verweerder 2 (21-646/A/A) - verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken, M.W. Schüller, N.M.K. Damen en F.J.J. Baars, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 mei 2022