Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:85

Zaaknummer

21-731/AL/NN

Inhoudsindicatie

In deze verzetzaak is het verzet deels gegrond verklaard omdat de voorzitter met een aantal feiten geen rekening heeft gehouden. Dit betreft het onderdeel van de klacht van klaagster dat verweerder toezeggingen heeft gedaan over te verrichten werkzaamheden en het contact daarover. Verweerder is deze toezeggingen niet nagekomen. Een kantoorgenoot heeft klaagster vervolgens meegedeeld dat het dossier gesloten werd. De raad beoordeelt deze wijze van optreden in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is op dit onderdeel gegrond. Er wordt echter geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2022 in de zaak 21-731/AL/NN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 november 2021 op de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 1 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN037/1356151 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 november 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 15 november 2021 verzonden aan partijen. 1.4 Op 14 december 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 14 december 2021 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 februari 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klaagster dat vergezeld is van vier bijlagen.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat verweerder zich bij brief van 20 augustus 2020 aan de zaak heeft onttrokken en dat het daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat hij na die datum niets meer van zich heeft laten horen. Verweerder heeft namelijk op die datum laten weten dat hij in de week van 7 september 2020 van zich zou laten horen, wat niet gebeurd is. Ook op 24 september 2020 schrijft verweerder aan klaagster dat hij contact zal opnemen op 29 september 2020. 2.3 Verweerder heeft telkens toezeggingen gedaan die hij niet nakwam. Klaagster moest telkens bij verweerder aandringen op acties. Hij heeft klaagsters belangen onvoldoende gediend. 2.4 Verweerder heeft zich amper ingespannen voor klaagster. Hij liet maanden, soms zelfs een half jaar niets van zich horen.

3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten: 3.2 Op 2 augustus 2018 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een geschil met de gemeente De Marne alwaar zij woonachtig was. Het betrof ernstige hinder die klaagster onder meer ondervond van het gebruik van de in de buurt van haar woning gelegen speeltuin en voetbalveld van een voetbalclub. Zij had veel last van het lawaai van hangjongeren op die plekken. 3.3 Bij brief van 3 augustus 2018 heeft verweerder de gemeente De Marne aangeschreven met verwijzing naar de reeds door klaagster ingediende bezwaarschriften van 6 juni 2018 en 25 juni 2018 waarop door de gemeente niet was gereageerd. Verweerder heeft de gemeente in de brief verzocht handhavend op te treden omdat er zonder vergunning festiviteiten op genoemde plaatsen gehouden werden. De gemeente heeft op deze brief op 14 augustus 2018 gereageerd met de mededeling dat een inhoudelijke reactie zal volgen. 3.4 In februari 2019 heeft er overleg plaats tussen verweerder en de Omgevingsdienst Groningen van de gemeente De Marne. 3.5 Bij brief van 28 februari 2019 heeft verweerder de gemeente Het Hogeland in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren en er op gewezen dat een dwangsom verschuldigd zal zijn. 3.6 De gemeente Het Hogeland heeft daar bij brief van 12 maart 2019 gereageerd en heeft het verzoek om handhaving afgewezen. 3.7 Vervolgens heeft verweerder bij brief van 15 april 2019 aan de gemeente Het Hogeland geschreven dat klaagster in afwachting van passende handhaving pro forma bezwaar zal maken tegen de weigering van 12 maart 2019 om te handhaven. 3.8 Bij brief van 25 juli 2019 heeft verweerder zich tot de voetbalvereniging gewend met verzoek de overlast te beperken door het sluiten van hekken. 3.9 In een email van 26 november 2019 heeft verweerder klaagster bericht dat hij contact heeft gehad met de heer S en dat hij haar nader zal berichten. 3.10 Bij brief van 10 juni 2020 heeft verweerder zich opnieuw tot de gemeente gewend met het verzoek handhavend op te treden tegen de overlast. De gemeente heeft daar op 15 juli 2020 op gereageerd met de mededeling dat er naar een oplossing gezocht zou worden. Op 19 augustus 2020 is de gemeente daar op terug gekomen maar toen was klaagster inmiddels verhuisd. 3.11 Klaagster heeft verweerder bij e-mails van 21 februari 2020, 17 mei 2020, 11 juli 2020 en 10 augustus 2020 gevraagd maatregelen te nemen. 3.12 Op 20 augustus is er enige verwarring ontstaan tussen klaagster en verweerder over het inschakelen van een andere advocaat door klaagster. Zij heeft verweerder bericht dat dat niet het geval is en verweerder heeft aangegeven dat de situatie hem duidelijk is. In een email van verweerder van die datum heeft hij aan klaagster geschreven dat hij in de week van 7 september 2020 contact met klaagster zal opnemen. Op 21 september 2020 heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij nog steeds niets gehoord heeft en dat zij bij gebreke van een reactie geen andere keuze heeft dan een klacht tegen verweerder in te dienen. Verweerder heeft daarop gereageerd op 24 september 2020 met onder meer de mededeling dat hij op 29 september 2020 klaagster weer zal berichten. 3.13 Op 29 september 2020 heeft een kantoorgenoot van verweerder, mr. van D., een email aan klaagster gezonden waarin hij meedeelt dat het dossier wordt gesloten.

4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder is nalatig geweest. Hij heeft geen dan wel onvoldoende actie ondernomen richting gemeente en voetbalclub. Er is niets aan de overlast gedaan. b) Verweerder heeft klaagsters zaak onvoldoende voortvarend aangepakt. Klaagster heeft verweerder voortdurend achter de broek moeten zitten. Het duurde vaak maanden voordat hij reageerde. c) In een e-mail van 19 augustus 2020 heeft verweerder aan klaagster bericht dat zij wellicht voor een financiële compensatie in aanmerking zou kunnen komen. Hierover heeft klaagster daarna niets meer vernomen.

5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 5.2 Verweerder heeft in augustus 2018 een brief aan de gemeente geschreven. In oktober 2018 heeft hij na contact met de Omgevingsdienst bewerkstelligd dat er handhavend zou worden opgetreden. In februari 2019 heeft verweerder de gemeente weer aangeschreven over de aanhoudende overlast. Eind juli 2019 heeft verweerder de voetbalvereniging aangeschreven en de politie gevraagd strenger te controleren. Nadat verweerder op 18 november 2019 bericht kreeg van klaagster heeft hij wederom contact opgenomen met de gemeente.Klachtonderdeel b) 5.3 Verweerder heeft zich voldoende ingespannen om te zorgen dat het maximale werd gedaan om de overlast te voorkomen.Klachtonderdeel c) 5.4 Klaagster heeft verweerder op 20 augustus 2020 bericht dat zij zich tot een andere advocaat zou wenden. Verweerder heeft klaagster toen bericht over te zullen gaan tot sluiting van de zaak.

6 BEOORDELING van het verzet 6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 6.2 Klaagster heeft naar het oordeel van de raad terecht aangevoerd dat verweerder ook na 19 augustus 2020 nog toezeggingen heeft gedaan om activiteiten in haar zaak te ontplooien. In een e-mail van 20 augustus 2020 schrijft verweerder in de week van 7 september 2020 op de zaak te zullen terugkomen. In een e-mail van 24 september 2020 die verweerder heeft verzonden aan klaagster naar aanleiding van een rappel van klaagster op 21 september 2020, schrijft verweerder dat hij op 29 september 2020 haar zal berichten. De voorzitter heeft deze feiten niet in zijn beslissing betrokken. 6.3 Het verzet is daarom in zoverre gegrond. Voor zover klaagster met een algemeen luidende klacht beoogd heeft tevens verzet te doen aanzien van de overige klachtonderdelen, verwerpt de raad het verzet nu de gronden daarvan onvoldoende zijn onderbouwd. Bij de overige onderdelen van de beslissing heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad de juiste maatstaf toegepast en zijn de relevante feiten in de beoordeling meegenomen.

7 BEOORDELING van de klacht Klachtonderdeel c) 7.1 Het verzet van klaagster is gegrond voor wat betreft onderdeel c) van de beslissing van de voorzitter. De raad zal de klacht op dit punt dienen te beoordelen. Het betreft de wijze waarop verweerder de behandeling van klaagsters zaak heeft beëindigd. Vaststaat dat verweerder ondanks zijn toezeggingen op 7 september 2020 en 24 september 2020 niet meer inhoudelijk bij klaagster op de zaak is teruggekomen. De behandeling is beëindigd door een e-mailbericht van een kantoorgenoot van verweerder waarin deze heeft meegedeeld dat het dossier zal worden gesloten. Naar het oordeel van de raad voldoet deze wijze van afronding van de behandeling van een zaak niet aan de wijze waarop een behoorlijk handelend advocaat optreedt. Klaagsters klacht is derhalve op dit onderdeel gegrond.

8 MAATREGEL 8.1 De raad is van oordeel dat de gegrond verklaring niet leidt tot een maatregel gezien de aard van het verweten gedrag.

9 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 9.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c) gegrond en voor het overige ongegrond; - verklaart de klachtonderdeel c) gegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, G.N. Paanakker, H.Q.N. Renon, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022. 

Griffier                                         Voorzitter Verzonden d.d. 15 november 2021