Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:83

Zaaknummer

21-949/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat als waarnemer. Kwaliteit dienstverlening. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet te informeren over de overname van de behandeling van het dossier van klaagster en - vooral - door tijdens haar periode als waarnemer voor mr. Van B. niet bij de rechtbank te informeren naar de beschikking in de zaak van klaagster, terwijl dit gelet op het aantal aanhoudingen en de contacten daarover van klaagster met de secretaresse wel op haar weg had gelegen. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 mei 2022

in de zaak 21-949/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 20  januari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 24 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-031 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 maart 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de twee e-mails van klaagster van 3 januari 2022 en van de op 31 december 2021 ontvangen e-mail van klaagster met bijlagen. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Op 3 november 2015 heeft de toenmalige advocaat van klaagster bij de rechtbank namens klaagster een verzoekschrift tot vaststelling vaderschap tevens vaststelling kinderalimentatie ingediend. Het gaat om een internationale procedure, omdat de wederpartij van klaagster in Brazilië woont.

2.3 Op enig moment in 2016/2017 heeft mr. Van B., kantoorgenoot van verweerster, de behandeling van het dossier van klaagster overgenomen. 

2.4 Bij beschikking van 7 december 2018 heeft de rechtbank het vaderschap ten aanzien  van de zoon van klaagster vastgesteld en de behandeling van het verzoek tot kinderalimentatie pro forma aangehouden. Vervolgens heeft de rechtbank klaagsters verzoek tot vaststelling kinderalimentatie verder in behandeling genomen. De behandeling van dit verzoek heeft vertraging opgelopen, omdat het verzoekschrift tot twee keer toe naar de wederpartij in Brazilië verstuurd moest worden waardoor ook de verweertermijn van drie maanden twee keer is gegeven.

2.5 Op 24 december 2019 is de laatste verweertermijn van de wederpartij geëindigd. De wederpartij heeft geen verweer gevoerd en de rechtbank heeft de door haar aan de wederpartij gezonden brief met daarbij het verzoekschrift niet retour ontvangen. De griffie van de rechtbank heeft in februari en maart 2020 bij PostNL om een ontvangstbewijs gevraagd maar niet gekregen.

2.6 In de zomer van 2020 is mr. Van B. vanwege ziekte uitgevallen en heeft verweerster de behandeling van het dossier waargenomen. Op dat moment stond de zaak van klaagster bij de rechtbank voor beschikking.

2.7 Op 7 september 2020 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Van B. en verweerster en een terugbelverzoek voor verweerster achtergelaten. Verweerster heeft klaagster op dat moment niet teruggebeld.

2.8 Op 3 november 2020 heeft de rechtbank beschikking gegeven.  Verweerster heeft de beschikking op 4 november 2020 van de rechtbank ontvangen. Dezelfde dag heeft verweerster ook een brief van klaagster ontvangen.

2.9 Medio november 2020 hebben verweerster en klaagster elkaar telefonisch over de beschikking gesproken.  

2.10 Op 17 en 24 december 2020 is namens en door klaagster per e-mail contact opgenomen met verweerster waarin aandacht werd gevraagd voor de problemen met de tenuitvoerlegging van de beschikking in Brazilië.

2.11 Op 29 december 2020 heeft verweerster klaagster gemaild dat de vraag van klaagster nader onderzoek nodig heeft en dat klaagster nog van haar hoort.

2.12 Eind december 2020 heeft mr. Van B. de behandeling van het dossier van klaagster weer overgenomen van verweerster.  

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

a) verweerster heeft klaagster er niet over geïnformeerd dat zij de behandeling van het dossier van mr. Van B. heeft overgenomen;

b) verweerster heeft, nadat zij het dossier van mr. Van B. heeft overgenomen, het dossier niet zelfstandig beoordeeld, ook niet na de beschikking van 3 november 2020;

c) verweerster heeft de beschikking van 3 november 2020 en de gevolgen daarvan niet met klaagster besproken;

d) verweerster heeft onvoldoende gereageerd op verzoeken van klaagster om contact en informatie.

3.2 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerster aangevoerd dat, gelet op het verloop van de zaak van klaagster, kan worden geconcludeerd dat zij verzuimd heeft om in september 2020 telefonisch contact op te nemen met klaagster. Volgens verweerster had zij dat wel moeten doen en daarvoor heeft zij uitdrukkelijk haar excuses aan klaagster aangeboden. Deze omissie betekent niet dat de belangen van klaagster zijn geschaad, aldus verweerster.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerster als waarnemer van haar collega-advocaat mr. Van B.

5.2 De tuchtrechter heeft, op grond van het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

Klachtonderdeel a)

5.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de overname van het dossier van mr. Van B.

5.4 De raad stelt voorop dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte brengt van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat de advocaat deze informatie, feiten en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen.

5.5 De raad heeft in de dossierstukken geen schriftelijke bevestiging aangetroffen waarin klaagster door verweerster is geïnformeerd over het feit dat zij de behandeling van het dossier van klaagster heeft overgenomen van haar kantoorgenoot mr. Van B. Door klaagster hierover niet te informeren, heeft verweerster niet gehandeld met de  zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij, na de overname van het dossier van mr. Van B., het dossier niet zelfstandig heeft beoordeeld, ook niet na de beschikking van 3 november 2020.

5.7 De raad is op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ter zitting heeft verweerster desgevraagd verklaard dat de secretaresse van mr. Van B. op haar verzoek een overzicht van de zaken van mr. Van B. heeft gemaakt en dat zij samen met de secretaresse heeft gekeken naar de lopende zaken, waaronder de zaak van klaagster. Volgens verweerster heeft zij toen gezien dat de zaak van klaagster meerdere keren door de rechtbank was aangehouden voor beschikking. Op de vraag of verweerster de rechtbank toen heeft gebeld om te vragen wanneer de beschikking zou worden gegeven, heeft verweerster ontkennend geantwoord. De raad is van oordeel dat het, juist vanwege de meerdere aanhoudingen van de zaak van klaagster, op de weg van verweerster had gelegen om, in het kader van de dienstverlening aan klaagster, bij de rechtbank te informeren naar de beschikking. De verklaring van verweerster dat het inhoudelijk niets aan de beschikking had veranderd als zij wel met de rechtbank had gebeld kan in het midden blijven maar dat het afgeven van de beschikking buiten haar invloedssfeer ligt, kan de raad niet volgen. Uit de stukken blijkt dat klaagster eind juni en begin juli 2020 diverse keren contact met de secretaresse van mr. Van B. heeft opgenomen met de vraag waarom de beschikking opnieuw was uitgesteld. Verweerster heeft deze contactmomenten in het dossier kunnen zien en ook die hadden reden voor verweerster moeten zijn om contact met de rechtbank op te nemen. Dit heeft verweerster niet gedaan en uit haar verklaring daarvoor blijkt dat verweerster te lichtvaardig met de situatie is omgegaan. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook gegrond. Voor wat betreft de periode na 3 november 2020 is de raad van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Uit de stukken blijkt dat verweerster met klaagster heeft gesproken over de beschikking, dat zij heeft gereageerd op de e-mails die door en namens klaagster zijn verstuurd over de problemen met de tenuitvoerlegging van de beschikking in Brazilië en dat zij klaagster eind december 2020 heeft bericht dat zij daar nog op zou terugkomen. Kort daarna heeft mr. Van B. het dossier en het contact met klaagster van verweerster overgenomen en daarmee kwam de waarnemingsperiode van verweerster tot een einde. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)   

5.8 Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij de beschikking van de rechtbank van 3 november 2020 en de gevolgen daarvan niet met klaagster heeft besproken.

5.9 De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit de klachtbrief van klaagster van 20 januari 2021 blijkt dat verweerster en klaagster elkaar telefonisch hebben gesproken over de beschikking en de problemen met de tenuitvoerlegging. Ter zitting heeft verweerster ook verklaard dat zij na ontvangst van de beschikking contact met klaagster heeft opgenomen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel c) ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.10 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster dat zij onvoldoende heeft gereageerd op haar verzoeken om contact en informatie.

5.11 Verweerster heeft erkend dat zij niet heeft gereageerd op het terugbelverzoek van klaagster van 7 september 2020, van welk verzoek verweerster naar eigen zeggen niet op de hoogte was. Hoewel de raad begrijpt dat het frustrerend voor klaagster is dat verweerster haar niet heeft teruggebeld, is dit nalaten echter niet zodanig onzorgvuldig dat dit ook klachtwaardig is. Het is de raad niet gebleken dat aanzien van het reageren op verzoeken van klaagster sprake is geweest van herhaald nalaten van verweerster. Op andere verzoeken van klaagster om contact en informatie heeft verweerster volgens de stukken, tijdens de waarnemingsperiode tot eind december 2020, wel gereageerd, zij het misschien niet binnen de door klaagster gewenste termijn. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, is klachtonderdeel d) ongegrond.

Conclusie

5.12 Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de raad klachtonderdeel a) gegrond zal verklaren, klachtonderdeel b) deels gegrond en deels ongegrond en klachtonderdelen c) en d) ongegrond. 

 

6        MAATREGEL

6.1     Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet te informeren over de overname van de behandeling van het dossier van klaagster en - vooral - door tijdens haar periode als waarnemer voor mr. Van B. niet bij de rechtbank te informeren naar de beschikking in de zaak van klaagster, terwijl dit gelet op het aantal aanhoudingen en de contacten daarover van klaagster met de secretaresse wel op haar weg had gelegen. Vanwege de aard en de ernst van met name dit laatste verwijtbare handelen en de omstandigheid dat niet eerder aan verweerster een maatregel is opgelegd, ziet de raad aanleiding om aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

 

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster doorgeven.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

          a) de helft van € 25,-, zijnde € 12,50, reiskosten van klaagster, aangezien klaagster op de dag van de mondelinge behandeling ook een mondelinge behandeling als klaagster heeft bijgewoond in een andere door haar aanhangig gemaakte tuchtzaak

          b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

          c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 12,50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster doorgeven.

7.4     Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) deels gegrond en deels ongegrond;

- verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 12,50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. E.J.M. Rosier en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 23 mei 2022