Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:76

Zaaknummer

21-541/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Uit de grote hoeveelheid aan stukken, waaronder de tussen klaagster en verweerder gewisselde e-mails, leidt de raad af dat verweerder tijdens het onderhandelingstraject met mr. Van W. in het belang van klaagster heeft gehandeld en zich heeft ingezet om de echtscheiding op de kortst mogelijke termijn af te wikkelen met een voor klaagster zo gunstig mogelijk resultaat. Van enige onzorgvuldigheid tijdens de behartiging van klaagsters belangen is niet gebleken. Verder kan verweerder op grond van de overgelegde correspondentie, waaronder de diverse e-mails en de door klaagster overgelegde Whatsappberichten over de periode 25 oktober 2018 tot en met 5 maart 2020, tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Weliswaar heeft verweerder zich in sommige e-mails en apps op vrij directe wijze en in niet mis te verstane bewoordingen geuit, maar deze uitingen en bewoordingen overschrijden de grenzen van hetgeen een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat betaamt niet.  Verweerder heeft in zijn aanpak van de echtscheidingsprocedure van klaagster gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ook is het niet gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd door de kosten voor zijn werkzaamheden onnodig te laten oplopen en hoge kosten te berekenen voor gesprekken met mr. Van W. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 mei 2022

in de zaak 21-541/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 14 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 23 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|117K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 maart 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 12 en 14 november 2021 ontvangen e-mails van klaagster met bijlagen en van de op 17 november 2021 ontvangen brief van klaagster met bijlagen. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Op 23 oktober 2018 heeft klaagster verweerder gevraagd om haar bij te staan in haar echtscheidingsprocedure. Op 29 oktober 2018 hebben klaagster en verweerder een gesprek gevoerd over de echtscheidingsprocedure.

2.3 Bij brief van 20 december 2018 heeft verweerder de standpunten van klaagster over het ouderschapsplan, de vermogensrechtelijke afwikkeling en onroerende zaken, de partneralimentatie en de woonsituatie van de kinderen aan de advocaat van de wederpartij, mr. Van W., uiteengezet.

2.4 In de maanden januari 2019 tot en met september 2019 hebben verweerder en mr. Van W. met elkaar gecorrespondeerd over de financiële afwikkeling van de echtscheiding en het ouderschapsplan/de zorgregeling voor de kinderen.

2.5 Bij brief van 12 juli 2019 heeft verweerder namens cliënte aan mr. Van W. een voorstel gedaan voor een allesomvattende regeling. Onderdeel van dit voorstel was een betaling van vijf ton aan klaagster in het kader van de toedeling van onroerende zaken aan de wederpartij. Daarna is er diverse keren telefonisch contact tussen verweerder en mr. Van W. geweest.

2.6 Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerder gereageerd op een tegenvoorstel over de partneralimentatie. Ook heeft verweerder in zijn brief benadrukt dat het van belang was dat op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid zou komen te bestaan over de financiële afwikkeling, omdat zijn cliënte, klaagster, dan pas een woning kon gaan huren.

2.7 Op 20 september 2019 heeft klaagster in een e-mail aan de wederpartij, met verweerder en mr. Van W. in de cc, bericht dat het voorstel van 12 juli 2019 werd ingetrokken. Ook heeft klaagster een nieuw, aangepast, voorstel gedaan.

2.8 Op 7 oktober 2019 heeft de wederpartij onder meer aan klaagster bericht, met mr. Van W. en verweerder in de cc, dat hij nog steeds akkoord was met het voorstel in de brief van verweerder van 12 juli 2019. Klaagster heeft hier dezelfde dag op gereageerd, waarbij klaagster onder meer heeft gesteld dat zij twee dingen konden doen: naar de rechter stappen of de voormalige echtelijke woning in de verkoop te zetten.

2.9 Bij brief van 13 december 2019 aan mr. Van W. heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op het voorstel van de wederpartij van 7 oktober 2019.  

2.10 Op 17 december 2019 heeft verweerder klaagster gemaild dat hij van mr. Van W. nog geen reactie had ontvangen op zijn reactie op de e-mail van 7 oktober 2019. In dezelfde e-mail heeft verweerder klaagster gewezen op de wijziging van de wetgeving over de alimentatieduur per 1 januari 2020 en dat er daarom tijdig een verzoekschrift tot echtscheiding moest worden ingediend. Verweerder heeft een conceptverzoekschrift bij zijn e-mail gevoegd. Dezelfde dag heeft klaagster verweerder gemaild dat zij akkoord was met het indienen van een verzoekschrift.

2.11 Op 20 december 2019 heeft mr. Van W. in een e-mail aan verweerder bericht dat zij van haar cliënt opdracht had gekregen een kort geding te starten om te realiseren dat de kinderen de tweede week van de kerstvakantie 2019-2020 bij haar cliënt zouden zijn. Daarop heeft verweerder contact met klaagster opgenomen, waarna verweerder mr. Van W. op 23 december 2019 heeft bericht dat cliënte akkoord was met het verblijf van de kinderen bij de wederpartij in de tweede week van de kerstvakantie.

Op 23 december 2019 heeft verweerder namens klaagster via een F1-formulier een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. In het verzoek is naast de echtscheiding ook een maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud van          € 4.500,- bruto verzocht.

2.12 Op 21 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘Het is alweer even geleden dat wij elkaar spraken. Er gebeurt eigenlijk niets, behalve dan dat [mr. Van W.] mij gisteren belde dat haar cliënt het zat is en dan eigenlijk liever maar het oordeel van de rechter afwacht. Dit wordt dan echt een “bloedbad”, dat heb ik al eerder aangegeven. Een procedureel traject is lang met veel onzekerheden! Er moeten nu echt knopen worden doorgehakt. Dat geldt voor de cliënt van [mr. Van W.] (…) en dat geldt voor jou in die zin dat je moet zorgen dat je op een bepaalde datum ook echt weg bent. Bovendien zal de tijd leren wat de invullen van de zomervakantie doet. Daar mag het natuurlijk nooit op stranden. Dat heb ik nog nooit meegemaakt!’

2.13 Op 24 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘Hoe verder in dit dossier?? Ik weet het niet en eerlijk gezegd ook niet wat ik daar nog aan kan doen. Feit is dat op een onderdeel afspraken uit het “oude” dossier van je vorige advocaat meegezeuld worden, maar goed er ligt nu ook een “klap erop”-bedrag van           € 500.000,= ter tafel. In een procedure wordt de alimentatieregeling niet beter, vrees ik, en datzelfde geldt voor het ouderschapsplan. Je hebt in het kader van een regeling toestemming om te verhuizen, er is een fatsoenlijke kinderbijdrage en wat de reguliere zorgregeling betreft gaat de wederpartij mee in jouw wensen. Resteert in feite de drie weken zomervakantie discussie, maar zo’n regeling is voor de rechtbank een hamerstuk. (…)

Er moet nu worden geschakeld: de knoop moet worden doorgehakt. Ik nam het dossier destijds over om het af te handelen en nu lijkt het of wij verzanden in onwil om door te pakken. Ik kan het niet beter maken, ook niet in een procedure. Wat is mijn toegevoegde waarde dan nog, zeker wanneer met regelmaat wordt geschermd met een gebrek aan vertrouwen althans zo lijkt het? Inmiddels financiert ons kantoor al ruim een jaar het dossier voor.

Kortom, wat gaan wij nu doen?

(…)

Voor de goede orde: ik wil voor jou ook het beste en ik kijk naar jouw belang!!’

2.14 Op 28 januari 2020 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘Ik las jouw bericht d.d. 24 januari jl. Hiermee ga ik niet op pad richting [mr. Van W.]. (…) Het is voor mij moeilijk om een dossier zo te behandelen. Op meerdere fronten is het maximale er uit gehaald. Procederen kost bakken met geld en je gaat niet krijgen water nu voor ligt. Dat betekent dat ik mij de serieuze vraag moet stellen of ik dit wel wil en kan. Ik heb in al die jaren nog niet zo’n moeizaam iets meegemaakt in een op zich redelijk overzichtelijke kwestie. Wij zaten hier met je vader aan de tafel en besloten om concreet en snel stappen te zetten. Zie waar wij nu, weer maanden verder staan!’  

2.15 Bij brief van 6 februari 2020 heeft verweerder mr. Van W. een allerlaatste voorstel gedaan voor de duur van de partneralimentatie, het verhuismoment van klaagster en de zomervakantie als opgenomen in het ouderschapsplan.

2.16 Bij brief van 10 februari 2020 heeft mr. Van W. een allerlaatste voorstel aan verweerder gedaan. Vervolgens is in februari 2020 overeenstemming bereikt.

2.17 Op 13 februari 2020 heeft verweerder een overzicht van openstaande declaraties van in totaal € 11.031,70 naar klaagster gemaild met het verzoek om deze facturen te betalen.

2.18 Op 13 februari 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij hem geen opdracht meer gaf om namens haar op te treden richting mr. Van W. waarbij verweerder zijn tijd en diensten aan haar factureert. Daarbij merkte klaagster op dat, als verweerder uit eigen beweging zonder haar medeweten contact met mr. Van W. zou opnemen als haar contactpersoon, zij niet meer instemde met facturatie.

2.19 Op 20 februari 2020 heeft klaagster het convenant en het ouderschapsplan getekend.

2.20 Op 24 februari 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail bericht dat hij na ontvangst van de getekende stukken van mr. Van W. het convenant en het ouderschapsplan naar de rechtbank zou sturen. Over de openstaande declaraties heeft hij opgemerkt dat de betaling van openstaande declaraties zou plaatsvinden wanneer klaagster de middelen om die te voldoen zou ontvangen uit de afwikkeling van de echtscheiding.

2.21 Op 24 en 27 februari 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij geen bemoeienissen meer van hem wilde, dat verweerder diende te stoppen met e-mailen en het factureren van zijn e-mails en dat zij het niet eens was met de laatste factuur. Daarop heeft verweerder klaagster erop gewezen dat zijn bemoeienissen zouden doorlopen totdat de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Ook heeft verweerder klaagster gevraagd haar onvrede op haar toekomstige ex te richten en niet op hem.

2.22 Op 5 maart 2020 is klaagster met de kinderen verhuisd.

2.23 Op 10 maart 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat hij uit het roljournaal van de rechtbank opmaakte dat de afgifte van de echtscheidingsbeschikking staat gepland op 27 maart 2020.

2.24 Op 19 maart 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail bericht dat hij van mr. Van W. had vernomen dat haar cliënt de notaris had benaderd voor het opstellen van de akte van toedeling en het ontslag van klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank.

2.25 Op 20 maart 2020 heeft klaagster de secretaresse van verweerder laten weten dat verweerder haar niet meer hoefde te mailen en dat hij ook geen stukken meer hoefde door te lezen, omdat zij bang was dat verweerder haar daar weer een rekening voor zou gaan sturen. Daarop heeft verweerder klaagster dezelfde dag gemaild dat hij het dossier zou afmaken op de wijze zoals dat hoort en dat hij klaagster zou informeren over de stand van zaken. Ook merkte verweerder op dat de kosten beperkt zouden zijn en dat hij voor mr. Van W. het aanspreekpunt zou blijven totdat alles was geregeld.

2.26 Op 21 maart 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij hem geen toestemming gaf om notariële stukken te lezen of controlewerkzaamheden uit te voeren en contact op te nemen met mr. Van W., omdat zij die controle zelf zou uitvoeren. Naast het verzoek om de klachtenprocedure van verweerders kantoor naar haar te sturen, merkte klaagster in haar e-mail op dat zij verweerders manier van communiceren niet prettig vond en dat dit geen professionele aanpak was van hem naar haar toe als persoon in de voor haar moeilijke periode. Tot slot merkte klaagster op dat zij het contact met verweerder beëindigde.

2.27 Op 23 maart 2020 heeft verweerder het volgende naar klaagster gemaild:

‘In reactie op onderstaand bericht meld ik je dat ik na dit bericht niet meer met jou communiceer. (…) Aan mr. Van W. zal ik laten weten dat zij jou desgewenst rechtstreeks kan benaderen. Voor de notariële afwikkeling, de uitvoering van de pensioenafwikkeling (…) en voor een eventueel vervolg neem ik geen verantwoordelijkheid meer.

Tot slot de facturatie. De door mij in maart 2020 bestede tijd breng ik je niet meer in rekening en dat geldt ook voor de tijd die [de secretaresse van verweerder] nog aan jouw zaak zal besteden voor de inschrijving. Ik wil en kan zo niet meer werken. Ik houd wel vast aan een omgaande betaling van de openstaande declaraties die ik jou op 20 maart jl. nog eens toestuurde en die betrekking hebben op de periode tot en met 29 februari jl., zeker nu het dossier op jouw verzoek door mij wordt gesloten.

Tot slot: ik heb destijds de zaak overgenomen van jouw eerdere advocaat omdat ik je wilde helpen om uit de scheidingsellende te komen. Dat beroep deed je op mij daar sloot jouw vader zich later ook bij aan. Daar heb ik mijn best voor gedaan en er mijns inziens voor jou het maximale uitgehaald (zeker ook de voor mijn komst al gemaakte afspraken voor een bindende taxatie van de onroerende zaken in aanmerking nemend). Wanneer jij desondanks een klacht wilt indienen, dan is het niet anders en zie ik dat traject met vertrouwen tegemoet. Het ga je goed!’

2.28 Op 31 maart 2020 heeft verweerders secretaresse een scan van de echtscheidingsbeschikking van 27 maart 2020 en een akte van berusting naar klaagster gemaild.

2.29 Op 5 april 2020 heeft klaagster bij het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend over de wijze waarop verweerder haar zaak heeft behandeld. Op 20 en 24 april 2020 heeft klaagster haar klacht aangevuld.

2.30 Bij brief van 1 mei 2020 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op berichten van klaagster van 13 februari 2020, 21 maart 2020, 5 april 2020, 20 april 2020 en 24 april 2020.

2.31 Bij brief van 11 juni 2020 heeft de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor klaagster bericht dat zij tot de conclusie was gekomen dat verweerder niets te verwijten valt en dat verweerder klaagster geen schade heeft berokkend.

2.32 Op 20 juli 2020 heeft verweerder nog twee berichten van mr. Van W. naar klaagster per e-mail doorgestuurd.

2.33 Op 21 juli 2020 heeft verweerder klaagster per e-mail gewezen op de nog openstaande factuur van € 3.70,86 en heeft verweerder klaagster verzocht deze terstond te betalen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a. verweerder heeft de belangen van klaagster niet zorgvuldig (genoeg) behartigd waardoor klaagster is benadeeld bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding;

b. verweerder heeft klaagster onder druk gezet om het echtscheidingsconvenant te ondertekenen, terwijl klaagster het niet eens was met de inhoud en klaagster - mede vanwege haar kwetsbare psychische gezondheid in de voortdurende stresssituatie waarin zij verkeerde - haar belangen op dat moment niet (goed) kon overzien;

c. verweerder heeft op een dwingende en misleidende manier met klaagster gecommuniceerd waardoor klaagster zich geïntimideerd voelde;

d. verweerder heeft klaagsters inbreng en voorstellen genegeerd en niet willen overbrengen aan de wederpartij, en verweerder stond niet open voor overleg met klaagster;

e. verweerder heeft zijn manier van aanpak van de zaak dwingend aan klaagster opgelegd;

f. verweerder is laks omgegaan met de problemen die klaagster reeds voorzag bij de uitvoering van het echtscheidingsconvenant;

g. verweerder heeft klaagster geen inzicht gegeven in de inhoud van de langdurige gesprekken met de advocaat van de wederpartij en verweerder heeft hiervoor hoge kosten berekend;

h. verweerder heeft de echtscheidingsprocedure niet voortvarend (genoeg) behandeld en dat heeft tot irritatie geleid bij de wederpartij;

i. verweerder heeft de kosten onnodig opgedreven;

j. verweerder heeft ondanks klaagsters herhaalde verzoek geen voorlopige voorzieningen gevraagd en heeft niets gedaan met klaagsters noodkreet dat zij niet kon voorzien in het levensonderhoud van haar en dat van de kinderen door een gebrek aan financiële middelen, terwijl de wederpartij de beschikking had over een riant inkomen;

k. verweerder heeft er gaandeweg blijk van gegeven dat hij klaagsters dossier niet meer paraat had, zodat klaagster hem telkens moest bijpraten;

l. verweerder heeft klaagsters zaak op het laatst afgeraffeld;

m. verweerder heeft klaagsters verhuizing naar een andere woning vertraagd en heeft niets gedaan met haar woonsituatie, waarin klaagster dagelijks werd geconfronteerd met aanwezigheid van de wederpartij, en die schadelijk was voor de gezondheid en het welzijn van haar en de kinderen;

n. verweerder heeft klaagster op het verkeerde been gezet dan wel verkeerde verwachtingen gewekt door zonder voorafgaande duidelijke uitleg in het F1-formulier aan de rechtbank een alimentatieverzoek voor te leggen van € 4.000,-;

o. verweerder heeft zich onprofessioneel gedragen door het doen van persoonlijke uitlatingen die klaagster als intimiderend heeft ervaren;

p. verweerder heeft klaagster niet vrijgelaten in haar eigen keuze in het proces en heeft zijn visie en het voorstel van de wederpartij aan klaagster opgedrongen;

q. verweerder heeft er niet voor gezorgd dat het echtscheidingsconvenant zodanig is opgesteld dat de kans dat de uitvoering ervan in de toekomst aanleiding zou geven tot problemen, is geminimaliseerd;

r. verweerder heeft het laten gebeuren dat de wederpartij na de echtscheiding in riante financiële omstandigheden zou gaan verkeren, terwijl klaagster en de kinderen er financieel fors op achteruit zijn gegaan;

s. verweerder heeft klaagsters reactie op de concrete invulling van het ouderschapsplan dat de wederpartij had voorgesteld terzijde geschoven waardoor de belangen van de kinderen zijn geschaad;

t. verweerder heeft zich niet de belangen aangetrokken van de kinderen die in het gedrang kwamen door de echtscheiding, die was ontaard in een vechtscheiding;

u. verweerder is niet voor klaagster opgekomen toen de wederpartij wilde bepalen waar klaagster zou gaan wonen na de echtscheiding;

v. verweerder heeft het ouderschapsplan goedgekeurd, terwijl klaagster het daar niet mee eens was, als gevolg waarvan klaagster genoodzaakt werd om een advocaat in te schakelen, met alle kosten van dien, omdat klaagster daarin een wijziging wenst aan te brengen;

w. verweerder is niet adequaat opgetreden waardoor klaagster bij herhaling niet tijdig heeft kunnen reageren op een aangeboden huurwoning met als gevolg dat deze en andere potentiele huurwoningen aan klaagster voorbij zijn gegaan;

x. verweerder heeft op dwingende wijze met klaagster gecommuniceerd en heeft ongevraagd zijn mening gegeven over de woonplaatskeuze van klaagster;

y. verweerder is ongevraagd meegegaan in kleine communicatieperikelen met de wederpartij waardoor de kosten onnodig opliepen;

z. verweerder heeft voorstellen niet willen intrekken en heeft daar ook geen uitleg over gegeven;

aa. verweerder heeft de privacy van klaagster geschonden door zonder klaagsters toestemming informatie met derden te delen.

3.2 In het kader van haar klacht heeft klaagster gesteld dat zij verweerder verantwoordelijk houdt voor extra kosten die zij maakt en nog moet maken voor een wijziging van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan.  

3.3 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verder ontkent verweerder dat hij verantwoordelijk dan wel aansprakelijk is voor de door klaagster gestelde schade en kosten en voor extra kosten die volgens klaagster noodzakelijk zijn voor de wijziging van het convenant en het ouderschapsplan. Volgens verweerder zijn beide overeenkomsten na een langdurig onderhandelingstraject en met instemming van klaagster tot stand gekomen.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van de voormalige advocaat van klaagster. De tuchtrechter heeft, op grond van het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.2 Verder stelt de raad voorop dat hij als tuchtrechter niet mag oordelen over de wijze waarop de echtscheiding van klaagster inhoudelijk is verlopen en afgewikkeld. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.

Klachtonderdelen a), b), f), h), j), k), l), m), n), q), r), u), v), w), z) en aa)

5.3 Klachtonderdelen a), b, f), h), j), k), l), m), n), q, r), u), v), w), z) en aa) gaan in de kern over de zorgvuldigheid die van een redelijk en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal deze klachtonderdelen dan ook gezamenlijk beoordelen.

5.4 De raad is op grond van de dossierstukken en van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de grote hoeveelheid aan stukken, waaronder de tussen klaagster en verweerder gewisselde e-mails, leidt de raad af dat verweerder tijdens het onderhandelingstraject met mr. Van W. in het belang van klaagster heeft gehandeld en zich heeft ingezet om de echtscheiding op de kortst mogelijke termijn af te wikkelen met een voor klaagster zo gunstig mogelijk resultaat. Zo heeft verweerder er in het voordeel van klaagster voor gezorgd dat er tijdig, voordat de wetgeving over de alimentatieduur zou wijzigen, een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank was ingediend. Van enige onzorgvuldigheid tijdens de behartiging van klaagsters belangen is niet gebleken. Daarbij is van belang dat verweerder tijdens het onderhandelingstraject gebonden was aan de afspraken die klaagster met de wederpartij had gemaakt over het onroerend goed toen klaagster nog werd bijgestaan door een andere advocaat. Verder is het de raad niet gebleken dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om het convenant te tekenen en dat verweerder laks is omgegaan met de door klaagster voorziene problemen bij de uitvoering van het convenant. Als klaagster het, na de onderhandelingen over het convenant, toch niet eens was met de inhoud daarvan of zich niet in staat voelde om de inhoud van het convenant te beoordelen, had het op haar weg gelegen om het convenant niet te tekenen en om wellicht een andere advocaat in te schakelen als zij zich niet dan wel onvoldoende door verweerder gehoord voelde. Klaagster heeft er echter voor gekozen om het convenant zonder enig voorbehoud te tekenen. Dat klaagster achteraf gezien niet tevreden is met de gemaakte afspraken kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Klaagsters stelling dat verweerder de echtscheidingsprocedure onvoldoende voortvarend heeft behandeld, kan de raad niet volgen. Uit meerdere            e-mails, waaronder die van 21 en 24 januari 2020 (zie 2.13 en 2.14), blijkt dat verweerder klaagster juist diverse keren heeft gewezen op de voortgang van de procedure. Het is bij onderhandelingen niet ongebruikelijk dat deze langer duren dan van te voren was verwacht en gehoopt, maar het is de raad in deze zaak niet gebleken dat verweerders handelen daar de oorzaak van is. Van het op het laatst afraffelen van de zaak door verweerder is de raad niet gebleken en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Uit de stukken blijkt dat verweerder zich tot aan de afgifte van de echtscheidingsbeschikking door de rechtbank voor klaagster heeft ingezet, waarna hij zijn werkzaamheden voor klaagster vanwege de ontstane vertrouwensbreuk heeft beëindigd.

5.5 Verweerder heeft toegelicht dat hij geen voorlopige voorzieningen heeft gevraagd vanwege het langdurige onderhandelingstraject en dat hij klaagster erop heeft gewezen dat de wederpartij nog allerlei lasten voor zijn rekening bleef nemen en daarnaast het huishoudgeld voor klaagster en de kinderen betaalde. Gelet op deze toelichting, die niet dan wel onvoldoende door klaagster is weersproken, is het de raad niet gebleken dat verweerder in dit kader klachtwaardig heeft gehandeld. Dat geldt ook voor de stelling van klaagster dat verweerder het dossier gaandeweg niet meer paraat had en zij hem moest bijpraten. Dat verweerder het dossier niet meteen paraat had op de momenten dat klaagster contact met hem opnam, is gelet op de hoeveelheid gewisselde stukken en e-mails niet zodanig onzorgvuldig dat dit ook tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.6 Het is de raad niet gebleken dat verweerder de verhuizing van klaagster heeft vertraagd  en dat hij niet adequaat heeft opgetreden waardoor diverse huurwoningen aan klaagster voorbij zijn gegaan. Uit de stukken blijkt dat er op 12 juli 2019 een voorstel voor een allesomvattende regeling lag waarmee de wederpartij akkoord was gegaan. Een aantal maanden later heeft klaagster dit voorstel ingetrokken, waardoor ook de mogelijkheid om binnen afzienbare tijd elders een huis te huren werd uitgesteld. Verder is het de raad niet gebleken dat verweerder klaagster op het verkeerde been heeft gezet of verkeerde verwachtingen heeft gewekt door op 23 december 2021 bij F1-formulier het echtscheidingsverzoek in te dienen. Uit de e-mail van 17 december 2019 (zie 2.12) blijkt dat verweerder klaagster de noodzaak daarvoor heeft uitgelegd en dat klaagster daarmee akkoord is gegaan. Dat verweerder in dat verzoek een hoger alimentatiebedrag heeft opgenomen dan in de onderhandelingen was voorgesteld, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.

5.7 Over de inhoud van het convenant en het ouderschapsplan en de vraag of deze overeenkomsten in de toekomst aanleiding zullen geven tot uitvoeringsproblemen kan de raad niet oordelen. Het is in voorkomend geval aan de civiele rechter om daarover te oordelen. Feit is dat klaagster het convenant en het ouderschapsplan na uitvoerige onderhandelingen met de wederpartij heeft getekend, waardoor de gemaakte (financiële) afspraken zijn vastgelegd en onderdeel zijn geworden van de echtscheiding. Dat klaagster het achteraf blijkbaar niet eens is met deze afspraken en daar een andere advocaat voor heeft ingeschakeld, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Datzelfde gaat ook op voor klaagsters stelling dat verweerder niet voor haar opkwam in het kader van haar verhuizing. Verweerder heeft toegelicht dat klaagster voor een verhuizing met de kinderen de instemming van de wederpartij nodig heeft.

5.8 Tot slot kan de raad uit de stukken niet afleiden dat verweerder de privacy van klaagster heeft geschonden door zonder haar toestemming informatie met derden te delen. De raad begrijpt dat het klaagster hier gaat om het contact tussen verweerder en mr. Van W. en tussen verweerder en de opvolgend advocaat van klaagster, mr. N. Verweerder heeft, onweersproken, toegelicht dat mr. Van W. zelf met hem contact heeft gezocht over de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking waaraan klaagster volgens mr. Van W. geen medewerking wilde verlenen. Verder is het contact met de opvolgend advocaat bij de overname van een dossier gebruikelijk en noodzakelijk om het dossier zorgvuldig over te dragen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in dit verband dan ook niet gebleken. Voor zover klaagster hier bedoelt dat verweerder informatie met haar vader heeft gedeeld, is het de raad ook niet gebleken dat sprake is van klachtwaardig handelen. Klaagsters vader was immers in het begin van de rechtsbijstand door verweerder bij de zaak betrokken en was aanwezig bij gesprekken met verweerder. Het is de raad niet gebleken dat verweerder nog contact met de vader heeft gehad nadat klaagster had aangegeven dat haar vader verder niet meer bij de zaak betrokken moest worden. Dat verweerder een WhatsAppbericht bedoeld voor iemand anders abusievelijk naar klaagster heeft verstuurd, zoals klaagster heeft gesteld, betekent niet dat verweerder onzorgvuldig met de privégegevens van klaagster is omgegaan.

5.9 Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, zijn klachtonderdelen a), b), f), h), j), k), l), m), n), q, r), u), v), w), z) en aa) ongegrond.

Klachtonderdelen c), o) en x)

5.10 Klachtonderdelen c), o) en x) gaan in de kern over de wijze waarop verweerder met klaagster heeft gecommuniceerd. De raad zal deze klachtonderdelen dan ook gezamenlijk beoordelen.

5.11 Op grond van de overgelegde correspondentie, waaronder de diverse e-mails en de door klaagster overgelegde Whatsappberichten over de periode 25 oktober 2018 tot en met 5 maart 2020, is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Weliswaar heeft verweerder zich in sommige e-mails en apps op vrij directe wijze en in niet mis te verstane bewoordingen geuit, maar deze uitingen en bewoordingen overschrijden de grenzen van hetgeen een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat betaamt niet. Dat klaagster deze wijze van communiceren als dwingend, intimiderend en onprofessioneel heeft ervaren en dat zij het niet eens was met zijn mening over haar woonplaatskeuze, betekent niet dat verweerder zich op klachtwaardige wijze heeft gedragen in zijn communicatie met klaagster. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, zijn onderdelen c), o) en x) van de klacht ongegrond.

Klachtonderdelen d), e), p), s) en t)

5.12 Klachtonderdelen d), e), p), s) en t) gaan in de kern over de wijze waarop verweerder de zaak van klaagster heeft aangepakt. De raad zal deze onderdelen dan ook gezamenlijk beoordelen.

5.13 De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder in zijn aanpak van de echtscheidingsprocedure van klaagster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder heeft toegelicht dat hij voorstellen steeds met instemming van klaagster aan mr. Van W. heeft verstuurd. Volgens verweerder heeft hij een aantal voorstellen van klaagster niet overgenomen, omdat dit naar zijn mening irreële en onhaalbare voorstellen waren die tot het vastlopen van de onderhandelingen zouden leiden, terwijl juist werd gekoerst op een oplossing. De raad kan verweerder in deze toelichting volgen. Uit deze toelichting in combinatie met de diverse e-mails van verweerder aan klaagster komt het beeld naar voren dat verweerder zich heeft ingezet om de onderhandelingen met mr. Van W. in het belang van klaagster tot een goed einde te brengen om te voorkomen dat klaagster in de rechtszaal tegenover de wederpartij zou komen te staan met alle (financiële) gevolgen van dien, gevolgen waar verweerder klaagster ook op heeft gewezen. Daarbij is het de raad niet gebleken dat verweerder zonder de instemming van klaagster heeft gehandeld en zijn aanpak aan klaagster heeft opgedrongen, zoals klaagster heeft gesteld. Tot slot is het de raad niet gebleken dat verweerder zich niets heeft aangetrokken van de belangen van de kinderen en dat hij hun belangen heeft geschaad. Verweerder heeft betwist dat hij de reactie van klaagster terzijde heeft geschoven en heeft erop gewezen dat klaagster uiteindelijk met de zorgregeling voor de kinderen akkoord is gegaan. Klaagster heeft hiertegenover niets gesteld op grond waarvan aan de juistheid van het verweer moet worden getwijfeld en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, zijn klachtonderdelen d), e), p), s) en t) ongegrond.

Klachtonderdelen g), i) en y)

5.14  Klachtonderdelen g), i) en y) gaan in de kern over de kosten van de door verweerder aan klaagster verleende rechtsbijstand in de echtscheidingsprocedure. De raad zal deze onderdelen daarom gezamenlijk beoordelen.

5.15 De raad is als tuchtrechter niet bevoegd om declaratiegeschillen te beslechten, maar waakt wel tegen excessief declareren en in zoverre is het handelen van verweerster dus aan een tuchtrechtelijk oordeel onderworpen.

5.16 Op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen is het de raad niet gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd door de kosten voor zijn werkzaamheden onnodig te laten oplopen en hoge kosten te berekenen voor gesprekken met mr. Van W. Uit de toelichting van verweerder volgt dat hij regelmatig telefonisch contact heeft gehad met mr. Van W. tijdens het onderhandelingstraject, omdat er mede door toedoen van klaagster, zoals hij stelt, “geregeld allerlei gedoe” was over allerlei zaken waarover verweerder contact met mr. Van W. heeft moeten opnemen. Deze toelichting wordt ondersteund door de vele e-mails tussen verweerder en mr. Van W. en tussen verweerder en klaagster die onderdeel zijn van het klachtdossier. Tegenover deze toelichting en stukken heeft klaagster onvoldoende gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Klachtonderdelen g), i) en y) zijn dan ook ongegrond.

Conclusie

5.17 Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren. Voor zover klaagster in het kader van haar klacht heeft bedoeld om een schadevergoeding te vragen voor de door haar gestelde schade, merkt de raad op dat het vaststellen van een schadevergoeding, als bedoeld in artikel 48b lid 1 Advocatenwet, niet aan de orde is, omdat de raad geen maatregel aan verweerder zal opleggen.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. E.J.M. Rosier en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 23 mei 2022