Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:79

Zaaknummer

21-894/A/A

Inhoudsindicatie

klacht tegen eigen advocaat. Verweerster zou tegen de kennelijke en expliciete wil van klagers hebben gehandeld. Daarnaast zou verweerster de belangen van haar client hebben geschonden en zou zij haar geheimhoudingsplicht hebben geschonden. Klager sub1 wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tussen hem en verweerster heeft geen advocaat-client relatie bestaan. Klager sub 1 heeft slechts als doorgeefluik van klager sub 2 gehandeld. Klager sub 1 heeft daarmee niet een eigen belang bij de klacht. Wat klager sub 2 betreft worden de eerste twee klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het klachtonderdeel dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden wordt gegrond verklaard. Verweerster wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daarnaast ziet de raad aanleiding om dit geval af te zien van een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 mei 2022 in de zaak 21-894/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klagers gemachtigde: mr. J.T.E. Vis

over:

verweerster gemachtigde: mr. R.J. Wybenga

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 11 september 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 9 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1011902/EJH/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klager sub 1, de gemachtigde van klagers, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager sub 2 is in 2015 in Thailand veroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 jaar. In juli 2017 is die gevangenisstraf door de Thaise rechter teruggebracht naar 75 jaar. Op 27 augustus 2019 is het door het Thaise OM ingestelde cassatieberoep verworpen en zijn de veroordeling en de straf onherroepelijk geworden. Sinds 2014 liepen verscheidene initiatieven om klager sub 2 en zijn levenspartner naar Nederland overgebracht te krijgen. Klager sub 1 is zijn broer.  2.3    Verweerster was in eerste instantie als vrijwilligster werkzaam bij de Stichting Prison Law. Vanaf 2011 heeft zij als advocaat voor de Stichting werkzaamheden verricht, aanvankelijk nog steeds op vrijwillige basis en na de subsidieverlening op betaalde basis. Behalve voor PrisonLaw werkt verweerster buiten de setting van PrisonLaw ook als zelfstandig advocaat. 2.4    Verweerster heeft klager sub 2 vanaf 2017 meerdere malen in Thailand bezocht en op 8 januari 2019 is verweerster door klager sub 1 verzocht om klager sub 2 rechtsbijstand te verlenen in het kader van diens WOTS (Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen)-procedure en de voorbereiding daarvan. 2.5    In de in Nederland lopende strafrechtelijke procedure werd klager sub 2 bijgestaan door strafrechtelijke advocaten verbonden aan Spong Advocaten. Op 29 maart 2019 is in het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek tegen klager sub 2 een getuige door de rechter-commissaris gehoord. Na afloop daarvan heeft er een overleg plaatsgevonden tussen onder meer de strafrechtelijke advocaten van klager sub 2 en officier van justitie  mr. Snijders. Tijdens dat overleg heeft mr. Snijders meegedeeld dat hij van verweerster heeft begrepen dat een verzoek aan de Thaise autoriteiten om uitlevering van klager sub 2 onwenselijk zou zijn in verband met de WOTS-procedure.   2.6    Naar aanleiding van het hiervoor vermelde overleg met de officier van justitie, heeft er eveneens op 29 maart 2019 een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klager sub 1, verweerster en de strafrechtelijke advocaten van klager sub 2. In dat telefoongesprek heeft verweerster bevestigd dat zij contact had gehad met mr. Snijders, maar heeft zij ontkend zich tegen een uitlevering van klager sub 2 te hebben uitgesproken. 2.7    In een telefoongesprek van 30 maart 2019 heeft verweerster aan klager sub 1 meegedeeld dat zij opnieuw door mr. Snijders was benaderd. Klager sub 1 heeft verweerster vervolgens verzocht geen contact met mr. Snijders over de zaak van klager sub 2 te hebben.  2.8    Op 31 maart 2019 heeft verweerster aan mr. Snijders een e-mail gezonden waarin zij heeft uitgelegd waarom zij de voorkeur geeft aan een WOTS-procedure in plaats van een uitleveringsprocedure met betrekking tot klager sub 2. Een kopie van die e-mail heeft verweerster naar klager sub 1 gezonden. In reactie daarop heeft klager sub 1 verweerster verzocht de e-mail aan mr. Snijders te herroepen. Verweerster heeft daarop gereageerd met de mededeling dat zij die e-mail niet kan herroepen omdat daarin feiten staan die voor klager sub 2 van belang zijn.   2.9    Op 1 april 2019 ontving verweerster een e-mail van de Thaise advocaat van klager sub 2 waarin, voor zover hier van belang, het volgende bericht van klager sub 2 was opgenomen. The email of Snijders dated 30 March 2019 said that he gave information to the Court out of your name that’s unacceptable. It’s my opinion that Snijders try to use you for his own evil way. Therefore, as a client I asked you not to share any my information regarding Treaty, WOTS, cases and etc. There is a privileged between lawyer and client as you told me when you visited me last time. Therefore, please do not contact Snijders and/or Prosecutors about my case without my approval.  P.s. I totally agree with the email my brother sent to you on 31 March 2019. Therefore, I like you to confirm that you agree with this email. (…)  2.10    Op 2 april 2019 heeft verweerster aan mr. Snijders een e-mail gezonden waarin zij hem op verzoek van klager sub 2 heeft meegedeeld de e-mail van verweerster van 31 maart 2019 als niet geschreven of verzonden te beschouwen.  2.11    In de Nederlandse strafzaak van klager sub 2 heeft mr. Snijders in een e-mail van 25 april 2019 onder meer meegedeeld dat de raadkamer zal worden geïnformeerd over de contacten met de organisatie Prison Law.   2.12    In een brief aan verweerster van 10 mei 2019 heeft klager sub 2 de relatie met verweerster ‘on hold’ gezet en is verweerster elk verder contact met mr. Snijders over klager sub 2 of zijn strafzaak verboden. In reactie daarop heeft verweerster aan klager sub 1 meegedeeld dat zij klager sub 2 zal berichten dat zij zich definitief aan de zaak onttrekt.  2.13    Omtrent 21 augustus 2019 werd bekend dat minister Grapperhaus naar Thailand zou gaan. In de Volkskrant heeft verweerster zich daarover als volgt uitgelaten: Advocaat (verweerster), die veel Nederlandse gedetineerden in het buitenland bijstaat, noemt het positief dat Grapperhaus zich inzet voor overplaatsing van (klager sub 2). ‘Maar daarmee is wel sprake van willekeurig beleid bij het ministerie’ zegt zij. ‘Van een client als (…), die al 35 jaar zeer waarschijnlijk ten onrechte vastzit in de VS en in wiens zaak Nederland ook grote fouten heeft gemaakt, is overplaatsing afgewezen door het ministerie omdat (…) niet voldoet aan de voorgeschreven criteria, omdat het ministerie zegt zich niet te willen mengen in individuele gevallen en omdat de minister bang is voor een aanzuigende werking. Ook (klager sub 2) voldoet niet aan de criteria voor overplaatsing. Grapperhaus is onder de indruk van één brief van (klager sub 2), maar (…) heeft op talloze schrijnende, ook persoonlijke brieven aan Grapperhaus nooit antwoord gekregen. Waar is hier het gelijkheidsbeginsel?’       2.14     Verder heeft verweerster zich tegenover de NOS als volgt uitgelaten: De advocaat van (…), (verweerster), had het verzoek tot overplaatsing, een zogenoemd Wots-verzoek, ingediend. Zij noemt de reden voor de afwijzing “vreemd”, gezien de recente inspanningen van minister Grapperhaus van Justitie om de Brabantse ex-coffeeshophouder (klager sub 2), die vastzit in Thailand, naar Nederland over te brengen. Ook (klager sub 2) woonde op het moment van zijn arrestatie al meer dan vijf jaar niet meer in Nederland. (…)  Volgens (verweerster) is het een goede zaak dat Grapperhaus zich inzet voor Nederlandse gevangenen in het buitenland, maar ze stelt dat het gelijkheidsbeginsel geweld wordt aangedaan. “Het ministerie zegt: we mogen ons niet mengen in individuele gevallen, uit angst voor een aanzuigende werking. Maar hoe rijmt je dat met de zaak - (klager sub 2)? In die zaak was er wellicht sprake van onrechtmatigheid, maar in de zaak-(...) heeft de overheid ook steken laten vallen.   2.15  Klager sub 2 verblijft inmiddels weer in Nederland.     3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende. a)    Dat zij tegen de kennelijke en expliciete wil van haar (oud-)cliënt heeft  gehandeld; b)    Dat zij diens belangen heeft geschonden; c)    Dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

  5    BEOORDELING Ontvankelijkheid klager sub 1 5.1    Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, maar slechts aan  diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Ter beoordeling staat in hoeverre klager sub 1 een eigen belang heeft bij de ingediende klacht nu de klacht is ingediend door klager sub 1 namens zichzelf en als gemachtigde van klager sub 2. 5.2    Klager sub 1 erkent dat er tussen verweerster en hem geen advocaat-client relatie bestond, maar stelt dat er tussen verweerster en hem wel een relatie als advocaat tot de gevolmachtigde van haar client aanwezig is geweest. Klager sub 1 stelt dat verweerster daarbij de door hem aan verweerster gegeven instructies in de wind heeft geslagen en dat hij daarom een eigen belang heeft bij het kunnen indienen van een klacht tegen verweerster.  5.3    De raad is van oordeel dat de door klager sub 1 tussen hem en verweerster gestelde advocaat-gemachtigde relatie niet maakt dat klager sub 1, met de gestelde weigering van verweerster om instructies op te volgen, rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. Klager sub 1 heeft jegens verweerster gehandeld als gevolmachtigde van klager sub 2 en is daarbij, bij gebreke van eigen advocaat-client relatie met verweerster, slechts doorgeefluik geweest van de instructies van klager sub 2. Voor zover er daarbij voor klager sub 1 een recht bestond om instructies aan verweerster te geven, was dat slechts gebaseerd op de advocaat-client relatie die tussen verweerster en klager sub 2 bestond. Klager sub 1 had bij gebreke van eigen advocaat-client relatie met verweerster niet ook een eigen zelfstandig recht daartoe. Voor zover klager sub 1 door de gestelde weigering van verweerster om een instructie op te volgen in een belang is geraakt, gaat het daarbij dus slechts om een van klager sub 2 afgeleid belang, maar is hij met dat handelen of nalaten van verweerster niet in een rechtstreeks eigen belang geraakt.    5.4    Uit het voorgaande volgt dat klager sub 1 naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Hierna zullen daarom alleen de klachten van klager sub 2 worden beoordeeld.  Klachtonderdeel a) 5.5    Het gaat hier om een klacht over de eigen advocaat. Bij de beoordeling van een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt, dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij geldt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. 5.6    In de kern gaat dit klachtonderdeel over het contact dat verweerster met de officier van justitie mr. Snijders heeft gehad. Met name gaat het daarbij om de e-mail van 31 maart 2019 die verweerster aan mr. Snijders heeft gezonden (zie 2.8). Anders dan door klager sub 2 aangevoerd is de raad van oordeel dat verweerster daarmee niet is getreden buiten de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Niet in geschil is immers dat verweerster door klager sub 2 was ingeschakeld om diens belang inzake de WOTS-procedure te behartigen. In voormelde e-mail heeft verweerster aan mr. Snijders uitgelegd waarom zij met betrekking tot klager sub 2 een voorkeur gaf aan een WOTS-procedure boven een uitleveringsprocedure. In de visie van verweerster was het belang van klager sub 2 namelijk meer gediend met een WOTS-procedure dan met een uitleveringsprocedure, met name omdat een uitlevering vanwege de mogelijk daaraan door de Thaise autoriteiten te stellen voorwaarden tot gevolg zou kunnen hebben dat klager sub 2 op termijn diende terug te keren naar de gevangenis in Thailand. Bij een WOTS-procedure zou dat niet het geval zijn. Bovendien zou naar het professionele oordeel van verweerster na een uitleveringsprocedure een WOTS-verzoek door de Thaise autoriteiten waarschijnlijk niet meer in behandeling worden genomen. Vastgesteld wordt dat klager sub 2 dit verschil in uitkomst tussen een WOTS-procedure en een uitleveringsprocedure niet heeft betwist. De raad acht het dan ook begrijpelijk en in het belang van klager sub 2 dat mr. Snijders daarover door verweerster werd geïnformeerd, ook al had klager sub 1 haar op 30 maart 2019 gevraagd geen contact met mr. Snijders over de zaak van klager sub 2 te hebben. Te meer nu op dat moment niet vast stond dat ook klager sub 2, de opdrachtgever van verweerster, het verzoek van klager sub 1 ondersteunde en verweerster het in het belang van de WOTS-procedure juist van belang achtte dat zij contact had met mr. Snijders. 5.7    Op 1 april 2019 heeft klager sub 2 via zijn Thaise advocaat aan verweerster een e-mail gezonden waarin hij verweerster heeft gevraagd geen contact met mr. Snijders over zijn zaak te hebben en heeft hij zich achter het verzoek van klager sub 1 geschaard (zie 2.9). Die e-mail is echter van na versturen van de e-mail van verweerster van 31 maart 2019. Bovendien blijkt uit de e-mail niet dat verweerster eerder door klager sub 2 zelf is verzocht om geen contact met mr. Snijders te hebben. Ook de brief van klager sub 2 van 10 mei 2019 is van na die datum. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat verweerster na de mail van 1 april 2019 van de Thaise advocaat, anders dan de e-mail van 2 april 2019 waarin door verweerster de e-mail van 31 maart 2019 is ingetrokken, nog contact met mr. Snijders over de zaak van klager sub 2 heeft gehad. Gelet hierop wordt klager 2 niet gevolgd in zijn stelling dat verweerster in strijd met de expliciete wil van klager sub 2 heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.   Klachtonderdeel b) 5.8    Klager sub 2 stelt dat de contacten die verweerster met mr. Snijders heeft gehad en de standpunten die zij in de media heeft ingenomen, de kans voor klager sub 2 op een spoedige overbrenging naar Nederland in gevaar hebben gebracht en dat verweerster aldus zijn belangen heeft geschaad. De raad is van oordeel dat klager sub 2 deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij betrekt de Raad dat klager sub 2, zo de raad uit het verhandelde ter zitting begrijpt, via een WOTS-procedure en na inspanningen van toenmalig minister Grapperhaus, inmiddels naar Nederland is overgebracht. Ook hieruit blijkt dat niet dat het contact dat verweerster met mr. Snijders heeft gehad of de uitingen die zij in de media heeft gedaan, de kansen voor het overbrengen van klager sub 2 naar Nederland in gevaar hebben gebracht. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.  Klachtonderdeel c) 5.9    Klager sub 2 stelt dat verweerster door zonder zijn toestemming zijn zaak met derden te bespreken en door in de media details over zijn zaak te bespreken, haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. 5.10    Bij de beoordeling van deze klacht wordt voorop gesteld dat de advocaat op grond van artikel 10a, eerste lid, onder e, en artikel 11a, eerste lid, van de Advocatenwet jegens zijn client vertrouwenspersoon is en verplicht is tot geheimhouding ten aanzien van al hetgeen hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt. Zo dient de advocaat te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen (zoals ook is neergelegd in gedragsregel 3 lid 1). De verplichting tot geheimhouding is voor de advocaat een fundamenteel beginsel in de uitoefening van zijn beroep, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt. 5.11    Verweerster heeft betwist dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Voor zover zij met derden over de zaak van klager sub 2 heeft gesproken, stelt verweerster dat daarbij alleen de technische aangelegenheden met betrekking tot het rechtshulp instrument zijn besproken, maar geen inhoudelijk details van de zaak. Klager sub 2 heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze stelling van verweerster onjuist is. Bij gebreke daarvan heeft klager sub 2 onvoldoende onderbouwd dat verweerster in haar contacten met derden haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. 5.12    Voor zover de klacht ziet op de door klager sub 2 genoemde uitingen van verweerster tegenover de Volkskrant en de NOS (zie 2.13 en 2.14), heeft verweerster aangevoerd dat voor zover daarbij informatie staat vermeld over de zaak van klager sub 2 dat die informatie niet van haar afkomstig is, maar van een website waarop veel informatie over klager sub 2 staat. Door klager sub 2 is niet betwist dat op internet details over zijn zaak zijn te vinden. Daarmee kan niet uitgesloten kan worden dat een deel van de informatie die in voormelde media uitingen over klager sub 2 is te vinden, afkomstig is van openbare bronnen en niet van verweerster. Dit geldt ook voor het in het bericht van de NOS opgenomen zinsgedeelte dat klager sub 2 ten tijde van zijn arrestatie al meer dan vijf jaar niet meer in Nederland woonde. Uit de overgelegde stukken blijkt niet duidelijk of verweerster daarbij is geciteerd of dat de NOS die informatie uit andere bron heeft.  5.13    In het interview dat verweerster omtrent 21 augustus 2019 aan de Volkskrant heeft gegeven is verweerster echter, gelet op de daarin gebruikte aanhalingstekens, wél geciteerd. In dat citaat staat onder meer de volgende uitlating van verweerster “Ook van Laarhoven voldoet niet aan de criteria voor overplaatsing”. Klager sub 2 wordt gevolgd in zijn klacht dat verweerster daarmee (vertrouwelijke) informatie over zijn zaak in de media naar buiten heeft gebracht en dat zij aldus haar geheimhoudingsverplichting tegenover klager sub 2 heeft geschonden. Dat deze informatie ook al via andere algemene kanalen bekend zou zijn geworden, maakt dit nog niet anders. De klacht is daarmee in zoverre gegrond.                6    MAATREGEL 6.1    Verweerster heeft met de schending van haar geheimhoudingsplicht tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager sub 2 gehandeld. Nu de verplichting tot geheimhouding voor de advocaat een fundamenteel beginsel in de uitoefening van zijn beroep is, acht de raad het opleggen van een maatregel op zijn plaats. Omdat verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft ten aanzien van het schenden van deze plicht, ziet de raad aanleiding om te volstaan met het opleggen van een waarschuwing aan verweerster.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet  verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager sub 2 betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager sub 2 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn  rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    De raad ziet evenwel aanleiding om verweerster niet in de overige proceskosten te veroordelen. Van belang daarvoor is dat door verweerster onbetwist is gesteld dat een factuur van verweerster onbetaald is gebleven en zij voor een deel van de voor klager sub 2 verrichte werkzaamheden, waaronder een overleg met mr. Knoops, geen factuur aan klager sub 2 heeft gezonden. In dat licht, en mede in het licht van de overige omstandigheden waarin het verweten handelen heeft plaatsgevonden, komt een proceskostenveroordeling in deze zaak bovenop de kosten die verweerster reeds zelf draagt, onevenredig voor. 

BESLISSING De raad van discipline: -     verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk in de klachten; 

-     verklaart klachtonderdeel c gegrond ten aanzien van klager sub 2; 

-     verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; 

-     legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; 

-     veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager sub 2; 

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. D. Horeman en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 2 mei 2022