Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:80
Zaaknummer
22-179/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 mei 2022 in de zaak 22-179/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 februari 2022 met kenmerk K051 2021 ia/nm, door de raad ontvangen op 24 februari 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
1 FEITEN 1.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.2 Verweerster is de advocaat van de ex-partner van klaagster. 1.3 Klaagster is een procedure gestart tegen haar ex-partner, waarin zij heeft verzocht om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap met betrekking tot de jongste zoon en het vaststellen van kinderalimentatie ten behoeve van de jongste en oudste zoon van klaagster en haar ex-partner. 1.4 Verweerster heeft namens de ex-partner van klaagster bij schrijven van 20 april 2020 en 7 juli 2020 verweer gevoerd en een aantal zelfstandige verzoeken gedaan. 1.5 De rechtbank heeft vervolgens bij tussenbeschikking een bijzonder curator toegewezen. Deze heeft positief geadviseerd over het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, onder de voorwaarde dat uit DNA-onderzoek zou volgen dat de ex-partner van klaagster de biologische vader van de jongste zoon is. 1.6 Teneinde kosten te beperken hebben klaagster en haar ex-partner afgesproken het vaderschapsonderzoek zelf te regelen, door middel van een thuistest. 1.7 Omdat klaagster in (…) woont, is de afspraak gemaakt om de test af te nemen op het kantoor van de advocaat van klaagster op het moment dat klaagster daar ook bij kon zijn. 1.8 De test is afgenomen op 15 juli 2020. Klaagster heeft diezelfde dag nog de test opgestuurd naar het laboratorium voor onderzoek. Het laboratorium heeft de test ontvangen op 17 juli 2020. 1.9 Klaagster en haar ex-partner hebben afgesproken dat het laboratorium de uitslag van het DNA-onderzoek aan de ex-partner van klaagster zou mededelen en dat klaagster de uitslag via hem zou vernemen. 1.10 Verweerster heeft op 6 augustus 2020 aan klaagster laten weten dat zij van de ex-partner van klaagster had vernomen dat hij nog geen reactie van het laboratorium had ontvangen. Verweerster heeft daarom voorgesteld de rechtbank te verzoeken om uitstel te verlenen. 1.11 Omdat partijen zich uiterlijk 15 augustus 2020 bij de rechtbank dienden uit te laten over de zaak, heeft verweerster nog vóór die datum om uitstel verzocht. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen. 1.12 Klaagster heeft vervolgens contact opgenomen met het laboratorium om navraag te doen over de uitslag. 1.13 Zij kreeg van het laboratorium, desgevraagd, te horen dat haar ex-partner de kosten van de DNA-test nog niet had betaald en dat om die reden de uitslag van het DNA-onderzoek nog niet kon worden verstrekt. 1.14 De advocaat van klaagster heeft naar aanleiding van dat bericht op 14 augustus 2020 contact opgenomen met verweerster om haar daarvan in kennis te stellen en navraag te doen naar de betaling door de ex-partner van klaagster. 1.15 Verweerster heeft de advocaat van klaagster op 24 augustus 2020 medegedeeld dat zij de ex-partner van klaagster om een toelichting heeft gevraagd. 1.16 In november 2020 heeft klaagster van haar advocaat vernomen dat verweerster de rechtbank opnieuw om uitstel heeft verzocht. Ook dat verzoek is door de rechtbank toegewezen. 1.17 Op 26 november 2020 heeft klaagster het laboratorium gevraagd of de uitslag van het DNA-onderzoek inmiddels bekend was. Daarop is haar medegedeeld dat de DNA-test nog (steeds) niet betaald is en dat bij het uitblijven van een (tijdige) betaling de onderzoeksgegevens in december 2020 vernietigd zouden worden. 1.18 Klaagster heeft dit bericht via haar advocaat aan verweerster doorgegeven. 1.19 Verweerster heeft de advocaat van klaagster vervolgens op 26 november 2020 laten weten dat de ex-partner van klaagster in de veronderstelling had verkeerd dat een derde voor hem de test had betaald maar dat dit kennelijk niet was gebeurd en dat hij diezelfde dag nog voor betaling zou zorgdragen. 1.20 Op 27 november 2020 heeft de ex-partner van klaagster aan het laboratorium betaald. 1.21 Op 15 december 2020 heeft klaagster bij het laboratorium geïnformeerd naar de uitslag. 1.22 Het laboratorium heeft haar medegedeeld dat de uitslag op 3 december 2020 bekend is gemaakt aan de ex-partner van klaagster. 1.23 Op 23 december 2020 heeft de advocaat van klaagster aan verweerster verzocht de uitslag kenbaar te maken. Verweerster heeft daarop de uitslag aan de advocaat van klaagster verzonden. 1.24 Klaagster heeft op 7 januari 2021 kennisgenomen van de uitslag van het DNA-onderzoek. 1.25 Op 8 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a) verweerster heeft aan de rechtbank onjuiste uitlatingen gedaan in haar verweerschriften en F9 formulieren, b) verweerster heeft onterechte beschuldigingen opgenomen in haar verweerschrift over klaagster en de kinderen, zoals dat klaagster een onstabiel persoon zou zijn, c) verweerster heeft klaagster via de rechter onder druk gezet om informatie over haar financiële situatie te geven, omdat klaagster niet eerlijk over haar financiën zou zijn, d) verweerster is met opzet in de procedure bij de rechtbank niet volledig geweest over de financiële situatie en het uitgavepatroon van de ex-partner van klaagster, e) verweerster heeft bewust de DNA-procedure voor vaststelling vaderschap vertraagd, f) verweerster heeft aan de rechtbank onjuiste informatie verstrekt over de reden van de vertraging van de DNA-procedure. 2.2 Klaagster stelt dat door al deze vertragingen en leugens van verweerster de emotionele belangen van klaagster en de kinderen ernstig in het gedrang zijn gekomen. Klaagster verzoekt daarom een schadevergoeding vast te stellen. 2.3 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 4.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat - zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn - de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Daarbij zal ook het entameren van procedures en de wijze waarop deze gevoerd worden van belang kunnen zijn. Afgewogen dient te worden het belang van de eigen cliënt, het belang van de wederpartij en de daarbij betrokken minderjarigen. 4.3 De bewijslast van onnodig grievende uitlatingen of uitlatingen waarvan de advocaat de onwaarheid kende of redelijkerwijs had behoren te kennen rust volgens vaste tuchtrechtspraak op de klager. Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met d: 4.4 Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen. 4.5 Klaagster klaagt er in deze klachtonderdelen in de kern over dat verweerster zich in de in de processtukken bewust onjuist en grievend over klaagster heeft uitgelaten of haar anderszins door het doen van onjuiste uitlatingen heeft benadeeld. Verweerster heeft dat onder meer gedaan door klaagster als een onstabiel persoon neer te zetten, die nergens aan wil mee werken. Maar ook door de wensen van de kinderen te verdraaien en te negeren. Verweerster heeft bovendien belangrijke informatie over de (financiële) situatie van de ex-partner van klaagster achterwege gelaten en klaagster daarbij onder druk gezet om meer financiële gegevens in het geding te brengen, terwijl zij al lang openheid van zaken had gegeven. Verweerster heeft dat allemaal met opzet gedaan om te bewerkstelligen dat de ex-partner van klaagster alleen zou worden belast met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen en geen kinderalimentatie zou hoeven te betalen. Verweerster heeft met haar handelswijze de belangen van klaagster onnodig geschaad. Volgens klaagster lijkt het erop dat verweerster de ex-partner van klaagster persoonlijk kent, hetgeen haar handelen zou verklaren. 4.6 Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden dat zij valse uitlatingen en beschuldigingen over klaagster (en haar twee kinderen) in de processtukken heeft gedaan. Verweerster betwist ook gemotiveerd dat zij zich grievend over of jegens klaagster heeft uitgelaten. Verweerster heeft conform artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter van alle relevante informatie voorzien. Verweerster heeft geen informatie verdraaid of achtergehouden en evenmin klaagster onder druk gezet om meer gegevens te verstrekken. Verweerster stelt dat zij op geen enkel moment de aan haar toekomende vrijheden als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. Verweerster heeft weliswaar partijdig gehandeld, maar is daarbij wel steeds integer geweest. 4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het hiervoor in 4.1 weergegeven toetsingskader volgt dat verweerster een grote vrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop zij het standpunt van haar cliënt, de ex-partner van klaagster, voor het voetlicht heeft gebracht. Dat de door verweerster ingenomen standpunten evident onjuist waren en bovendien slechts ingenomen om de belangen van klaagster te schaden is de voorzitter niet gebleken. Klaagster heeft dit onvoldoende feitelijk onderbouwd. Daar komt bij dat klaagster de volgens haar onjuiste standpunten in de procedure bij de civiele rechter heeft kunnen weerspreken. Evenmin acht de voorzitter de door verweerster gekozen bewoordingen – zo heeft verweerster onder meer gezegd ‘dat klaagster de oudste zoon niet moet belasten met kwesties over de lopende procedure’ en zij heeft klaagster verzocht ‘geen onwaarheden naar voren te brengen’ - onnodig grievend. Ook als het gaat om de wijze waarop verweerster klaagster in de stukken tegemoet is getreden met betrekking tot het indienen van nadere financiële gegevens voor het vaststellen van de kinderalimentatie, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerster daarin een (tuchtrechtelijke) grens heeft overschreden door klaagster daarbij onder druk te zetten. De voorzitter plaatst de uitlatingen van verweerster binnen het debat dat partijen in de onderliggende procedure over emotioneel beladen onderwerpen (zoals het hoofdverblijf van de kinderen en het ouderlijk gezag) hebben gevoerd, waarbij ook klaagster zich kritisch heeft uitgelaten over de wederpartij, haar ex-partner. 4.8 Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen a tot en met d naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond. Ten aanzien van de klachtonderdelen e en f: 4.9 Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. 4.10 Volgens klaagster heeft verweerster bewust en opzettelijk het DNA-onderzoek vertraagd door niet (inhoudelijk) te reageren op de diverse e-mails van klaagster over het uitblijven van de betaling van de factuur door haar cliënt en daarover ook zelf geen contact op te nemen met het laboratorium. Daarbij heeft zij de rechtbank onjuist voorgelicht over de reden van de vertraging, door te stellen dat er sprake is geweest van een vergissing, omdat de ex-partner van klaagster in de veronderstelling zou zijn geweest dat de factuur van het onderzoek namens hem al wel betaald was. Het verhaal van verweerster aan de rechtbank is duidelijk verzonnen om het leven van klaagster en de kinderen te verwoesten, aldus klaagster. 4.11 Verweerster heeft het verwijt dat klaagster hier maakt, ver van zich geworpen. De reden van vertraging is volgens verweerster daadwerkelijk gelegen in de omstandigheid dat de ex-partner van klaagster in de veronderstelling verkeerde dat ‘zijn deel van de kosten’ voor de vaderschapstest al was betaald. Weliswaar niet door hem zelf, maar wel door iemand anders, omdat hij zelf geen geld had wegens de aflossing op diverse schulden. Dat bleek gaandeweg niet het geval te zijn geweest en de ex-partner van klaagster heeft dat vervolgens gecorrigeerd. Het is onjuist dat het proces bewust is vertraagd, aldus verweerster. 4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Vast staat dat het enkele maanden heeft geduurd voordat de uitslag van het DNA-onderzoek aan klaagster (en haar ex-partner) bekend is geworden, terwijl daar in beginsel een termijn van veertien dagen voor staat. Vast staat ook dat de oorzaak van deze vertraging is gelegen in het feit dat de factuur van het DNA-onderzoek lange tijd (door de ex-partner van klaagster) onbetaald is gelaten. De voorzitter acht het begrijpelijk dat het voor klaagster (en haar zoon) belastend is geweest dat zij maandenlang hebben moeten wachten op de uitslag van het DNA-onderzoek. Te meer nu uit het klachtdossier ook naar voren komt dat klaagster zich al die tijd heeft ingespannen om de uitslag van het onderzoek beschikbaar te krijgen. Dat heeft zij gedaan door hierover meermalen contact op te nemen met het laboratorium en verweerster daarvan via haar advocaat op de hoogte te stellen. Verweerster heeft niet weersproken dat klaagster haar via haar advocaat per e-mail van 14 augustus 2020 heeft geïnformeerd over de reden van de vertraging van de uitslag van het DNA-onderzoek, die was gelegen in het uitblijven van de betaling van de factuur van dat onderzoek door de ex-partner van klaagster. Hoewel het daarna nog enige tijd heeft geduurd voordat de factuur door (of namens) de ex-partner is betaald, biedt het klachtdossier naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerster daarin bewust een kwalijke rol heeft gespeeld. De voorzitter ziet geen redenen om verweerster enige nalatigheid in haar handelen te verwijten, vanaf het moment dat zij bekend was geworden met de reden van de opgelopen vertraging. Dat verweerster zelf in de periode van augustus 2020 tot december 2020 kennelijk geen contact heeft opgenomen met het laboratorium om naar de voortgang te informeren, doet daar niet aan af. De voorzitter heeft ook niet kunnen vaststellen dat verweerster een (vooropgezet) doel heeft gehad door te bewerkstelligen dat de ex-partner van klaagster niet (tijdig) tot betaling over zou gaan, zodat de onderzoeksgegevens vernietigd zouden worden en klaagster daarmee benadeeld zou worden. In het verlengde van het voorgaande heeft de voorzitter ook niet kunnen vaststellen dat verweerster aan de rechtbank ‘valse’ informatie heeft verstrekt over de reden van de vertraging van het DNA-onderzoek. Overigens heeft klaagster niet weersproken dat het verzoek van verweerster om uitstel te verlenen telkens de instemming van de advocaat van klaagster heeft gehad. 4.13 Ook de klachtonderdelen e en f zijn naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond. Schadevergoeding 4.14 Klaagster wenst een schadevergoeding. Hiervoor is geen grond, reeds omdat de klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn verklaard. De voorzitter zal de gevorderde schadevergoeding afwijzen. Slotsom 4.15 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond; wijst de gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.