Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:77

Zaaknummer

21-822/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over kwaliteit van de dienstverlening. Verweerster heeft klaagster naar behoren bijgestaan. Na de ontstane vertrouwensbreuk moest verweerster zich als advocaat onttrekken. Dat heeft zij op zorgvuldige wijze gedaan.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 januari 2022 in de zaak 21-822/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:  klaagster oververweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 13 oktober 2021 met kenmerk Z 1357501/BD/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster heeft op 29 juni 2018 aan verweerster verzocht haar bij te staan in een voorlopige voorzieningenprocedure en de daaraan gekoppelde echtscheiding. In deze voorlopige voorzieningenprocedure stond voor 10 juli 2018 een zitting gepland. 1.2 Op 3 juli 2018 is tussen klaagster en verweerster een bespreking op kantoor geweest. 1.3 Op 5 juli 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster met als bijlage het verzoekschrift voorlopige voorzieningen met producties van de wederpartij. Verweerster heeft klaagster gevraagd om snel aan haar financiële stukken te verstrekken. 1.4 Op 6 juli 2018 om 17:40 uur heeft klaagster verweerster een e-mail gestuurd waarin zij de afspraak heeft bevestigd voor zondag 8 juli 2018 ten behoeve van de voorbereiding van de zitting van 10 juli 2018. 1.5 Op 6 juli 2018 om 18:33 uur heeft verweerster aan klaagster een e-mail gestuurd waarin zij klaagster onder andere heeft laten weten dat de advocaat van klaagsters ex-man nadere stukken heeft ingediend voor de zitting van 10 juli 2018. Volgens verweerster werd daarin een bepaald beeld neergezet van klaagster - dat zij hoog in de emotie zit, geen samenwerking met de vader en de kinderen opzoekt en de omgang tussen de vader en de kinderen in de weg staat- dat verweerster er om die reden vanuit gaat dat, ondanks de mail van klaagster, de zitting om die reden toch door zal gaan. Ook heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat zij het verweerschrift gaat opstellen zodat dit zondag met elkaar kan worden doorgenomen en maandag bij de rechtbank kan worden ingediend. 1.6 Op 9 juli 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van de ex-man van klaagster, waarin zij namens klaagster op verschillende gronden om aanhouding heeft gevraagd voor de behandeling van het verzoekschrift op 10 juli 2018. Dat verzoek om aanhouding is door de wederpartij afgewezen. 1.7 Op 10 juli 2018 heeft de mondelinge behandeling in de voorlopige voorzieningenprocedure bij de rechtbank plaatsgevonden. Klaagster is bijgestaan door verweerster. 1.8 Op 7 augustus 2018 om 15.55 uur heeft verweerster aan klaagster een afsluitende e-mail gestuurd waarin zij onder andere heeft laten weten dat zij klaagster niet langer kan bijstaan om de volgende redenen: 

“Gisteren einde middag hebben wij elkaar gesproken n.a.v. een app bericht waarin je mij aangeeft mij te “sparen” om meerdere redenen. Tot ontvangst van dit berichtje dacht ik dat je het volste vertrouwen in mij als advocaat had. Je hebt dit vertrouwen vanaf binnenkomst op mijn kantoor namelijk meerdere malen naar mij uitgesproken, ook na de zitting en er heeft zich tussen ons niets voorgedaan. Bovendien heb ik mijn werk goed gedaan en je de maximale service geboden.

Ik vind het dan ook spijtig te constateren, dat je niet langer het vertrouwen in mij hebt als advocaat. Ik maak dat op uit de uitspraken die je gisteren einde middag telefonisch hebt gedaan en de manier waarop je het telefoontje afsluit (je drukt hem uit). Zo heb je o.m. aangegeven dat je de uitkomst mij kwalijk neemt, dat ik je er net als [naam] zou hebben ingeluisd, dat je niets betaalt en dat ik het wel begrijp wanneer ik zelf kinderen heb. Dit terwijl ik nog geen enkel zin had uitgesproken.

Deze uitspraken maken wel, dat ik je niet kan bijstaan in de echtscheidingsprocedure. (…)

Het verzoek tot echtscheiding is zojuist aan mijn kantoor betekend d.w.z. uitgereikt door de deurwaarder. De procedure is nu formeel van start gegaan. Uiterlijk op 21 september 2018 kan je een verweerschrift indienen bij de rechtbank dan wel daarvoor uitstel verzoeken. Hiervoor heb je een advocaat nodig. Indien je niet tijdig reageert dan wel om uitstel verzoekt moet je ervan uitgaan, dat de gevraagde verzoeken worden toegewezen. Het is dus van belang om zo snel mogelijk een andere advocaat te vinden.

Het dossier kan je bij mij op kantoor ophalen. Het ligt klaar. Ik zou je een aantal advocaten kunnen voorleggen. Mocht je hiervan gebruik willen maken, hoor ik dat graag van je. (…).”

1.9 Op 13 augustus 2018 heeft verweerster klaagster een e-mail gestuurd waarin zij klaagster heeft verwezen naar haar e-mail van 7 augustus 2018 en heeft zij klaagster gewaarschuwd voor de lopende termijn. 1.10 Op 14 augustus 2018 heeft verweerster een WhatsAppbericht gestuurd aan klaagster met de vraag wanneer klaagster het dossier zou komen ophalen. Daarop heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij daar geen tijd voor had. 1.11 Op 6 september 2018 heeft verweerster klaagster een e-mail gestuurd waarin zij klaagster onder andere erop heeft geattendeerd dat het dossier nog niet was opgehaald. Ook heeft zij verweerster opnieuw gewezen op de verweertermijn die op 21 september 2021 zou verlopen, waarbij zij nogmaals heeft benadrukt dat klaagster voor het indienen van een verweerschrift een advocaat nodig had. 1.12 Op 12 september 2018 heeft klaagster aan verweerster een WhatsApp bericht gestuurd met onder andere de volgende inhoud:

“[Voornaam verweerster], ik wens geen reactie! Nog steeds mag jij hier van leren! Maar je ontvangt geen cent Dus geen reactie, geen mail, niets!!!”

In reactie hierop heeft verweerster klaagster nogmaals op de verweertermijn gewezen.

1.13 Op 11 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te weigeren gehoor te geven aan het dringende verzoek van klaagster uitstel te vragen aan de rechtbank voor de zitting van 10 juli 2018, met extreme consequenties tot gevolg; b) klaagster onder druk te zetten en te willen manipuleren met als doel haar een handtekening te laten plaatsen onder de door de vader van hun drie kinderen gestelde voorwaarden; c) op eigen initiatief het dossier te sluiten; d) de zaak van klaagster aan te nemen, terwijl verweerster daarvoor onvoldoende ervaren en bekwaam voor was.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster.Klachtonderdeel a) 3.2 Verweerster heeft tijdens de bespreking op 3 juli 2018 aan klaagster uitgelegd dat vanwege de aard van de procedure en de concrete reden voor het verzoek voorlopige voorzieningen door de wederpartij, dat verzoek op 10 juli 2018 op zitting zou worden behandeld, tenzij er onderling afspraken over konden worden gemaakt met de wederpartij (van hun verhindering op de zittingsdatum was geen sprake). Ondanks haar verzoek, herhaald in haar e-mail van 5 juli 2018 en ook op zondag 8 juli 2018, kwam klaagster niet met voorstellen zodat verweerster klaagster daarom heeft laten weten dat zij verwachtte dat de zitting door zou gaan, ook al wilde klaagster dat niet. De wederpartij bleek niet bereid om met aanhouding van de zitting in te stemmen, zodat de zitting is doorgegaan. Tijdens die zitting heeft verweerster een gemotiveerd inhoudelijk verzoek namens klaagster gedaan om uitstel/aanhouding van de verzoeken, zoals vooraf met klaagster was besproken en ook in het verweerschrift was opgenomen. De rechtbank is daar niet in meegegaan. Bij beschikking van 17 juli 2019 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat een voorlopige zorgregeling in het belang van de kinderen wel noodzakelijk was. Dat klaagster daarover achteraf ontevreden was, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden verweten.Klachtonderdeel b) 3.3 Volgens verweerster is dit verwijt niet geconcretiseerd en/of onderbouwd. Van manipulatie, telefonische stalking of dwangmatig bellen is nimmer sprake geweest, aldus verweerster.Klachtonderdeel c) 3.4 In haar e-mail van 7 augustus 2018 heeft zij klaagster uitgelegd dat zij wegens gebrek aan vertrouwen klaagster in de echtscheidingsprocedure niet zou bijstaan. In dat geval moest zij zich op grond van de gedragsregels als advocaat aan de zaak onttrekken, zoals zij op 7 augustus 2018 ook aan de rechtbank en de wederpartij heeft bericht. Zij heeft klaagster daarna herhaaldelijk gewaarschuwd om snel een andere advocaat te zoeken, de termijn in de gaten te houden en het dossier op te komen halen. Dat klaagster daaraan niet wilde meewerken, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.Klachtonderdeel d) 3.5 Verweerster heeft jarenlange ervaring op het gebied van familierecht en is deskundig op dat gebied. Zonder dat had het Juridisch Loket klaagster ook niet naar haar doorverwezen, aldus verweerster.

4 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerster zich ruim voldoende heeft ingespannen om, zoals klaagster dat had gevraagd, uitstel van de zitting van 10 juli 2018 te krijgen, dan wel, tijdens de zitting, aanhouding van de behandeling van de verzoeken van de wederpartij. Dat de wederpartij niet met het verzoek tot aanhouding van die zitting heeft ingestemd en de rechtbank anders heeft beslist dan klaagster voor ogen had, kan verweerster tuchtrechtelijk dan ook niet worden verweten. Daarom zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 4.2 Het verwijt dat verweerster klaagster onder druk heeft gezet en haar heeft willen manipuleren met als doel om een handtekening onder de door de ex-man gestelde voorwaarden te zetten, is onvoldoende concreet onderbouwd. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, kan de voorzitter niet vaststellen of sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster jegens klaagster. Om die reden zal de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.Klachtonderdeel c) 4.3 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel14 lid 2). 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter kon verweerster na de met klaagster ontstane vertrouwensbreuk niet anders dan ervoor te kiezen om zich als advocaat van klaagster terug te trekken en het dossier te sluiten. In duidelijke bewoordingen heeft verweerster in haar e-mail van 7 augustus 2018 aan klaagster uitgelegd waarom zij daartoe het initiatief had genomen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster klaagster na haar onttrekking op zorgvuldige wijze begeleid door klaagster herhaaldelijk te wijzen op de lopende termijn in de echtscheidingsprocedure en de noodzaak om snel een andere advocaat te zoeken. Omdat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in dezen door verweerster geen sprake is geweest, zal eveneens klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel d) 4.5 Klaagster heeft haar verwijten dat verweerster onvoldoende ervaren en deskundig was, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet met concrete feiten onderbouwd. Dat verweerster onervaren of ondeskundig is geweest is de voorzitter uit de stukken ook overigens niet gebleken. 4.6 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster niet is gebleken, wordt ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaard. 

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2022.

Griffier                                   Voorzitter   Verzonden d.d. 3 januari 2022