Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:104

Zaaknummer

210363

Inhoudsindicatie

Schending kernwaarde onafhankelijkheid. Gebleken is, dat verweerder te weinig onafhankelijk was van zijn cliënte om haar op objectieve wijze bij te staan. Het gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder komt tot uitdrukking in de wijze waarop hij zijn zorgen over de gang van zaken in de VVE naar voren bracht en waarbij hij bestuurders en andere leden van de VVE en een deskundige beschuldigde van ernstige (strafbare) feiten. Als gevolg van de vermenging van rollen was voor klagers op enig moment niet meer duidelijk met wie zij te maken hadden: de buurman, de echtgenoot van hun medelid van de VvE of haar advocaat. Verweerder werkte dat in de hand, door klagers of anderen op willekeurige momenten te confronteren met zijn beschuldigingen. Doordat zijn hoedanigheid van advocaat steeds door zijn hoedanigheid van de medebewoner heen schemerde, ook wanneer hij wellicht beoogde als privépersoon op te treden, kunnen zijn uitlatingen steeds met zijn beroepsuitoefening in verband en daarmee onder het bereik van het tuchtrecht kan worden gebracht. Er is geen sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Opgelegde maatregel: schorsing van 8 weken.   

Uitspraak

BESLISSING

van 20 mei 2022 in de zaak 210363

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 8 november 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-151/A/A). In deze beslissing zijn van de klacht van klagers de onderdelen a), b), c), d), e), f), h) en j) gegrond verklaard en de onderdelen g) en i) ongegrond verklaard. Aan verweerder is voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:247 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 8 december 2021 per mail en op 9 december 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad, inclusief een aantal geluidsfragmenten; - het verweerschrift van klagers; - een e-mail met bijlagen van verweerder van 3 maart 2022; - een e-mail met bijlagen van verweerder van 8 maart 2022.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 maart 2022. Daar zijn een viertal klagers en verweerder verschenen. Verweerder en klagers, deze laatste bij monde van [klager 1], hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2 De echtgenote van verweerder was tot eind 2019 eigenaar van een appartementsrecht in het gebouw A. in Amsterdam en derhalve lid van de desbetreffende Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) waar ook klagers lid van zijn (of zijn geweest). Verweerder woonde met zijn echtgenote in het appartement.

3.3 Tussen verweerder en zijn echtgenote enerzijds en meerdere leden van de VvE anderzijds is een geschil ontstaan over een bouwproject in het pand en de financiën van de VvE. Verweerder heeft vanaf november 2018 als advocaat namens zijn echtgenote verschillende procedures tegen (individuele leden van) de VvE gevoerd.

3.4 Verweerder is bij diverse VvE-vergaderingen aanwezig geweest. Op de vergadering van 9 januari 2019 is verweerder verzocht te vertrekken. Op 10 januari 2019 heeft hij de volgende e-mail aan het bestuur van de VvE gestuurd: “Zoals u weet treed ik op voor [mijn echtgenote] (..). Gisteren vond plaats een vergadering van eigenaren, alwaar een aantal besluiten is genomen. Aldaar hebben een of meer aanwezigen onmiddellijk bij aanvang van die vergadering mij onder bedreiging met fysiek geweld maar overigens ten onrechte en zonder recht of titel uit de vergadering weggestuurd. Daardoor moest mijn klant het doen zonder bijstand van haar advocaat. Dat is buitengewoon laakbaar.” 3.5 In een e-mail van 17 januari 2019 heeft verweerder het volgende aan het bestuur van de VvE geschreven: “Dat een en ander niet gebeurt, is reden te meer te vermoeden dat er iets ernstigs aan de hand is, dat moet worden verhuld, bij voorbeeld dat een of meer leden van de VvE en/of beheerder of anderen de kas van de VvE zijn gaan gebruiken als Stadsbank van lening. Het zal niet de eerste keer zijn dat zoiets gebeurt bij een VvE (..) (..) Het zal ook niet de eerste keer zijn in de menselijke geschiedenis, dat een projectontwikkelaar een VvE laat infiltreren door een mol, om vervolgens van binnenuit de boel naar zijn/haar hand te zetten (..).” 3.6 Voorafgaande aan de VvE-vergadering op 18 maart 2019 heeft verweerder een door hem opgevraagd uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) inclusief historische adresgegevens van de voorzitter van de VvE gedeeld met een tiental leden van de VvE. In de begeleidende tekst heeft verweerder de voorzitter van de VvE ervan beschuldigd een mol/infiltrant te zijn van de projectontwikkelaar. Ook stelt verweerder dat er € 60.000 uit de kas van de VvE is verdwenen.

3.7 Op 14 maart 2018 stuurde een medebewoonster een bericht aan het bestuur van de VvE: “Beste bestuur, Hierbij wil ik een melding maken dat ik zojuist op vrijdag 14 maart om 08.34u ben aangesproken door [verweerder] terwijl ik van de trap naar beneden liep op weg naar de voordeur om naar mijn werk te gaan. Meneer was bezig met iets van papieren op weg naar het mededelingen bord. Het moment dat ik hem zag voelde ik mij alweer angstig worden. Bang voor wat er komen zou want dit is niet de eerste keer dat hij mij en/of mijn vriend heeft lastig gevallen. Toen hij mij zag naderen en ik hem negeerde sprak hij mij aan met de woorden ‘weet jij dan waar die €58000 op de balans is, hè, weet jij dat?!’ Hierop heb hardop gelachen en ben ik gelaten doorgelopen maar van binnen lach ik alles behalve maar hoe moet je anders hier mee omgaan?”. 3.8 In meerdere berichten aan bestuursleden van de VvE heeft verweerder gedreigd met het doen van aangifte wegens verduistering en valsheid in geschrifte. Op 18 maart 2019 heeft verweerder aangifte gedaan tegen een aantal bestuursleden van de VvE.

3.9 Verweerder heeft op de Facebookpagina van de VvE berichten geplaatst waarin hij suggereert dat bestuursleden van de VvE stukken vervalsen en geld verduisteren. Op 20 maart 2019 heeft hij het volgende geschreven: “Meneer (..), u bent een top-downertje, en dat is onder omstandigheden een strafbaar feit. Dat geldt ook voor lieden die bewust gebruik maken van uw foute berekeningen. (..) En een agent die hier in opdracht de boel over neemt, en de verborgen agenda van (..) hier doordrukt, wel door een valse hoedanigheid aan te nemen, door je uit te geven als echte buur die hier is om te wonen… (..) Lieden die achter een façade van fatsoen foute en vaak criminele dingen doen, daar heb ik een enorme schijthekel aan. Criminele kakkertjes en pseudokakkertjes, waarschijnlijk de meest schadelijke diersoort op aard. (..)”. 3.10 Het begin van de vergadering van de VvE van 18 maart is als volgt genotuleerd: “Voorzitter mevrouw S opent de vergadering en verwelkomt de aanwezigen. Direct hierop vraagt [verweerder] of mevrouw S echt buurvrouw is of dat ze zakelijk aanwezig is als waarnemer voor [Z] (hof: dit betreft de projectontwikkelaar). Mevrouw S geeft aan deze vragen zwaar ongepast te vinden, net als dat door toedoen van [verweerder] haar privéinformatie op straat is komen te liggen. [Verweerder] geeft aan uit te kijken naar een klacht tegen hem.”. 3.11 Eind april/begin mei 2019 heeft verweerder het volgende bericht op de Facebookpagina van de VvE geplaatst: “Bij uitblijven van een aannemelijke verklaring zal ik mij als advocaat wenden tot de FIOD (...). En voor de volledigheid: mijn handelen is vanaf heden ingegeven door het algemeen maatschappelijk belang, welk belang ik als advocaat ook heb te dienen indien daartoe dringende redenen bestaan (..)”. 3.12  Verweerder heeft bij verschillende betrokkenen, onder wie een bestuurslid van de VvE, een boek getiteld ‘Hebzucht’ door de brievenbus gedaan.

3.13  Op 17 juni 2019 heeft verweerder rond 23.45 uur bij de woning van de voorzitter van de VvE aangebeld. De aanleiding daarvoor was de geluidsoverlast van een machine op de begane grond maar verweerder heeft in het daaropvolgende gesprek andermaal beschuldigingen geuit tegen de voorzitter en de penningmeester van de VvE.

3.14  Op 21 juni 2019 heeft verweerder het volgende aan de penningmeester van de VvE geschreven: “(..) Draaien en liegen, daar zijn helaas zeer veel mensen heel goed in. Ik stel vast dat jij en je nieuwe ‘vrienden’, om maar niet op de gedocumenteerde inhoud te hoeven ingaan, kill the messenger’ als enige verdediging hebben en spelen. Dat zal wel mede uit de koker komen van die gladde advocaat. Fout volk bedient zich van foute advocaten. Wij gaan weg hier, want er is te veel corrupt gedrag in het gebouw, van net iets te veel corrupt crimineel fout volk /gespuis, hebzuchtig als ze zijn. (..) Viel plezier bij de Fiod”. 3.15  Op 14 december 2019 is verweerder een website gestart waarop hij onder meer notulen van VvE-vergaderingen en andere informatie over de VvE (waaronder privacygevoelige informatie van VvE-leden) heeft gepubliceerd. Op de website werden bestuursleden van de VvE van strafbare feiten beschuldigd. Nadat een aantal VvE-leden een kort geding aanhangig had gemaakt, heeft verweerder de website offline gehaald.

3.16  Onder meer in een Facebookbericht en een WhatsAppbericht aan de penningmeester van de VvE heeft verweerder in het kader van het bestaande conflict gerefereerd aan een uitspraak van Grotius die in het Nederlands vertaald kan worden als: “waar rechterlijke beslissingen tekort schieten begint geweld”, en dit "een voorspelling" genoemd.

3.17  Eind 2019 zijn verweerder en zijn echtgenote verhuisd. Verweerder heeft alle nog lopende procedures die namens zijn echtgenote werden gevoerd, ingetrokken.

3.18  Verweerder heeft zich op 15 januari 2021 van het tableau laten schrappen.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende, voor zover in hoger beroep nog aan de orde:

a) Verweerder heeft zich jegens klagers beschuldigend en intimiderend opgesteld; b) Verweerder heeft onbetamelijk opgetreden; c) Verweerder heeft ongepaste uitlatingen richting klagers gedaan; d) Verweerder heeft in de procedures die hij voor zijn echtgenote heeft gevoerd geen onafhankelijkheid betracht ten opzichte van zijn cliënte; e) Verweerder heeft niet steeds duidelijk gemaakt in welke hoedanigheid hij optrad; f) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld; g) […]; h) Verweerder heeft vertrouwelijke informatie met derden gedeeld; i) […]; j) Verweerder heeft op een openbare website notulen en andere informatie van de VvE gepubliceerd, waardoor de persoonsgegevens van de eigenaren voor derden toegankelijk zijn geworden.

5 BEOORDELING

omvang hoger beroep 5.1 Het hoger beroep richt zich tegen alle onderdelen van de uitspraak van de raad voor zover daarin klachtonderdelen gegrond zijn verklaard. Het betreft de hiervoor opgesomde klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), h) en j).

overwegingen raad 5.2 De kernoverwegingen uit de uitspraak van de raad, zijn de navolgende:

5.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en c): “(..) 5.11 Het klachtonderdeel is gegrond, want het klachtdossier bevat verschillende voorbeelden van intimiderende, onbetamelijke en ongepaste uitlatingen. Zo blijkt uit het klachtdossier dat verweerder zich op de Facebookpagina van de VvE, in WhatsAppberichten, in VvE-vergaderingen en in ontmoetingen in het gebouw jegens klagers op ongepaste wijze heeft opgesteld. (..) 5.12 Verweerder heeft in het klachtdossier en ter zitting geen aannemelijke uitleg gegeven voor de reden dat hij herhaaldelijk in uitingen aan klagers naar de spreuk van Grotius heeft verwezen. Het is gezien de betekenis van de tekst niet onbegrijpelijk dat klagers de verwijzingen van verweerder naar dit citaat als een dreigement hebben opgevat. (..) 5.13 Verweerder heeft daarnaast meerdere klagers herhaaldelijk beschuldigd van strafbare feiten en gedreigd met het doen van aangifte, hetgeen begrijpelijkerwijs als intimiderend kan worden ervaren. (..)”.

5.4 Klachtonderdeel d): “(..) 5.18 Uit hetgeen hiervoor reeds is geoordeeld bij de bespreking van de eerdere klachtonderdelen volgt dat verweerder niet voldoende afstand heeft gehouden terwijl van een advocaat die optreedt voor een partij met wie hij gelieerd is wel verwacht mag worden dat hij acht slaat op die benodigde professionele distantie. Klachtonderdeel d) is derhalve gegrond.”.

5.5 Klachtonderdeel e: “(..) 5.7 In het klachtdossier en ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij alleen in e-mails aan het bestuur van de VvE en in processtukken als advocaat optrad en dat zijn verdere handelingen en uitingen als privépersoon zijn gedaan. In het klachtdossier vindt de raad echter geen ondersteuning voor de stelling van verweerder dat hij een dergelijk onderscheid heeft gemaakt tussen zijn hoedanigheden. Zo stelt verweerder in de e-mail van 10 januari 2019 dat hij op de VvE-vergadering van 9 januari 2019 aanwezig was als de advocaat van zijn echtgenote. Ook in het Facebookbericht van eind april/begin mei 2019 schrijft hij vanuit zijn rol als advocaat. Verweerder heeft aldus onduidelijkheid gecreëerd of laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij in persoon of in berichten uitingen deed, terwijl klagers een gerechtvaardigd belang hadden om daarover duidelijkheid te hebben. (..)”.

5.6 Klachtonderdeel f): “(..) 5.19 Klagers verwijten verweerder onzorgvuldigheid voor wat betreft inachtneming van hun privacy. Verweerder heeft erkend dat hij een aantal keer e-mails met betrekking tot procedures tegen (leden van) de VvE heeft gestuurd aan een derde die niets met de VvE van doen had. De raad oordeelt dat verweerder hierdoor inderdaad onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel f) is derhalve gegrond”.

5.7 Klachtonderdeel h): “5.22 (..) Het opvragen van een uittreksel in het kader van een procedure is toegestaan. Die bevoegdheid van een advocaat bestaat echter uitsluitend voor dat specifieke doel, en de opgevraagde informatie mag niet voor een ander doel worden gebruikt. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het uittreksel buiten de desbetreffende procedure onder bepaalde VvE-leden te verspreiden. (..)”.

5.8 Klachtonderdeel j): “5.25 Klagers verwijten verweerder dat hij op een openbare website notulen en andere informatie van de VvE heeft gepubliceerd, waardoor de persoonsgegevens van de eigenaren voor derden toegankelijk zijn geworden. Dit klachtonderdeel is gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de privégegevens van klagers op een dergelijke wijze openbaar te maken”.

beroepsgronden 5.9 Verweerder heeft alle in eerste aanleg gevoerde verweren gehandhaafd en daaraan de navolgende gronden in appel toegevoegd, hierna kort samengevat: - verweerder heeft Whatsapp- en Facebookberichten in naam ondertekend, zonder de toevoeging ‘advocaat’ waarmee zijn optreden in zoverre niet onder het tuchtrecht valt; - de spreuk van Grotius is voor meerderlei uitleg vatbaar en is een waarschuwing van Grotius in het latijn; - de teksten op de website over de VvE, die verweerder in het leven had geroepen, hadden tot doel kennisoverdracht en de bescherming van maatschappelijke belangen en waren redelijk en proportioneel, mede doordat er geen beschuldigingen opstonden dat strafbare feiten gepleegd waren maar de vraag of dat zo was; - er is geld verduisterd uit de VvE; - het in de brievenbus stoppen van het boek ‘Hebzucht’ was een privéhandeling, net als het ’s nachts aanbellen bij een van de klagers.

5.10  Daarnaast heeft verweerder de volgende als zodanig benoemde grieven aangevoerd: 1. de raad heeft de spreuk van Grotius verkeerd vertaald; 2. bij het aanhalen van teksten die door verweerder zijn geschreven, heeft de raad in het midden gelaten of hij deze in privé of als advocaat had geschreven; 3. op de website over de VvE stonden geen beschuldigingen van strafbare feiten maar vragen; 4. de gegrondverklaring van de klachtonderdelen is ondeugdelijk gemotiveerd; 5. ten onrechte zijn privégedragingen onder het tuchtrecht gebracht; 6. de gegrondverklaring van klachtonderdeel e) berust op een onjuiste feitelijke grondslag, omdat verweerder enkel op de VvE-vergadering van 9 januari 2019 als advocaat aanwezig was, en de andere vergaderingen in privé; 7. klachtonderdelen a), b) en c) zijn ten onrechte gegrond verklaard (onder verwijzing naar andere reeds weergegeven gronden/grieven); 8. klachtonderdeel d) is zonder deugdelijke motivering gegrond verklaard; 9. klachtonderdeel f) is ten onrechte gegrond verklaard, nu verweerder slechts eenmaal de fout heeft gemaakt een e-mail over de procedure tegen de VvE aan een derde te zenden; 10. klachtonderdeel h) is ten onrechte gegrond verklaard, nu de VvE-leden al bekend waren met het GBA-uittreksel dat verweerder heeft rondgestuurd; 11. de redelijke termijn bij de klachtafhandeling is geschonden; 12. de maatregel is niet passend; 13. de raad heeft ten onrechte het aangedragen bewijsmateriaal niet bij zijn oordeel betrokken.

Tot slot heeft verweerder nog een algemeen bewijsaanbod gedaan en verzocht om een getuigenverhoor.

verweer in beroep 5.11  Het verweer zal, voor zover nodig, bij de hierna volgende bespreking van de beroepsgronden aan de orde komen.

maatstaf 5.12  Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerder, die de belangen behartigt van de wederpartij van klagers, stelt het hof voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren als er aanleiding is tot gerede twijfel over de juistheid daarvan. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (vergelijk HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).

5.13  Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privé, kan voor hem het advocatentuchtrecht blijven gelden. Indien hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Verder geldt dat privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn, indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt (verg. HvD 9 januari 2017, 160144 en HvD 26 maart 2018, 170279).

5.14  Op grond van gedragsregel 29 dient de advocaat in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt. Wanneer als gevolg van de handelwijze van de advocaat bij derden, onder wie de wederpartij, misverstand kon ontstaan over de hoedanigheid van de advocaat, doet het er bij de beoordeling van de vraag of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld niet toe of daadwerkelijk een misverstand is ontstaan. Dat kan wel een factor zijn bij de beoordeling van de maatregel.

beoordeling van de(inhoudelijke) gronden van het beroep

5.15  Met het oog op de leesbaarheid van de uitspraak zal het hof de inhoudelijke beroepsgronden hierna zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. Voor zover de gronden (‘grieven”) zijn gericht tegen de door de raad vastgestelde feiten, heeft verweerder daarbij geen belang omdat het hof de feiten zelf vaststelt. 5.16  De kern van klagers verwijten jegens verweerder is daarin gelegen, dat hij als advocaat niet voldoende onafhankelijk was van zijn cliënte en te weinig professionele distantie heeft getoond. De onafhankelijkheid van de advocaat, een kernwaarde van de advocatuur, houdt aan de ene kant in dat de advocaat onafhankelijk moet zijn van externe partijen zodat hij zich ten volle kan wijden aan het behartigen van de belangen van zijn cliënt. Aan de andere kant moet een advocaat er ook voor waken dat hij de onafhankelijkheid bezit om diezelfde cliënt deugdelijk te adviseren – op een betrokken wijze, maar met distantie – en in rechte te vertegenwoordigen. Verweerder zou zich, in de visie van klagers, met zijn cliënte hebben vereenzelvigd en daardoor de grenzen van wat hem als advocaat betaamt, hebben overschreden. Naar het oordeel van het hof is daarvan inderdaad sprake op grond van het volgende. 5.17  Verweerder is als advocaat opgetreden in een zaak waarin de gemoederen hoog waren opgelopen. Zijn cliënte was zijn echtgenote en samen waren zij bewoners van een appartement in het appartementencomplex. De wederpartij bestond uit mede-appartementseigenaren, buren en de VvE. Als een advocaat voor zijn partner optreedt, waarbij ook verweerders persoonlijke belangen een rol (kunnen) spelen, bestaat het risico dat de advocaat niet voldoende afstand tot zijn cliënt en/of tot de zaak heeft. Gebleken is, dat verweerder inderdaad te weinig onafhankelijk was van zijn cliënte om haar op objectieve wijze bij te staan. Het gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder komt tot uitdrukking in de wijze waarop hij zijn zorgen over de gang van zaken in de VVE naar voren bracht en waarbij hij bestuurders en andere leden van de VVE en een deskundige beschuldigde van ernstige (strafbare) feiten, zonder daarbij op enige wijze te doen blijken dat hij openstond voor mogelijke redelijke verklaringen voor wat hij als ‘rode vlaggen’ in de boekhouding beschouwde of zijn andere verdenkingen. Daarbij schuwde hij niet om door toon en taal en door het schermen met wat hij als advocaat zou kunnen doen, degenen die hij zag als tegenstanders te intimideren. 5.18  Als gevolg van de vermenging van rollen was voor klagers op enig moment niet meer duidelijk met wie zij te maken hadden: de buurman, de echtgenoot van hun medelid van de VvE of haar advocaat. Verweerder werkte dat in de hand, door klagers of anderen op willekeurige momenten te confronteren met zijn beschuldigingen. Een voorbeeld is dat hij midden in de nacht verhaal komt halen bij de voorzitter van de VvE over een lawaaierig apparaat, waarna op de galerij een woordenwisseling ontstaat en hij vervalt in het uiten van beschuldigingen over betrokkenheid bij corruptie en dergelijke. Dat waren de verwijten die hij al had geuit op vergaderingen van de VvE waar hij als advocaat van zijn echtgenote aanwezig was. Doordat hij zijn rollen door elkaar liet lopen, was het voor klagers niet steeds voldoende duidelijk in welke hoedanigheid hij optrad. Enerzijds wierp hij zich uitdrukkelijk op als advocaat van zijn echtgenote, maar anderzijds liet hij zich als medebewoner over dezelfde kwesties uit. Dat deed hij via Facebook en in WhatsAppberichten, maar ook door zich bij ontmoetingen in het gebouw of in de sportschool op beschuldigende wijze over bestuursleden van de VvE uit te laten en dan in dat gesprek advocatentaal te gebruiken door over een getuigenverhoor te beginnen en dat hij juridische actie zou starten. Doordat zijn hoedanigheid van advocaat steeds door zijn hoedanigheid van de medebewoner heen schemerde, ook wanneer hij wellicht beoogde als privépersoon op te treden, kunnen zijn uitlatingen steeds met zijn beroepsuitoefening in verband en daarmee onder het bereik van het tuchtrecht kan worden gebracht. 5.19  Het gebrek aan distantie en besef van de aard van de klacht – over de intimiderende bejegening door verweerder van klagers – is ook ter zitting van het hof gebleken; verweerder heeft zijn verweer daar beperkt tot nogmaals wijzen op zijn vermoedens omtrent frauduleus en ander vermoed malicieus handelen van klagers, zonder aandacht te besteden aan de aard en ratio van de klacht. Weliswaar is verweerder er daardoor in geslaagd de motieven voor zijn handelen (en de mate van zijn frustratie daarover) onder de aandacht van het hof te brengen, maar daarmee is niet de kern geraakt van hetgeen ter beoordeling aan het hof voorligt. De motieven van zijn handelen geven ook geen rechtvaardiging voor de wijze waarop hij zich heeft gedragen jegens zijn medebewoners en leden van de VvE. 5.20  Met de voorgaande overwegingen zijn de meeste van verweerders gronden van het beroep besproken, en voor zover aan de orde gesteld, verworpen. In het navolgende bespreekt het hof nog het aan de grieven kennelijk ten grondslag liggende beroep op de vrijheid van de advocaat bij de wijze waarop hij zijn wederpartij bekritiseert en de grief tegen het oordeel van de raad over de schending van de persoonlijke levenssfeer van klagers.

5.21  In het algemeen geldt dat verweerder ook als advocaat de vrijheid heeft om zijn mening te uiten en dat hij het recht heeft kritische vragen te stellen bij de boekhoudkundige verslaglegging binnen de VvE. Verweerder is zich echter te buiten gegaan aan onnodig grievende bewoordingen (“ratten”, “de meest schadelijke diersoort op aard”, “fout volk”) en het beschuldigen van betrokkenen, onder wie klagers, van ernstige strafbare feiten die verweerder niet hard heeft kunnen maken, maar waarvan hij wel aangifte heeft gedaan. Hierdoor heeft hij er een persoonlijke strijd van gemaakt tegen de VvE en haar bestuursleden, waarmee hij zijn doel voorbij is geschoten. Dat verweerder naar eigen zeggen de beschuldigingen van strafbare feiten als (retorische) vragen verpakte, doet niet af aan het belasterende karakter ervan. Niet valt in te zien dat met deze handelwijze de belangen van zijn cliënte – zijn echtgenote – gediend kunnen zijn geweest. Daarbij heeft hij op deze wijze de belangen van klager onevenredig geschaad zonder redelijk doel.

5.22  Daarnaast heeft verweerder verschillende keren op onzorgvuldige wijze de persoonlijke levenssfeer van klagers geschonden, door uittreksels op te vragen uit de GBA en te verspreiden. Bovendien heeft hij ten minste één keer een e-mail met persoonlijke informatie naar een verkeerde geadresseerde gestuurd. Wanneer over dat laatste als losstaand feit zou zijn geklaagd, zou die klacht mogelijk de drempel van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid niet hebben gepasseerd. Aangezien verweerder in het geschil met klagers echter welbewust onzorgvuldig is omgesprongen met de privacy van klagers, ziet het hof die verkeerde geadresseerde mail als een uiting van onverschilligheid jegens het gerechtvaardigde en wettelijk verankerde belang van klagers bij het respecteren van hun persoonlijke levenssfeer. Daarmee is de e-mail in de context van deze zaak evenzeer tuchtrechtelijk verwijtbaar.

slotsom 5.23  Het voorgaande brengt mee dat het hof alle beroepsgronden van verweerder tegen de bestreden overwegingen van de raad verwerpt. Echter, anders dan de raad in zijn uitspraak heeft overwogen is geen sprake geweest van handelen dat absoluut ongeoorloofd is, maar was bij het handelen van verweerder sprake van onvoldoende distantie zowel in zijn optreden als advocaat op de VvE vergaderingen als in zijn rol als medebewoner nu zijn gedragingen voldoende verband met de praktijkuitoefening hadden om dit onder het tuchtrecht te kunnen beoordelen. Hierdoor is de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden. Bovendien kon door dat handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad worden.

beoordeling of de ‘redelijke termijn’ is geschonden 5.24  Verder heeft verweerder aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, omdat de deken en/of de raad de klacht niet tijdig hebben behandeld/afgedaan. Er heeft een periode van 27 maanden gezeten tussen het indienen van de klacht en de uitspraak van de raad.

5.25  Het hof stelt het volgende voorop. In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de behandeling van een klacht. Het hof zal in de onderhavige zaak tot uitgangspunt nemen dat binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, op een klacht moet worden beslist. De klacht is in de huidige zaak ingediend op 24 juli 2019. De beslissing van de raad dateert van 8 november 2021. Het hof doet heden, 20 mei 2022, uitspraak. Dit betekent dat tussen het indienen van de klacht en de afhandeling daarvan minder dan drie jaar zijn verstreken waarin de klacht in twee instanties is behandeld en definitief uitspraak is gedaan. Nog afgezien van het feit dat verweerder zelf meerdere keren heeft verzocht om uitstel voor zijn schriftelijke reactie en eveneens om uitstel van de behandeling van zijn zaak bij de raad heeft verzocht, kan niet worden gezegd dat sprake is van een dusdanig lange duur van de tuchtrechtelijke procedure in beide instanties dat daardoor de redelijke termijn is geschonden. De grond faalt.

5.26 Aan het algemene bewijsaanbod van verweerder en het verzoek om getuigen te horen gaat het hof als niet ter zake dienend voorbij.

maatregel 5.27 De raad heeft aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor een periode van 4 maanden. Het hof is van oordeel dat, vanwege de ernst van de feiten, het laakbare karakter en het in strijd handelen met de kernwaarde onafhankelijkheid, de maatregel van schorsing passend is. Door het optreden van verweerder heeft bij klager immers het vertrouwen in de advocatuur een ernstige deuk opgelopen. Mede gelet op geringe tuchtrechtelijk verleden (het betreft een eerdere waarschuwing van zeven jaar geleden) ziet het hof aanleiding om de duur van de maatregel te matigen naar 8 weken. Omdat niet uitgesloten is dat verweerder zich op enig moment weer als advocaat zal willen inschrijven, zal bepaald worden dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

proceskosten 5.28 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: € 50,- kosten van klager (forfaitair);; € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; € 1.000,- kosten van de Staat.

5.29 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 5.30  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 8 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-151/A/A, voor zover het de duur van de opgelegde maatregel betreft;

en doet opnieuw recht:

6.2 legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 8 (acht) weken;

6.3 bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 23 mei 2022; met dien verstande

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;

- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

6.4 bekrachtigt de beslissing van 8 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-151/A/A, voor het overige;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. R. Verkijk en mr. F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

  griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 mei 2022.