Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:73
Zaaknummer
22-109/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat. De raad is van oordeel dat verweerder, niettegenstaande zijn fysieke problemen, onvoldoende zorgvuldig is omgesprongen met de behartiging van de belangen van klager en de wijze waarop hij klager daarbij heeft betrokken. Verweerder heeft niet voorzien in een waarnemer. Verweerder heeft klager bewust niet geïnformeerd over de termijn voor het indienen van stukken. De raad acht het onbetamelijk dat verweerder klager (tardief) stukken heeft laten indienen en hem zonder (waarnemend) advocaat naar de zitting heeft laten gaan. De raad heeft de klacht deels gegrond verklaard en aan verweerder een berisping opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het Ressort Den Haag van 16 mei 2022 in de zaak 22-109/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde mr. L.J. Böhmer
over:
verweerder gemachtigde mr. R.M. Noorlander
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 9 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K106 2021 ia/jh van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van 4 april 2022 van de raad. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klager heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Voorts heeft de raad kennisgenomen van een tweetal e-mails van 20 maart 2022 van verweerder, met bijlagen.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft zich op 5 maart 2021 tot verweerder gewend met het verzoek een zaak tegen zijn verhuurder over de hoogte van de huurprijs op zich te nemen. 2.3 Naar aanleiding van de mededeling van klager dat die zaak samenhing met een andere zaak van klager - inzake de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning - heeft verweerder klager voor de keuze gesteld beide zaken door hem of door de andere advocaat te laten behandelen. Klager heeft ervoor gekozen beide zaken door verweerder te laten behandelen. 2.4 Verweerder heeft het dossier inzake de ontbinding en ontruiming op 7 maart 2021 bij de voormalige advocaat van klager opgevraagd. 2.5 Verweerder heeft zich bij brieven van 14 maart 2021 in beide procedures gesteld en een (overname van de) toevoeging aangevraagd. 2.6 Een mondelinge behandeling stond gepland op 7 april 2021. 2.7 Met ingang van 22 maart 2021 heeft verweerder lichamelijke klachten gekregen. Op 25 maart 2021 is hij in het ziekenhuis opgenomen voor een operatie. Daarna heeft hij enkele weken moeten revalideren. Op verzoek van de secretaresse van verweerder heeft mr. P. contact opgenomen met klager over het verdere verloop van de beide zaken. 2.8 Op 24 maart 2021 heeft de wederpartij voorgesteld de rechtbank te verzoeken de mondelinge behandeling op 7 april 2021 aan te houden, in afwachting van een conclusie van antwoord. Verweerder heeft zijn secretaresse geïnstrueerd met dat voorstel akkoord te gaan. Verweerder heeft dat niet met klager besproken. 2.9 Op 27 maart 2021 heeft de secretaresse van verweerder klager geïnformeerd over het uitstel in beide zaken. Klager heeft daarop aangegeven dat hij niet akkoord wenste te gaan met enig uitstel. 2.10 Verweerder heeft per e-mail van 28 maart 2021 de wederpartij van het bezwaar van klager op de hoogte gesteld. 2.11 Op 30 en 31 maart 2021 heeft verweerder vanuit het ziekenhuis contact gezocht met klager en hem gevraagd of hij akkoord gaat met een uitstel van de mondelinge behandeling, bij gebreke waarvan hij zich aan de zaak zou onttrekken. Ook mr. P. heeft klager verzocht akkoord te gaan met uitstel. Klager heeft ook toen niet ingestemd met een uitstel. 2.12 Vervolgens heeft verweerder zich onttrokken. Hij heeft de rechtbank daarvan bij brief van 4 april 2021 op de hoogte gesteld. 2.13 Klager is alleen naar de zitting gegaan. 2.14 De rechtbank heeft op 4 mei 2021 vonnis gewezen en het verzoek tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toegewezen. De wederpartij heeft het vonnis ten uitvoer gelegd. 2.15 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft klager omgepraat om de zaak over de ontbinding en ontruiming die bij een andere advocaat in behandeling was aan hem over te dragen. b) Verweerder heeft in de procedure bij de rechtbank niets aangevoerd of overgelegd tot het te laat was. c) Verweerder heeft zich twee dagen voor de zitting aan de zaak onttrokken. d) Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over de datum tot wanneer hij nog stukken kon overleggen. e) Klager heeft de zaak verloren, omdat verweerder geen bewijs heeft ingediend. f) Verweerder heeft verzuimd klager een opdrachtbevestiging te sturen. g) Verweerder heeft negatieve informatie over klager gedeeld met een vereniging die zich inzet voor woonrechten. 3.2 Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht: Verweerder is ernstig tekort geschoten jegens klager. Allereerst heeft verweerder klager op valse gronden overgehaald om beide zaken door hem te laten behandelen. Vervolgens heeft verweerder kort daarna - op 22 maart 2021 - gesteld dat hij arbeidsongeschikt is geraakt en geen werk meer voor klager kon verrichten. Klager heeft in verband daarmee verzocht om een waarnemer. Verweerder heeft klager echter onder druk gezet om in te stemmen met uitstel voor onbepaalde tijd. Verweerder zou zich anders aan de zaak onttrekken. Klager had echter gegronde redenen om niet met enig uitstel akkoord te gaan. Verweerder heeft zich vervolgens onttrokken. Klager was het daar niet mee eens. Op dat moment bleek de termijn voor het indienen van stukken al te zijn verstreken, zonder dat klager op die termijn was gewezen. Verweerder heeft klager voorgehouden dat klager waarschijnlijk nog de gelegenheid had stukken in te dienen als hij de rechtbank zou wijzen op de omstandigheden (de arbeidsongeschiktheid van verweerder). Klager heeft dat gedaan, maar de rechtbank heeft de stukken niet geaccepteerd. Klager heeft de zaak verloren, omdat verweerder niets voor hem heeft gedaan. Klager is als gevolg van de nalatigheid van verweerder op straat komen te staan. Verweerder heeft verder zijn geheimhouding geschonden door negatieve informatie over klager door te geven aan een vereniging die zich inzet voor woonrechten.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft het volgende aangevoerd. Verweerder had gelet op de complexiteit en samenhang van beide zaken gegronde redenen om ook die andere zaak in behandeling te willen nemen. De zaken zijn vervolgens niet gelopen zoals verweerder dat wilde. Er was sprake van overmacht. Het was voor verweerder volstrekt niet te voorzien dat hij op 22 maart 2021 voor langere tijd arbeidsongeschikt zou raken. Verweerder is als gevolg daarvan niet (goed) in staat geweest de regie te voeren. Hij was niet meer in staat aan de zaak van klager te werken en zich voor te bereiden op de zitting van 7 april 2021, laat staan dat hij daarbij aanwezig kon zijn. Verweerder was, gelet op de spoedeisendheid en de complexiteit van de zaak, ook niet in staat voor een waarnemer zorg te dragen. Verweerder heeft klager daarom dringend geadviseerd de zaak uit te stellen. Ook mr. P. heeft dat, namens verweerder, verzocht. Klager wilde dat onder geen enkel beding. Over het indienen van de stukken merkt verweerder op dat hij er destijds bewust voor heeft gekozen om klager er niet mee te confronteren dat die termijn bijna afliep om de communicatie niet verder te verharden. Verweerder heeft niet kunnen voorzien dat de rechtbank een rigide beslissing zou nemen door de stukken van klager uiteindelijk niet te accepteren. Verweerder betwist tot slot dat hij informatie van klager heeft verschaft aan een vereniging die zich inzet voor woonrechten.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter, gelet op het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2 De professionele standaard brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline en Regel 16 lid 1 van de Gedragsregels 2018 met zich mee dat het tot de taak van de advocaat behoort om de cliënt op de hoogte te stellen van belangrijke informatie en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam te informeren, te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over (onder meer) de kosten van zijn optreden. Dit alles moet de advocaat schriftelijk aan de cliënt bevestigen. Ten aanzien van klachtonderdeel a: 5.3 De raad is van oordeel dat klager zijn stelling dat verweerder op valse gronden klager heeft overgehaald om een andere zaak - inzake de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning - aan verweerder over te dragen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De raad acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft voorgesteld beide zaken van klager door hem te laten behandelen, gelet op de complexiteit van die zaken en de onderlinge samenhang. Het stond klager vrij daarvan af te zien. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder klager voor eigen gewin onder druk heeft gezet of hem onjuist heeft voorgelicht. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond. Ten aanzien van de klachtonderdelen b, c, en d: 5.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 5.5 Kern van deze klachtonderdelen is dat klager stelt dat verweerder vanaf het moment van het aannemen van de zaken tot het moment dat hij zich heeft onttrokken, niets inhoudelijks aan de zaken van klager heeft gedaan en dat klager daarvan de dupe is geworden. 5.6 De raad verwijst allereerst naar hetgeen hierboven onder de feiten is vastgesteld. Daaruit blijkt, samengevat, dat verweerder: - zich heeft gesteld in beide procedures; - een (overname van de) toevoeging heeft aangevraagd; - het dossier bij de voormalige advocaat van klager heeft opgevraagd en - met ingang van 22 maart 2021 vanwege lichamelijke klachten is uitgevallen. 5.7 Hoewel vast is komen te staan dat verweerder in de periode tot 22 maart 2021 niets aan de inhoudelijke voorbereiding van de zaak van klager, waarvoor op 7 april 2021 de mondelinge behandeling reeds gepland stond, had gedaan, biedt het klachtdossier naar het oordeel van de raad geen aanknopingspunten om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder had het plan opgevat om in de week van 22 maart 2021 die zaak van klager inhoudelijk op te pakken. 5.8 Klager trekt weliswaar in twijfel dat verweerder met ingang van 22 maart 2021 is overvallen door ernstige lichamelijke klachten die hem het verrichten van inhoudelijke werkzaamheden voor klager hebben belet. De raad heeft echter geen reden om eraan te twijfelen dat verweerder vanwege zijn rugklachten uit de roulatie is geraakt, in het ziekenhuis terecht is gekomen en een operatie heeft moeten ondergaan, gevolgd door een revalidatieperiode. Dat dit voor verweerder onverwacht kwam, acht de raad eveneens aannemelijk geworden. 5.9 De raad is echter wel van oordeel dat verweerder, niettegenstaande zijn fysieke problemen, onvoldoende zorgvuldig is omgesprongen met de behartiging van de belangen van klager en de wijze waarop hij klager daarbij heeft betrokken. 5.10 De raad overweegt daartoe allereerst dat verweerder niet heeft voorzien in een waarnemer, terwijl klager daar wel uitdrukkelijk om had verzocht. Voorts overweegt de raad dat ter zitting duidelijk is geworden dat verweerder überhaupt niet de beschikking had over een actieve waarnemingsovereenkomst waarop hij kon terugvallen. Het is de secretaresse van verweerder geweest die zich uit eigener beweging heeft ingespannen om mr. P. te benaderen om als waarnemer op te treden. 5.11 Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat mr. P. zich niet vrij voelde de zaak op zo’n korte termijn in behandeling te nemen, gezien ook de complexiteit daarvan. Mr. P. wilde daarom niet als inhoudelijk waarnemer optreden, maar enkel onderzoeken of het krijgen van uitstel mogelijk was. Mr. P. heeft dat aan klager medegedeeld bij e-mailberichten van 29 en 30 maart 2021 en klager dringend geadviseerd in te stemmen met het vragen van uitstel van de behandeling, de zaak zelf te doen of een andere advocaat te zoeken. 5.12 Verweerder zelf heeft klager op 30 maart 2021 vanuit zijn ziekbed dringend verzocht met het voorstel van mr. P. om uitstel te vragen akkoord te gaan. 5.13 Klager heeft om hem moverende redenen besloten daarmee niet akkoord te gaan. De raad treedt niet in de afweging die klager daarin heeft gemaakt. Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zich destijds onvoldoende bewust is geweest van het feit dat klager met zijn twee kinderen hangende de procedure in een hotel verbleef en dat die situatie voor hem nijpend was, laat de raad voor rekening van verweerder. 5.14 De raad stelt vast dat verweerder vanaf het moment dat hij rugklachten heeft gekregen alleen heeft ingezet op het verkrijgen van uitstel en heeft getracht klager ertoe te bewegen daarmee in te stemmen. Het had naar het oordeel van de raad tenminste op de weg van verweerder gelegen om klager bij het geven van zijn advies om uitstel te vragen juist en volledig voor te lichten. Verweerder had naar het oordeel van de raad transparant en duidelijk moeten zijn over de reden van het door hem gewenste uitstel. Klager had er immers belang bij te weten wat zijn (proces)positie was om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Daar hoorde ook bij dat verweerder aan klager kenbaar had moeten maken dat hij nog geen inhoudelijke werkzaamheden in de zaak van klager had verricht en de rechtbank nog niet van stukken had voorzien. Ook had het op de weg van verweerder gelegen om klager te informeren dat de termijn voor het indienen van stukken nagenoeg was verstreken. Verweerder heeft met betrekking tot dat laatste er bewust voor gekozen dat niet te doen, omdat hij de communicatie met klager niet wilde verharden. De raad acht die keuze van verweerder niet juist, nu hij daarmee het belang van klager bij een juiste voorstelling van zaken terzijde heeft gesteld. 5.15 Verweerder heeft pas op 1 april 2021 - toen de termijn voor het indienen van stukken reeds was verstreken - via zijn secretaresse een bericht hierover aan klager laten uitgaan, waarin zij schrijft: “Namens [verweerder] deel ik u hierbij mede dat u zeer waarschijnlijk, ook vanwege de omstandigheden, nog stukken kan indienen bij de rechtbank. Hoe eerder u dit doet, des te groter de kans is dat de rechtbank de stukken nog accepteert. [Verweerder] heeft zelf geen stukken ingebracht omdat hij hier gewoonweg nog niet aan toe gekomen was vanwege zijn ziekte. Mocht u toch nog willen dat wij namens u uitstel vragen voor de zitting van 7 april dan kunt u dit nog tot uiterlijk morgen (vrijdag 2-4-2021) 12:00 uur per email aan ons doorgeven.” 5.16 Pas toen werd het voor klager duidelijk dat de termijn voor het indienen van stukken inmiddels was verstreken. Klager heeft de stukken bij de rechtbank ingediend, maar de rechtbank heeft die vanwege het verstrijken van de termijn buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft nog opgeworpen dat klager de stukken uiteindelijk pas een dag voor de zitting heeft ingediend. De raad acht dat hier verder niet van belang. Op 1 april 2021 was de termijn voor het indienen van stukken immers al verstreken, hetgeen aan verweerder - en niet aan klager - moet worden toegerekend. 5.17 Dat verweerder zich uiteindelijk kort voor de zitting heeft onttrokken acht de raad op zich zelf niet verwijtbaar, gelet op het feit dat klager zich ook na herhaald verzoek niet met uitstel van de zitting op 7 april 2021 kon verenigen. Op grond van de gedragsregels (gedragsregel 14 lid 2) was verweerder gehouden zich te onttrekken, nu er sprake was van een onoverbrugbaar verschil van inzicht over uitstel van de zitting op 7 april 2021. Volgens gedragsregel 14 lid 3 had verweerder het neerleggen van zijn opdracht echter op zorgvuldige wijze moeten doen en had verweerder ervoor zorg dienen te dragen dat klager daarvan zo min mogelijk nadeel zou ondervinden. Dat is naar het oordeel van de raad niet gebeurd: de raad acht het onbetamelijk dat verweerder klager (tardief) stukken heeft laten indienen en hem zonder (waarnemend) advocaat naar de zitting heeft laten gaan. 5.18 De raad is voorts van oordeel dat verweerder tot het moment dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken tekort is geschoten in het juist en volledig informeren van klager over zijn procespositie. Daarvan kan hij zich niet bevrijden door te stellen dat klager door het tussenvonnis had kunnen weten dat er een termijn voor het indienen van stukken van toepassing was. Verweerder schuift daarmee zijn eigen verantwoordelijkheid af op klager. 5.19 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen c) en d) gegrond zijn en dat klachtonderdeel b) ongegrond is. Klachtonderdeel e) 5.20 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat de zaak van klager verloren is gegaan omdat de onderliggende bewijsstukken niet tijdig in het geding zijn gebracht. Klager heeft die stelling naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel f) 5.21 Het staat vast dat verweerder geen opdrachtbevestiging naar klager heeft gestuurd. Verweerder stelt dat hij daarvoor geen gelegenheid heeft gehad en dat uit de correspondentie (productie D bij zijn e-mail aan de raad van 20 maart 2022) blijkt dat duidelijk was wat de bedoeling was. De raad stelt vast dat uit dit bericht van verweerder aan klager weliswaar blijkt dat verweerder de zaak voor klager heeft aanvaard, maar bijvoorbeeld niet wat hij wel en niet voor klager zal doen, welke financiële afspraken er gelden en wat de haalbaarheid van de zaak is. Van een opdrachtbevestiging is dan ook geen sprake. De raad is van oordeel dat van verweerder - ook in kort tijdsbestek - had mogen worden verwacht dat hij aan klager een deugdelijke opdrachtbevestiging zou sturen. Verweerder is daarin tekortgeschoten. Klachtonderdeel f) is gegrond. Klachtonderdeel g) 5.22 De raad heeft gelet op de tegenstijdige stellingen van klager en verweerder op dit punt niet kunnen vaststellen dat verweerder negatieve informatie over klager heeft gedeeld met een vereniging die zich inzet voor woonrechten. Klager heeft die stelling niet door middel van schriftelijke bewijsstukken onderbouwd. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder is naar het oordeel van de raad onvoldoende zorgvuldig geweest in de wijze waarop hij is omgegaan met de behartiging van de belangen van klager. Bij het aangaan van de opdracht heeft hij nagelaten een opdrachtbevestiging naar klager te sturen. Toen hij te kampen kreeg met rugklachten heeft hij zich alleen gericht op het verkrijgen van uitstel, zonder klager daarbij behoorlijk en juist te informeren over zijn procespositie – met name niet over de termijn voor het indienen van stukken. Verweerder heeft niet zorggedragen voor een waarnemer die tijdens zijn afwezigheid de belangen van klager in de gaten zou houden en heeft uiteindelijk klager (tardief) stukken laten indienen en hem zonder (waarnemend) advocaat naar de zitting laten gaan Verweerder heeft daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerder heeft weliswaar zijn excuses voor de gang van zaken aangeboden, heeft zijn aansprakelijkheidsverzekering van de onderhavige kwestie op de hoogte gesteld en heeft aangegeven dat hij actie zal ondernemen om de waarneming in de toekomst beter op orde te hebben, maar de raad stelt ook vast dat verweerder ter zitting niet of nauwelijks blijk gaf van enig inzicht. Gelet op het aantal gegrond verklaarde klachten en de ernst daarvan acht de raad een berisping op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Verweerder heeft de raad ter zitting verzocht af te zien van een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder, omdat de draagkracht van verweerder als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, niet toereikend zou zijn om die kosten te voldoen. De raad stelt vast dat verweerder zijn verslechterde financiële situatie niet met onderliggende bescheiden heeft onderbouwd. De raad ziet daarom geen aanleiding om af wijken van de hoofdregel dat bij een (gedeeltelijke) gegrond verklaring, namelijk veroordeling in de proceskosten. 7.2 Verweerder dient op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.3 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.3 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen c), d) en f) gegrond; - verklaart de klachtonderdelen a), b), e) en g) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, M.J. Smit, A. Schaberg en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.