Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:79
Zaaknummer
21-1044/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een voormalig kantoorgenoot. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan napleiten in een arbeidsgeschil tussen klager en verweerder. Verweerder heeft daarnaast, zonder redelijk doel en/of toestemming van klager, persoonlijke informatie van klager en informatie van cliënten van (het kantoor van) klager in procedures ingebracht. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 mei 2022 in de zaak 21-1044/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 28 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 30 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K200 2020 ia/jh van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij was klager aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 3 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De raad heeft verder kennis genomen van de: - de e-mail van 11 januari 2022, met bijlage, van verweerder; - de e-mail van 11 maart 2022, met bijlage, van verweerder; - de e-mail van 13 maart 2022, met bijlagen, van verweerder. 1.5 De raad heeft kennis genomen van het bezwaar van verweerder tegen toevoeging van zijn e-mail met bijlage van 11 januari 2022 aan het klachtdossier. De raad ziet echter geen grond om terug te komen op de beslissing om deze stukken aan het klachtdossier toe te voegen omdat deze beslissing niet berust op een evidente misslag en ook overigens geen redenen zijn aangevoerd waarom deze mail niet als processtuk zou moeten worden aangemerkt.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerder is in 2005 in dienst getreden bij (het kantoor van) klager. 2.3 Omstreeks 2018 is tussen klager en verweerder een geschil ontstaan over vakantiedagen. Begin 2020 heeft verweerder hierover een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. 2.4 Op 21 juni 2020 heeft verweerder bij de deken een klacht ingediend over klager. De oorsprong van deze klacht ligt in het arbeidsrechtelijk geschil tussen partijen. De zaak is bij de raad bekend onder nummer 21-163/DH/DH. 2.5 Op 18 september 2020 heeft verweerder een aanvullende productie overgelegd in de kantonprocedure. 2.6 Op 22 september 2020 heeft bij de kantonrechter een zitting plaatsgevonden. 2.7 Op 26 september 2020 heeft verweerder een brief gestuurd naar de kantonrechter. Deze brief heeft, voor zover hier relevant, de volgende inhoud: “1. In bovengenoemde zaak vond afgelopen dinsdag de comparitie van partijen plaats. De zitting verliep zeer partijdig. U nam van het begin af aan een kille, ijzige houding jegens mij aan. Ik wilde u een bijlage laten zien. Het ging om een bijlage bij de e-mail van mevrouw Dille die u voor u had. Het was een kernpunt van mijn betoog. U wilde de bijlage niet zien. 2. [Klager] kwam een minuut later met een heel nieuw stuk, een nauwelijks controleerbare berekening en u liet dit dat stuk zonder meer door. Ook de stukken die [mr. T] een dag voor de zitting toestuurde werden zonder probleem geaccepteerd. 5. U slikte de bewering van [klager] dat hij niet over een vakantiedagenadministratie zou hebben beschikt voor zoete koek terwijl het natuurlijk een absurde stelling is. U ging er van uit dat de bewijslast voor het aantal openstaande dagen op mij rust, maar als een werkgever beweert geen vakantiedagenadministratie te hebben, dan hoort dit natuurlijk voor zijn rekening te komen. Belangrijker nog, u stelde geen enkele vraag over de stukken die ik heb overgelegd en waaruit blijkt dat er na 2015 nog wel degelijk een vakantiedagenadministratie aanwezig was en [klager] dus gewoon liegt. 6. U hielp [klager] op de zitting met het voeren van verweren. U wierp mij tegen dat een afwijking van de de vervalregeling alleen schriftelijk kan worden overeengekomen. Dat is gelet op het het arrest inzake Max Planck waarnaar ik heb verwezen bovendien ook nog eens onjuist. 9. Ik heb recht op een eerlijke, onpartijdige en consciëntieuze rechter, geen rechter die van stukken wegkijkt, die van de ene partij alles accepteert en naar de andere partij niet wil luisteren enzovoort. Ik verzoek met klem straks om goed naar de stukken te kijken en zorgvuldig te oordelen. 10. Ik stuur u bijgaand de aanvullende klacht die ik tegen [klager] heb ingediend met bijlagen. (…)” 2.8 Verweerder gaat in zijn brief vervolgens in op een geschilpunt tussen hem en klager over de vakantiedagen(administratie). Verweerder verwijst in een aantal alinea’s naar bewijsstukken =uit het procesdossier. Verweerder gaat verder uitvoerig in op jurisprudentie over het onderwerp. Tot slot schrijft verweerder: “(…) Einde arbeidsovereenkomst 18. U ging tijdens de zitting niet in op de aanleiding voor het ontbindingsverzoek dat [klager] heeft ingediend. Ik verwijs u naar hoofdstuk 4 van mijn verweerschrift. U heeft [klager] niet om een verklaring gevraagd voor de opmerkelijke gang van zaken beschreven onder " chronologie". 19. Ook dit punt laat ik niet zitten. Het kan niet worden afgedaan met "verandering van omstandigheden" of iets dergelijks want dat is het niet. Vergelijk de opmerking van het Europees Hof van Justitie in rechtsoverweging 41 van zijn arrest. Die opmerking doet hier opgeld. Er zijn helaas werkgevers die maatregelen nemen als de werknemer hen aanspreekt op de nakoming van zijn of haar rechten. [Klager] is zo een werkgever. Ik laat me niet mijn baan afnemen omdat een rechter weigerachtig is naar de stukken te kijken. 20. [Mr. T] heeft nog gesteld dat ik mediation, coaching of een verbeterproject zou hebben afgewezen. Dat is niet waar. Mediaton is in gezamenlijk overleg gestaakt. Van coaching of een verbeterproject is helemaal geen sprake geweest. Belangrijker, het probleem ligt niet bij mij, maar bij de vakantiedagen en het starre en kolerieke karakter van [klager], zoals blijkt hetgeen naar voren is gebracht in hoofdstuk 4 van mijn verweerschrift. "Fair balance" 21. Ik realiseer me dat ik u deze brief stuur terwijl de zaak in staat van wijzen is. Niemand houdt zich echter niet de regels. (….) Als anderen zich niet aan de spelregels houden, dan kan ik er niet op worden aangesproken dat ik deze brief stuur terwijl de zaak in staat van wijzen is. Deze brief is bovendien een poging tot herstel van een "fair balance" tussen de procespartijen. Een kopie van deze brief zend ik aan [mr. T], gemachtigde van [klager].” 2.9 Bij brief van 28 september 2020 heeft mr. T, gemachtigde van klager in de kantonzaak, een brief gestuurd naar de kantonrechter. In deze brief wordt bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 26 september 2020 en tot uitdrukking gebracht dat klager geen toestemming heeft gegeven aan verweerder voor verzending ervan. 2.10 Bij brief van 6 oktober 2020 heeft verweerder de kantonrechter gewraakt. Verweerder zet in deze brief uiteen waarom hij vindt dat de kantonrechter zich tijdens de comparitie partijdig heeft opgesteld en refereert aan zijn brief van 26 september 2020, waarop hij van de rechtbank geen reactie heeft gekregen. Het wrakingsverzoek is afgewezen, waarna de kantonrechter op 25 november 2020 uitspraak heeft gedaan. 2.11 Op 27 december 2021 heeft de raad uitspraak gedaan in zaak 21-163/DH/DH. De klacht is ongegrond verklaard. Tegen de beslissing is hoger beroep ingesteld.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan ongeoorloofd napleiten en zodoende in strijd gehandeld met gedragsregel 21. b) Verweerder heeft zich intimiderend gedragen jegens klager en de vrouw van klager. c) Verweerder heeft de op hem rustende geheimhoudingsplicht geschonden. d) Verweerder heeft in de procedure bij de kantonrechter allerlei privacygevoelige informatie over klager naar voren gebracht, met het schaden van klager als doel. 3.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De raad overweegt dat partijen in hun processtukken in deze klachtzaak uitvoerig ingaan op de over en weer ingenomen stellingen in de onderliggende arbeidszaak. Het is echter niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter om over deze stellingen, die zien op de inhoud van de arbeidsrechtelijke kwestie, te oordelen. In deze tuchtrechtelijke klachtzaak ligt slechts ter beoordeling voor of verweerder zich zorgvuldig en betamelijk heeft gedragen. Dit laatste brengt ook mee dat de verwijten aan het adres van klager die verweerder in de processtukken in dit klachtdossier naar voren heeft gebracht in deze beslissing niet zullen worden besproken. 5.2 De raad overweegt verder dat verweerder in zijn nagezonden stuk van 11 maart 2022 aandacht heeft besteed aan andere tuchtzaken waarin verweerder partij is. Dat alles zal, wat er ook van zij, in deze beslissing verder niet aan de orde komen omdat het niet aan de raad is om daar een oordeel over te geven. 5.3 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klachtonderdeel a) 5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij nog steeds volledig achter zijn keuze staat om de kantonrechter aan te schrijven na de zitting op 22 september 2020. 5.5 Nadat de uitspraak door de kantonrechter is bepaald is het debat tussen partijen gesloten en contact met de rechter dient dan in beginsel achterwege te blijven, zoals ook is neergelegd in gedragsregel 21. Bij gebreke van toestemming van de wederpartij kan een advocaat zich volgens heersende jurisprudentie alleen op grond van bijzondere omstandigheden toch tot de rechter wenden. Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. 5.6 Vaststaat dat verweerder op 26 september 2020, nadat de kantonrechter uitspraak had bepaald, zich met een brief tot de kantonrechter heeft gewend. Klager had geen toestemming gegeven om in contact te treden met de rechter. Verweerder is in zijn brief inhoudelijk op de zaak ingegaan. Ook in zijn brief van 6 oktober 2020, waarin hij de kantonrechter wraakt, gaat verweerder in op de inhoud van de zaak. Dit kan niet anders worden beschouwd dan als ongeoorloofd napleiten. 5.7 Voor zover het klager ging om zijn ongenoegen te uiten over het optreden van de kantonrechter, had hij het middel van wraking kunnen inzetten – verweerder heeft dit later ook gedaan – of hij had een bejegeningsklacht bij de klachtencommissie van de rechtbank kunnen indienen. 5.8 Verweerder heeft door ongeoorloofd na te pleiten niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt zodat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond. Klachtonderdeel b) 5.9 Volgens klager heeft verweerder de vrouw van klager uitgescholden. Klager was daarbij aanwezig en heeft geprobeerd om met zijn telefoon opnames te maken van het tafereel. Verweerder sloeg de telefoon van klager echter uit zijn handen. De krassen van de “lange en puntige nagels” van verweerder zaten op de armen van klager. 5.10 Verweerder heeft betwist dat hij klager heeft aangevallen. Het was volgens verweerder juist omgekeerd. Verweerder stelt dat klager, een voormalig bokser, hem heeft aangevallen, terwijl verweerder stelt leptosoom te zijn gebouwd met dunne polsen en zwakke enkels. 5.11 De raad kan gelet op het over en weer gestelde niet vaststellen wat zich tussen partijen heeft voorgedaan en daarmee kan de gegrondheid van het verwijt ook niet worden vastgesteld. Daarom zal de klacht in zoverre ongegrond worden verklaard. 5.12 Klager heeft gesteld dat verweerder hem tweeëneenhalf jaar lang heeft gedreigd met telefoonopnames, die hij heimelijk had gemaakt en die voor klager compromitterend zouden zijn. Volgens klager heeft verweerder de opnames gebruikt om klager tot betaling te bewegen. Verweerder “chanteert aan een stuk door”, aldus klager. Verweerder heeft zich daarnaast op onbehoorlijke wijze uitgelaten over de echtscheiding van klager en hij heeft het echtscheidingsdossier van klager doorzocht. Verweerder heeft klager laten weten dat hij beschikte over een rapport uit het echtscheidingsdossier van klager en heeft klager gechanteerd met overlegging van dat rapport in de kantonprocedure. 5.13 Ook dit verwijt, is, gezien de gemotiveerde betwisting door verweerder dat daarvan volstrekt geen sprake is geweest, niet vast komen te staan. Daarom zal de klacht ook op dit punt ongegrond worden verklaard. Klachtonderdelen c) en d) 5.14 Volgens klager heeft verweerder in de arbeidsrechtelijke procedure en in de klachtprocedures “talloze mailberichten van en naar cliënten, met de namen van de cliënten en de inhoud van onze adviezen aan deze cliënten en de vragen die deze cliënten aan ons hebben” overgelegd. Verweerder heeft zelfs hele processtukken overgelegd. Dit is niet toegestaan en verweerder heeft, aldus klager, daarmee de op hem rustende geheimhoudingsplicht geschonden. Klager heeft verder gesteld dat verweerder in de processtukken de namen van de ex-partner en de partner van klager heeft genoemd, zonder dat dit enig doel diende. Verweerder heeft ook “een uitnodiging” overgelegd en verslag gedaan van een telefoongesprek met de ex-partner van klager, welke stukken beiden privacygevoelige informatie bevatten. 5.15 Op de zitting heeft klager naar voren gebracht dat verweerder in een procedure bij de deken een deel van klagers echtscheidingsdossier, betreffende een omgangsregeling, heeft overgelegd. Verweerder heeft verder klagers echtgenote met naam en toenaam genoemd. Volgens klager heeft verweerder ook namen van cliënten genoemd in zowel de kantonprocedure als de procedure bij de deken en heeft hij stukken uit zaken van cliënten overgelegd. 5.16 Anders dan de deken is de raad van oordeel dat klager rechtsreeks belanghebbende is bij deze klacht, omdat het enerzijds gaat om gegevens die de persoonlijke levenssfeer van klager betreffen en anderzijds om gegevens waarvoor hij als advocaat-werkgever van verweerder tegenover de cliënten verantwoordelijkheid draagt. Dit deel van de klacht is dus ontvankelijk. 5.17 De raad acht op grond van de onweersproken verklaring van klager voldoende aannemelijk dat verweerder persoonlijke informatie van (familieleden van) klager in procedures heeft overgelegd zonder dat deze informatie een redelijk doel diende. De raad acht, nu dit eveneens onweersproken is, voldoende aannemelijk dat verweerder zonder redelijk doel informatie van cliënten in procedures heeft overgelegd. Verweerder heeft hiermee jegens klager onbetamelijk en onzorgvuldig gehandeld. Klachtonderdelen c en d zijn daarmee gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft zonder overleg met klager een brief gestuurd naar de kantonrechter toen de zaak voor uitspraak stond. Verweerder gebruikte deze brief onder meer om na te pleiten. Verweerder heeft nagelaten professionele distantie te betrachten en welbewust onbetamelijk gehandeld. 6.2 Verweerder heeft tevens, zonder redelijk doel en/of toestemming, persoonlijke informatie van klager en informatie van cliënten van (het kantoor van) klager in procedures ingebracht. Verweerder heeft nagelaten betamelijk en zorgvuldig te opereren. 6.3 Verweerder heeft zich met dit alles tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen en de raad acht daarom, gelet op de aard en de ernst van de verwijten, de maatregel van berisping passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond; - verklaart klachtonderdeel b ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. R. de Haan en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.