Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:77

Zaaknummer

21-892/A/A

Inhoudsindicatie

klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou klager geen opdrachtbevestiging hebben gestuurd en ten onrechte werkzaamheden hebben gedeclareerd. Daarnaast zou verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand een gemanipuleerde declaratie hebben gezonden en zou verweerder nog openstaande toevoegingen niet wensen in te trekken. De eerste twee klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. In de andere twee klachtonderdelen wordt klager niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 mei 2022 in de zaak 21-892/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder gemachtigde: mr. R.E. Jonen

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 7 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 9 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1373778/EJH/GJP van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder van 20 januari 2022, met bijlagen, en de brief van klager van 3 maart 2022, met bijlagen. 2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is van 18 november 2009 tot 22 juni 2016 gehuwd geweest. Uit dat huwelijk is een zoon geboren. De zoon verbleef na het huwelijk bij de ex-echtgenote van klager. In de periode van december 2017 tot oktober 2019 heeft verweerder klager bijgestaan in de hierna te noemen geschillen tussen klager en zijn ex-echtgenote. Verweerder heeft daarbij zeven keer een toevoeging met peiljaarverlegging voor klager aangevraagd. 2.3    Bij brief van 12 december 2017 heeft verweerder aan klager de opdracht van klager bevestigd om hem inzake een co-ouderschapsregeling juridisch bij te staan. In die brief heeft verweerder aan klager meegedeeld dat klager op basis van zijn inkomen niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp en dat hij met klager heeft afgesproken om hem voor een vast honorarium van € 617,00, inclusief btw, bij te staan, exclusief verschuldigde griffierechten en mogelijke deurwaarderskosten.  Bij die brief was een factuur gevoegd, met een door klager te betalen bedrag van € 617,00. 2.4    Op 19 april 2018 heeft klager een bedrag van € 600,00 aan verweerder overgemaakt, met als omschrijving: “voorschot op co-ouderschap zaak”. 2.5    Op 9 juli 2018 heeft verweerder aan klager een tweetal opdrachtbevestigingen gestuurd. Eén inzake de wijziging van het hoofdverblijf van de zoon van klager en de ander inzake een kort geding vervangende toestemming voor een buitenlandse reis met zijn zoon. 2.6    Op 5 september 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P041 omgangsregeling. Op 10 september 2018 is die toevoeging verleend onder vermelding van het kenmerk: 4NE9648. 2.7    Op 2 november 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P030 alimentatie/levensonderhoud. Op 7 november 2018 is die toevoeging verleend onder vermelding van het kenmerk: 4NH2964. 2.8    Bij brief van 23 november 2018 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd met betrekking tot het bijstaan van klager inzake een wijziging van de door klager te betalen partner- en kinderalimentatie. 2.9    Op 14 december 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verleend voor een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P100 Personen en familierecht/overige en met kenmerk: 4NI8065. 2.10    In december 2018 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: O030 geschil verbintenissenrecht. Op 28 december 2018 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NJ2884. 2.11    Op 19 maart 2019 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P041 omgangsregeling. Op 20 maart 2019 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NM7051. 2.12    Op 12 juni 2019 heeft verweerder voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand een Lichte Advies toevoeging aangevraagd inzake een procedure met als zaakcode en zaakaanduiding: P100 personen- en familierecht/overige. Op 25 juni 2019 is die toevoeging verleend met als kenmerk: 4NQ4214. Deze verving een toevoeging met het kenmerk 4NQ0251. 2.13    Bij e-mail van 25 juni 2019, om 11.12 uur, heeft klager aan verweerder gevraagd om de toevoeging voor een licht advies in te trekken.  2.14    In een e-mail van 25 juni 2019 heeft verweerder aan klager vervolgens het volgende meegedeeld: “Je bericht is in goede orde ontvangen. Ik zal de Toevoeging intrekken.” 2.15    In oktober 2019 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager gestaakt. In een e-mail van 21 oktober 2019 heeft klager verweerder verzocht zijn dossier aan hem te overhandigen. 2.16    Op 26 november 2020 heeft verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand een urenoverzicht gestuurd van de door hem voor klager in eind 2018 en begin 2019 in de alimentatiezaak met het toevoegingsnummer 4NH2964 verrichte werkzaamheden. Een kopie daarvan heeft verweerder aan klager gezonden. 2.17    Bij brief van 19 januari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NJ2884 ingetrokken.  2.18    Bij e-mail van 22 februari 2021 heeft klager verweerder, onder meer, verzocht om het bedrag van € 600,00 dat klager op 19 april 2018 heeft betaald, aan hem terug te betalen. Klager heeft daarbij als reden voor dit terugbetalingsverzoek gesteld dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht, dat verweerder geen opdrachtbevestiging heeft verstuurd en dat klager ook geen nota met betrekking tot dat bedrag heeft gekregen.  2.19    Bij e-mail van 26 februari 2021 heeft klager aan verweerder onder meer meegedeeld dat verweerder op 26 november 2020 een gemanipuleerde declaratie aan klager heeft gezonden en heeft klager opnieuw om terugbetaling van het bedrag van € 600,00 gevraagd. 2.20    Bij brief van 3 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NM7051 ingetrokken.  2.21    Bij brief van 4 juni 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging met kenmerk 4NQ4214 ingetrokken.        3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft hem voor de werkzaamheden inzake het voor klager treffen van een co-ouderschapregeling geen opdrachtbevestiging gestuurd; b)    Verweerder heeft voor de werkzaamheden inzake het co-ouderschap geen factuur aan klager gezonden. Verweerder heeft daarmee ten onrechte een bedrag van € 600,00 van klager ontvangen. c)    Verweerder heeft op 26 november 2020 een gemanipuleerde declaratie aan klager gestuurd; d)    Verweerder wenst ten onrechte de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 niet in te trekken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klachtonderdelen a en b)

5.1    De klachtonderdelen a en b lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Klager stelt daarin dat verweerder hem voor de werkzaamheden inzake het treffen van een co-ouderschap geen opdrachtbevestiging en ook geen factuur heeft gezonden en dat hij daarom ten onrechte een bedrag van € 600,00 aan verweerder heeft betaald. 

5.2    Verweerder heeft betwist dat hij aan klager geen opdrachtbevestiging en factuur voor de werkzaamheden inzake het treffen van een co-ouderschapsregeling heeft gezonden. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder een aan klager gezonden opdrachtbevestiging overgelegd met als datum 12 december 2017. In die opdrachtbevestiging staat dat verweerder met klager heeft afgesproken dat hij klager inzake het treffen van een co-ouderschap zal bijstaan voor een vast honorarium van € 617,00. Tevens heeft verweerder een door hem aan klager gezonden factuur met eveneens als datum 12 december 2017 overgelegd, waarin door verweerder voor de werkzaamheden inzake het co-ouderschap bij klager een bedrag van € 617,00 in rekening is gebracht. 

5.3    Klager heeft in reactie daarop aangevoerd dat hij voormelde brief en factuur niet kent en dat verweerder deze daarom op een latere datum moet hebben opgesteld. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft klager die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop ziet de raad geen grond om verweerder niet te volgen in zijn verweer dat hij op 12 december 2017 aan klager voor de werkzaamheden inzake het treffen van een co-ouderschap zowel een opdrachtbevestiging als een factuur heeft gezonden. Op 19 april 2018 heeft klager namelijk, zoals hij zelf stelt na een verblijf van een aantal maanden in het buitenland, een bedrag van € 600,00 aan verweerder overgemaakt, met als omschrijving: “voorschot op co-ouderschap zaak”. Dat bedrag sluit aan bij voormelde opdrachtbevestiging en factuur, en de raad maakt hieruit op dat klager die wél heeft ontvangen. Klager wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met het niet terugstorten van het bedrag van € 600,00 dat hij op 19 april 2018 van klager heeft ontvangen. De klachtonderdelen a en b zijn daarmee ongegrond. 

  Klachtonderdeel c) 5.4    Dit klachtonderdeel ziet op het urenoverzicht dat verweerder op 26 november 2020 aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft gezonden inzake de eind 2018 en begin 2019 in de alimentatiezaak voor klager verrichte werkzaamheden. Klager stelt dat daarin uren zijn opgenomen die niets te maken hebben met de alimentatiezaak maar met de andere werkzaamheden die verweerder voor klager heeft verricht. Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat klager geen belanghebbende is bij de vraag of het urenoverzicht dat hij naar de Raad voor Rechtsbijstand heeft gestuurd juist is. Verder heeft verweerder gemotiveerd betwist dat hij de in het urenoverzicht vermelde werkzaamheden niet in de alimentatiezaak heeft verricht. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat hij pas op 26 november 2020 tot het declareren van die uren bij de Raad voor Rechtsbijstand is overgegaan nadat de Raad voor Rechtsbijstand in november 2020 een hercontrole op de door klager te betalen eigen bijdrage had uitgevoerd. 5.5    De raad overweegt dat het klachtrecht alleen toekomt aan diegene toe die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De raad is met verweerder van oordeel dat klager niet in zijn belang wordt getroffen door de inhoud van de urenspecificatie, die dient als uitgangspunt voor de toevoegingsvergoeding voor de werkzaamheden van verweerder en niet als basis voor een declaratie aan een rechtzoekende aan wie een toevoeging is verstrekt. Klager is daarom niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel d) 5.6    Het laatste klachtonderdeel heeft betrekking op de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 die verweerder op enig moment voor klager heeft aangevraagd. Klager verwijt verweerder dat die toevoegingen nog niet bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingetrokken.  5.7    Verweerder heeft in reactie daarop onder meer aangevoerd dat hij in zaken waar de toevoegingen met de nummers 4NM7051 en 4NQ4214 op zien met klager geen overeenstemming heeft bereikt voor het uitvoeren van werkzaamheden of het behartigen van de belangen van klager. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat deze toevoegingen op verzoek van klager op 3 en 4 juni 2021 door de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingetrokken.  5.8    Nu klager niet heeft betwist dat het tussen hem en verweerder met betrekking tot voormelde toevoegingen niet tot een opdracht aan verweerder is gekomen en verweerder daarin ook geen werkzaamheden heeft verricht, deze toevoegingen inmiddels ook door de Raad voor Rechtsbijstand zijn ingetrokken en klager onvoldoende heeft toegelicht op welke wijze hij toch in verband met het (hebben) bestaan van deze toevoegingen door een handelen of nalaten van de advocaat in zijn belang is getroffen, is de raad van oordeel dat klager ook in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. 5.9    De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen a en b ongegrond zijn en dat de klachtonderdelen c en d niet-ontvankelijk zijn.

  BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond; - verklaart klager in de de klachtonderdelen c en d niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. D. Horeman en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 2 mei 2022