Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:98
Zaaknummer
210290
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening, onder meer ter zake van de communicatie, afspraken over de kosten voor de rechtsbijstand en het verstrekken van stukken. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat de verwijten van klager onvoldoende concreet gemotiveerd zijn. Voor zover de raad een klachtonderdeel gegrond had verklaard omdat uit het dossier onvoldoende was gebleken dat verweerder klager voldoende had geïnformeerd over de consequenties van het vonnis en de mogelijkheden van beroep, heeft het hof dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaard. Verweerder heeft bij het hof stukken ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegd, Beroep slaagt in zoverre. Klacht ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 9 mei 2022 in de zaak 210290
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 september 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-1005/A/A). In deze beslissing is van de klacht van klager onderdeel a) gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen b), c), d), e) en f) ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:202 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 3 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 6 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.3 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van klager. Hoewel verweerder daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft hij op het beroepschrift van klager niet schriftelijk gereageerd. 2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 maart 2022. Daar zijn klager met zijn gemachtigde, mr. P. Bosma, en verweerder verschenen.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in verscheidene zaken. De laatste zaak betrof een geschil dat klager had met [naam wederpartij in de huurkwestie] en zijn echtgenote (hierna: de wederpartij in de huurkwestie).
3.2 Bij brief van 3 december 2017 heeft verweerder klager bevestigd dat klager hem heeft verzocht om de wederpartij in de huurkwestie aan te spreken op hun verplichting om de door klager aan haar verhuurde woning op te leveren in oude staat en om de schade die tijdens de huurperiode aan de woning is ontstaan te herstellen. Verweerder heeft voorts verwezen naar de bijgesloten opdrachtbevestiging.
3.3 Bij vonnis van 5 september 2018 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter klager veroordeeld tot betaling van € 1.150,- aan de wederpartij in de huurkwestie en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4 Op 1 oktober 2018 heeft klager verweerder bezocht op kantoor. Tijdens dit gesprek heeft verweerder het vonnis aan klager verstrekt en de opties inzake hoger beroep besproken. Verweerder heeft de inhoud van dit gesprek per brief van diezelfde dag bevestigd en die brief per e-mail d.d. 1 oktober 2018 aan klager toegezonden. Uit de e-mail met bijgevoegde brief volgt dat verweerder erop heeft gewezen dat het vonnis geen schorsende werking heeft, wat betekent dat klager moet voldoen aan de inhoud van dat vonnis. Verweerder heeft klager gewezen op de beroepstermijn van drie maanden en dat in beroep bewijsmiddelen moeten worden overgelegd, zoals inspectierapporten en foto’s van de woning waaruit volgt welke schade aan de woning is toegebracht.
3.5 Naar aanleiding van dit vonnis is op 4 december 2018 ten laste van klager executoriaal beslag gelegd.
3.6 Op 5 december 2018 heeft de deurwaarder ten behoeve van klager de dagvaarding in hoger beroep tegen het vonnis betekend op het adres van de wederpartij in de huurkwestie.
3.7 Op 17 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3.8 Bij brief van 19 december 2018 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager geen vertrouwen meer in verweerder heeft en verwezen naar het bijgesloten dossier van klager.
3.9 Bij brief van 27 december 2018 heeft verweerder klager onder verwijzing naar de bijgesloten dagvaarding in hoger beroep bericht dat een nieuwe advocaat de dagvaarding zo snel mogelijk, doch uiterlijk 7 januari 2019, aan het gerechtshof diende te sturen om die op de rol van dinsdag 8 januari 2019 te plaatsen.
3.10 Op 7 januari 2019 en 26 januari 2019 heeft klager zijn klacht aangevuld.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder zou twee zaken voor klager behandelen tegen betaling van € 3.400,-. Klager heeft dit bedrag in november 2017 betaald. Meerdere malen heeft hij gevraagd naar de stand van zaken, waarop verweerder hem steeds meedeelde dat hij alles had gedaan en wachtte op antwoord. Vervolgens ontving klager een brief van de deurwaarder. Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief vermeld dat hij hoger beroep zou instellen en klager zich geen zorgen hoefde te maken. Op 5 december 2018 werd evenwel beslag gelegd ten laste van klager.
b) Verweerder kwam niet opdagen op de afspraken met klager en was voor klager telefonisch niet bereikbaar.
c) Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over zijn werkzaamheden voor klager. Hij heeft nooit stukken gestuurd. Klager heeft ook nooit een kwitantie of factuur ontvangen voor het door hem betaalde bedrag.
d) Klager heeft eerst op 7 januari 2019 de brief van verweerder van 27 december 2018 ontvangen, waarin stond dat de bijgevoegde dagvaarding in hoger beroep zo snel mogelijk aan het gerechtshof moest worden gestuurd om die op de rol van dinsdag 8 januari 2019 te plaatsen.
e) Verweerder heeft hem meerdere malen niet of te laat geïnformeerd over zijn zaken en hem niet laten weten of hij naast de aangenomen betaling toevoegingen voor klager heeft aangevraagd.
f) Klager is door verweerder gedwongen een andere advocaat te nemen, hetgeen hem extra geld heeft gekost en heeft van verweerder niet zijn dossier ontvangen.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard voor zover verweerder niet schriftelijk heeft vastgelegd en aan klager heeft bevestigd welke afspraken hij met klager heeft gemaakt naar aanleiding van het vonnis en dat het instellen van hoger beroep klager niet ontsloeg van de betalingsverplichtingen in dit vonnis. Dit had van verweerder verwacht mogen worden nu het gaat om belangrijke afspraken en informatie. Voor zover klager betoogt dat hij ten onrechte een bedrag van € 3.400,- heeft betaald, heeft klager de betaling van dit bedrag niet met stukken onderbouwd en heeft verweerder de ontvangst daarvan betwist. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.2 Klachtonderdeel b) is door de raad ongegrond verklaard. Niet is komen vast te staan dat verweerder niet bereikbaar was voor klager. Dat twee afspraken niet zijn nagekomen door verweerder en dat verweerder na 9 december 2018 geen nieuwe afspraak heeft gemaakt, is van onvoldoende gewicht om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarbij is van belang dat klager kort na die datum zijn vertrouwen in verweerder heeft opgezegd.
5.3 De raad heeft klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. Uit de urenspecificatie volgt dat verweerder meerdere besprekingen heeft gevoerd met klager. De raad volgt de verklaring van verweerder dat hij bij die bezoeken stukken aan klager heeft verstrekt. De raad acht niet aannemelijk dat verweerder geen kwitanties heeft verstrekt, nu kopieën daarvan onderdeel van het klachtdossier zijn. Verder is niet gebleken dat klager bepaalde stukken heeft opgevraagd bij verweerder.
5.4 Klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond verklaard. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van klager dat verweerder de brief van 27 december 2018 te laat heeft verzonden, omdat klager die brief eerst op 7 januari 2019 heeft ontvangen. Wel acht de raad opmerkelijk dat de brief aangetekend is verzonden, maar verweerder niet beschikt over een bewijs van aangetekende verzending omdat de postaanbieder zo’n bewijs niet verstrekte. Het voert te ver verweerder een tuchtrechtelijk verwijt daarvan te maken.
5.5 De raad heeft klachtonderdeel e) ongegrond verklaard omdat, kort gezegd, klager dit verwijt niet met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft in dit verband verklaard dat hij in de zaak M.P. het door klager betaalde bedrag minus de eigen bijdrage van de toevoeging heeft terugbetaald toen de toevoeging voor die zaak was verleend. Ook voor de stelling dat verweerder in andere zaken ten onrechte toevoegingen heeft aangevraagd, ziet de raad geen aanknopingspunten in het dossier, en slaat de raad acht op de verklaring van verweerder dat er in één van die dossiers een aanvraag op een fout berustte en de toevoeging daarin niet is verleend.
5.6 Klachtonderdeel f) is ongegrond verklaard. Klager heeft het vertrouwen in verweerder opgezegd, klaarblijkelijk vanwege ontevredenheid over de dienstverlening door verweerder. Dit laat onverlet dat het opzeggen van vertrouwen en de daarmee gepaard gaande kosten een eigen keuze van klager was. Voor zover klager klaagt dat hij het dossier van verweerder niet heeft ontvangen, verwijst de raad naar de brief van verweerder aan klager van 19 december 2018, waarin is verwezen naar het bijgesloten dossier van klager.
Beroepsgronden verweerder
5.7 Verweerder is opgekomen tegen de beoordeling van klachtonderdeel a) van de raad, voor zover die gegrond is verklaard. Verweerder heeft, anders dan de raad heeft geoordeeld, wel degelijk belangrijke afspraken vastgelegd. Verweerder verwijst in dit verband naar zijn brief van 1 oktober 2018. Pas op 5 december 2018 heeft klager verweerder laten weten in beroep te willen tegen het vonnis.
Beroepsgronden klager
5.8 De eerste beroepsgrond van klager is gericht tegen de beoordeling van klachtonderdeel a), omdat klager niet zou hebben onderbouwd dat hij een betaling van € 3.400,- heeft gedaan aan verweerder. Het is aan verweerder die betalingen te registreren en een kwitantie van contante betaling af te geven. Wanneer klager niet betaald zou hebben, had verweerder betalingsherinneringen moeten sturen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Daaruit kan worden afgeleid dat klager dit bedrag wel degelijk heeft voldaan.
5.9 De tweede beroepsgrond van klager ziet op het oordeel over klachtonderdeel b). Uit de overgelegde stukken, waaronder de whatsapp-berichten, blijkt volgens klager voldoende duidelijk dat het voor hem niet mogelijk was om overleg te voeren met verweerder, terwijl daar om werd verzocht. Dit was geen incident maar structureel. Dit geldt in het bijzonder voor de door verweerder afgezegde afspraak van 9 december 2018 die dringend gewenst was met het oog op het in te stellen hoger beroep.
5.10 De derde beroepsgrond betreft de beoordeling van klachtonderdeel c). Klager handhaaft zijn stelling dat hij door verweerder nimmer is geïnformeerd over de stand van zaken in zijn dossiers. De urenspecificatie is nimmer door verweerder verstrekt. Klager richt zich daarbij vooral op de bespreking van 8 mei 2019, die niet heeft plaatsgevonden omdat klager in het buitenland was. De door verweerder overgelegde kwitantie van die datum is dan ook onjuist. Klager kon geen contante betaling doen noch een kwitantie ontvangen.
5.11 Ter zake van het oordeel over klachtonderdeel d) voert klager aan dat het oordeel onbegrijpelijk is. Het gaat klager erom dat verweerder onzorgvuldig is geweest in de verzending van de stukken, zodat klager ze tijdig zou ontvangen.
5.12 De vijfde beroepsgrond ziet op het oordeel over klachtonderdeel e). Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder verzuimd heeft schriftelijk te bevestigen dat klager recht heeft op toevoeging en wat de afspraken waren met betrekking tot de bijstand op betalende basis. Dit heeft verweerder nagelaten.
5.13 Ten slotte voert klager ten aanzien van klachtonderdeel f) aan dat hij zijn standpunt in eerste aanleg handhaaft. Klager heeft nimmer een dossier ontvangen van verweerder. Verweerder is gehouden gedurende vijf jaar een kopie van het dossier te bewaren, dus de verstrekking van een kopie moet mogelijk zijn.
Verweer tegen het beroep van verweerder
5.14 Klager betwist dat tussen verweerder en klager uitvoerig overleg zou hebben plaatsgevonden naar aanleiding van het vonnis. Klager betwist dat een en ander op 1 oktober 2018 zou zijn besproken en de ontvangst van de door verweerder in hoger beroep overgelegde stukken.
Overwegingen hof – klachtonderdeel a
5.15 Verweerder heeft bij zijn beroep bewijs overgelegd waaruit volgt dat hij klager wel degelijk heeft geïnformeerd over de gevolgen van het vonnis en de mogelijkheden van beroep en het daarvoor benodigde bewijs. Het hof is van oordeel dat verweerder met die vastgelegde informatie heeft voldaan aan de op hem als advocaat rustende informatieplicht en de schriftelijke vastlegging van die belangrijke informatie. Klager heeft de ontvangst van de e-mail met bijgevoegde brief in beroep slechts in algemene termen betwist. Verweerder heeft daarop weer concreet gemotiveerd hoe de bespreking en de vastlegging is verlopen. De daarop volgende blote betwisting van klager is dan onvoldoende om de door verweerder met stukken onderbouwde gemotiveerde stelling dat hij klager wel degelijk afdoende heeft geïnformeerd te weerleggen. Het hof concludeert daarom dat het beroep van verweerder slaagt en klachtonderdeel a) alsnog ongegrond moet worden verklaard.
5.16 Voor zover klager is opgekomen tegen de overweging van de raad rondom de betaling van € 3.400,-, overweegt het hof als volgt. Tot aan de mondelinge behandeling in beroep was niet duidelijk wat verweerder nu concreet werd verweten op dit punt. Desgevraagd is namens klager toegelicht dat het erom gaat dat klager geen kwitanties heeft gekregen van de contante betalingen. Verweerder heeft kwitanties overgelegd in de tuchtprocedure en gemotiveerd toegelicht dat en wanneer hij die heeft verstrekt. Door klager zijn die stellingen met een ‘a contrario’-redenering en zonder nadere duidelijke toelichting betwist. Het hof overweegt dat het beroep van klager daarmee onvoldoende concreet is gemotiveerd is en dus faalt. Het hof zal de ongegrondverklaring van de raad bekrachtigen.
Overwegingen hof – klachtonderdelen b t/m f
5.17 Het beroep van klager betreft in de kern een herhaling van de stellingen in eerste aanleg, waarbij de beroepsgronden niet (voldoende) concreet gemotiveerd en niet verder onderbouwd zijn. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep dan ook geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
Slotsom
5.18 Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de raad voor vernietiging vatbaar is voor zover betreffende de gegrondverklaring van onderdeel a, de oplegging van de waarschuwing en de proceskostenveroordeling. Voor de leesbaarheid van het dictum zal het hof de beslissing van de raad geheel vernietigen en het dictum opnieuw zal formuleren.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 6 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-1005/A/A;
doet opnieuw recht:
6.2 verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen, E.L. Pasma, W.F. Boele en J.W.M. Tromp, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 mei 2022.