Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:97

Zaaknummer

210289

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat ongegrond. Dat verweerder geen werkzaamheden zou hebben verricht en dat derhalve ten onrechte zes uren bij de raad van rechtsbijstand zou hebben gedeclareerd is niet gebleken. Hof bekrachtigt oordeel raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 9 mei 2022 in de zaak 210289

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 10 september 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-859/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:211 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 1 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van verweerder.   2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 maart 2022. Daar zijn klager en verweerder met zijn kantoorgenoot, [naam kantoorgenoot], verschenen. 

3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Voor de leesbaarheid worden deze feiten hieronder weergegeven:

3.2 Verweerder heeft klager eerder bijgestaan in een kortgedingprocedure tegen zijn ex-echtgenote. In juni 2019 heeft klager zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan.

3.3  Op 25 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Diezelfde dag heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat onder meer:

“Naar aanleiding van ons gesprek van vandaag 25 juni 2019 bij ons op kantoor bevestig ik hiermee uw opdracht uw belangen te behartigen in het volgende. Uw ex vrouw heeft de woning onlangs verlaten. (…) Zij heeft echter de woning verlaten met medeneming van uw minderjarige dochter. U bent van mening dat uw dochter haar hoofdverblijf heeft bij u. Uw ex vrouw is onbereikbaar voor u en/of wenst niet mee te werken aan de terugkomst van uw dochter. Om deze reden heeft u mij de opdracht verstrekt om een verzoekschrift vaststelling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling ten aanzien van uw dochter in te dienen.

U deelde mij mede dat u in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. In verband daarmee heb ik een aanvraag voor u ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad heeft hierop inmiddels een eindbesluit genomen en uw aanvraag positief beoordeeld.

De door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde, door u te betalen eigen bijdrage bedraagt € 291,00. U ontvangt hierbij een nota voor deze eigen bijdrage. Ik verzoek u vriendelijk dit bedrag binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief of zoveel eerder over te maken (…) Zodra het bedrag is bijgeschreven (…) ga ik met uw dossier aan de slag.”

3.4  In juli 2019 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld dat hij de zaak wilde aanhouden omdat hij naar Tunesië zou afreizen om daar een afschrift van de geboorteakte van zijn dochter op te vragen. In het najaar van 2019 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld dat het opvragen van de geboorteakte in Tunesië niet was gelukt.

3.5  Op 31 oktober 2019 heeft verweerder klager per e-mail het door verweerder bij de gemeente Amsterdam opgevraagde uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) van klagers dochter toegezonden.

3.6 Bij e-mail van 8 november 2019 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij een aanvraag heeft gedaan voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage en geschreven dat "mocht deze reklame negatief zijn, dan zal ik spoedig bovenvermelde bedrag overmaken."

3.7  Op 18 november 2019 heeft verweerder bij de gemeente Den Haag de geboorteakte van de dochter van klager opgevraagd. Bij e-mail van 18 november 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat de geboorteakte nogmaals is opgevraagd en klager gevraagd naar de stand van zaken van zijn aanvraag om bijzondere bijstand.

3.8  Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 20 november 2019 onder meer geschreven dat hij het idee heeft dat verweerder hem niet vertrouwt en verweerder verzocht de toevoeging over te dragen aan een andere advocaat.

3.9  Bij e-mail van eveneens 20 november 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Het spijt mij zeer te moeten lezen dat u de aanname heeft dat ik u niet vertrouw. Dat is in het geheel niet het geval. Echter, u heeft mij gevraagd om uw belangen te behartigen en om die reden heb ik namens u een toevoeging aangevraagd. De factuur voor de door de Raad opgelegde eigen bijdrage dateert reeds van 25 juni 2019. (…)

Nu is daarom de volgende situatie aan de hand: ik heb reeds werkzaamheden verricht (met u het dossier besproken, aanvraag BPR en aanvraag geboorteakte en communicatie met u) en u heeft uw rekening nog niet voldaan. (…)

Over uw verzoek om afdracht van de toevoeging. Dat kan ik niet doen. U moet zelf een nieuwe advocaat zoeken en deze verzoeken uw zaak van mij over te nemen. Dat moet de Raad goedkeuren. Daarnaast blijft de eigen bijdrage aan mij verschuldigd en wordt er een nieuwe eigen bijdrage opgelegd bij een overname.

Mijn voorstel is dat u langskomt op kantoor en wij deze zaak trachten uit te spreken, want meestal ligt aan dit soort berichten een makkelijk weg te nemen meningsverschil of onduidelijkheid aan ten grondslag.”

3.10  Bij brief van 20 november 2019 heeft de gemeente Den Haag verweerder meegedeeld dat de door hem opgevraagde geboorteakte niet voorkomt in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Den Haag.

3.11  Bij e-mail van 25 november 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Bijgevoegd stuur ik u de reactie van de gemeente Den Haag op mijn aanvraag van de geboorteakte van uw dochter. Zoals u ziet komt deze akte niet voor in de register, hetgeen betekent dat deze akte nooit in het register is ingeschreven.

Om de procedure voort te zetten zou de geboorteakte van uw minderjarige dochter dus eerst moeten worden ingeschreven.

Omdat ik nog geen reactie heb ontvangen van u op mijn mail van afgelopen vrijdag, is het mij niet duidelijk of en zo ja hoe u nu verder wilt met de zaak. Graag ontvang ik nog bericht van u hierover.”

3.12  Bij e-mail van 16 december 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In aanvulling op mijn eerdere bericht van 25 november jl. wil ik u nogmaals verzoeken mij te beantwoorden hoe u verder wilt en hoe de betaling van de eigen bijdrage zal worden voldaan. Ik heb u laten weten dat de in Amsterdam in de BRP geregistreerde geboorteakte moet worden overgezet naar de registers van de burgerlijke stand in Den Haag. Dan kunt u een afschrift hiervan opvragen welke nodig is voor de verdere procedure. Ik heb u laten weten dat zonder deze stukken een procedure niet mogelijk is.

Indien ik niet binnen een week van u verneem kan ik helaas niet anders dan constateren dat u mij niet verder in staat stelt uw belangen te behartigen en zal ik de toevoeging declareren als advieszaak.”

3.13  Klager heeft de eigen bijdrage niet voldaan.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geen beroep ingesteld en geen werkzaamheden voor klager verricht.

b)    Verweerder heeft desalniettemin zes uur bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

5.1 De raad heeft de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard, omdat vast is komen te staan dat verweerder werkzaamheden heeft verricht die in overeenstemming zijn met de op de toevoeging gedeclareerde uren. Ook kan verweerder niet worden verweten dat geen procedure is gestart. De raad heeft hiertoe het volgende overwogen. Klager heeft erkend dat het gesprek van 25 juni 2019 heeft plaatsgevonden, dat verweerder het uittreksel BRP heeft opgevraagd en dat er herhaaldelijk contact tussen partijen is geweest. Klager heeft vervolgens zelf aan verweerder laten weten dat hij de zaak wilde aanhouden omdat hij naar Tunesië zou afreizen om daar een afschrift van de geboorteakte van zijn dochter op te vragen. Uit het dossier is volgens de raad ook gebleken dat de geboorteakte door verweerder daadwerkelijk zonder succes is opgevraagd en dat verweerder daarover contact heeft opgenomen met klager. Derhalve is vast komen te staan dat verweerder wel werk heeft verricht, maar dat voor het starten van een procedure documenten nodig waren die klager niet aan verweerder heeft verstrekt en die niet anderszins konden worden verkregen. Tot slot achtte de raad relevant dat klager zelf ondanks de toezegging van 8 november 2019 heeft verzuimd de eigen bijdrage te betalen en dat daarom de zaak uiteindelijk niet is voortgezet. Klager heeft in deze klachtprocedure gesteld dat hij de eigen bijdrage niet heeft voldaan omdat de aangevraagde toevoeging niet juist is geschied en verweerder niet weet bij welke instantie hij een Nederlands uittreksel van een ontvoerd kind kan opvragen. Deze stelling van klager vindt geen steun in het dossier, aldus nog steeds de raad.

beroepsgronden

5.2 Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van de raad. In de kern vormt het beroep van klager een herhaling van de in eerste aanleg ingenomen stellingen.

verweer in beroep

5.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

overwegingen hof

5.4 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de beoordeling door de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel over de mate waarin het handelen van verweerder als (niet) tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden beoordeeld. Het hof verwerpt dan ook de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 10 september 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-859/A/A.

Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen, E.L. Pasma, W.F. Boele en J.W.M. Tromp, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.  

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 9 mei 2022.