Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:76
Zaaknummer
21-931/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 mei 2022 in de zaak 21-931/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 januari 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 10 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 10 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K055 2021 ar/cw van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 5 januari 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 4 februari 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager is zonder bericht aan de raad niet op de zitting verschenen. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De voorzitter is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van belangenverstrengeling. Verweerster had geen zaak mogen aannemen waarin de partner van klager de wederpartij is, omdat haar kantoorgenoot eerder bijstand aan klager verleend heeft. De voorzitter heeft miskend dat klager wordt vereenzelvigd met zijn partner. Door verweerster is immers een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat klager opdrachtgever is geweest. Ook is klager zelf aangeschreven en aansprakelijk gesteld voor schade. 2.3 De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat lid 3 van gedragsregel 15 van toepassing is. Klager heeft zijn bezwaar kenbaar gemaakt tegen het optreden van verweerster in de zaak van de partner van klager. 2.4 De voorzitter heeft klager ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdelen b en c. De klachten houden in de kern in dat verweerster onwaarheden naar voren heeft gebracht en dat raakt ook aan de belangen van klager. Verder maakt de omstandigheid dat klager cliënt is bij het kantoor van verweerster hem belanghebbende bij de klacht. Het gebrek aan integriteit in het handelen van verweerster raakt klager ook en de voorzitter heeft dat miskend. 2.5 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. R. de Haan en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2022.