Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:88
Zaaknummer
21-054/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de verjaringsbepalingen juist toegepast.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2022 in de zaak 21-054/AL/GLD naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 juni 2021 op de klacht van:
klager gemachtigde: mr. R oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 18 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/166 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdelen a en c deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en klachtonderdeel b niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 28 juni 2021 verzonden aan partijen. 1.4 Op 28 juli 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift diezelfde datum digitaal ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 februari 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met bijlagen.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: I. ten onrechte heeft de voorzitter in de feiten onder 1.7 tot en met 1.13 vermeld dat verweerder de daarin genoemde bedragen tussentijds aan klager heeft gedeclareerd, terwijl dat niet het geval is geweest. Op basis van deze onjuiste feiten heeft de voorzitter ten aanzien van een deel van de klachtonderdelen a) en c) geoordeeld dat klager daarin niet ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. Klager is pas in november 2018 met enige factuur voor zijn letselschadezaak bekend geworden, zodat klager tijdig binnen de wettelijke verjaringstermijn van drie jaar daarna heeft geklaagd. De raad dient het verzet in zoverre gegrond te verklaren en de betreffende klachtonderdelen inhoudelijk te beoordelen; II. ten onrechte heeft de voorzitter ten aanzien van klachtonderdelen a) en c) in rechtsoverweging 4.4 overwogen dat maandelijks declareren niet tussen partijen was overeengekomen, terwijl uit de door verweerder in de kantonzaak ingebrachte producties juist het tegendeel bleek. Doordat verweerder tegen de afspraken in onregelmatig en ook excessief heeft gedeclareerd en klager niet voldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang, kon klager bij verweerder niet tijdig aan de bel trekken. Daardoor is hij onevenredig in zijn belangen geschaad. De voorzitter heeft dan ook miskend dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 16 en 17 (met name lid 4); III. de voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) ten onrechte overwogen dat klager bij aanvang van de opdracht afstand heeft gedaan van zijn recht op gefinancierde rechtsbijstand, terwijl verweerder zich er toen niet van heeft vergewist of klager dat wel had begrepen. Pas door de in 2019 betekende dagvaarding is klager bekend geworden met het bestaan van toevoegingen en dat daarvan afstand kan worden gedaan. Klager heeft over dit klachtonderdeel tijdig - binnen drie jaar vanaf 2019 - geklaagd, zodat de raad het verzet gegrond dient te verklaren en hierover inhoudelijk nog dient te oordelen. De voorzitter heeft verder miskend dat het door verweerder gehanteerde uurtarief excessief is zodat verweerder ook daardoor in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17.
3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten, voor zover daartegen geen verzet is ingediend, en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante en uit de stukken gebleken feiten en omstandigheden van het geval. In het bijzonder heeft de voorzitter de verjaringsbepalingen van artikel 46g lid 1 en 2 Advocatenwet goed toegepast. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 11 april 2022