Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:72

Zaaknummer

21-852/A/A

Zaaknummer

21-853/A/A

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 april 2022 in de zaak 21-852/A/A en in de zaak 21-853/A/A naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 6 december 2021 op de klacht van:

klagers

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 17 februari 2021 heeft klager namens zichzelf en namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerder. 1.2    Op 20 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1336449/EJH/AvO en 1343604/EJH/AvO van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 6 december heeft de  voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachten kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4    Op 30 december 2021 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2022. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennis genomen van bijlage 23 die klagers hebben overgelegd in zaak 21-852/A/A.  2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2    Klagers hebben er in klachtonderdeel a) over geklaagd dat verweerder op 1 februari 2021 ten onrechte opnieuw executoriaal beslag ten laste van klaagster heeft  laten leggen in de wetenschap dat grondslag voor beslaglegging ontbreekt. De voorzitter heeft die klacht kennelijk ongegrond verklaard, met verwijzing naar de verklaring van de deurwaarder. Volgens de voorzitter heeft zij geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring. Er zijn echter veel aanwijzingen dat hier sprake is van opzet en dat de lezing van de deurwaarder niet geloofwaardig is. Verweerder wist in ieder geval op 2 februari 2021 van de onrechtmatige beslaglegging maar heeft niets gedaan om dit op te heffen. Verweerder kwam pas in beweging nadat de klacht was ingediend. Verweerder heeft in deze procedure ook niet uitgelegd welke interne fout bij de deurwaarder is gemaakt en hij heeft geen stukken overgelegd. De deken had veel nauwkeuriger informatie aan verweerder moeten vragen over de gang van zaken en de tussen verweerder en de deurwaarder gewisselde documenten.  2.3    Klagers hebben er in klachtonderdeel b) over geklaagd dat verweerder de waarheidsplicht heeft geschonden in de dagvaarding van 25 november 2020. De voorzitter heeft die klacht kennelijk ongegrond verklaard, en daartoe overwogen dat klagers tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende hebben onderbouwd dat hij onjuiste feiten heeft geponeerd en al helemaal niet dat hij dat wist of redelijkerwijs kon weten. Ook heeft de voorzitter overwogen dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat verweerder namens zijn cliënten standpunten heeft ingenomen die op voorhand evident onjuist zijn. Klagers hebben hun stellingen echter deugdelijk onderbouwd. Zij hebben aan de hand van de dagvaarding een groot aantal voorbeelden gegeven van het feit dat verweerder relevante feiten weglaat, standpunten inneemt die op voorhand evident onjuist zijn en feiten voorstelt waarbij hij niet mag afgaan op de juistheid daarvan.  2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klagers in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.3    De raad overweegt nog het volgende. Verweerder heeft in deze klachtzaak erkend dat op 1 februari 2021 ten onrechte beslag onder klaagster is gelegd. Hij heeft ter zitting verklaard dat klaagster in het systeem van de deurwaarder nog als debiteur was vermeld, dat achter haar naam een vinkje openstond en dat de deurwaarder daardoor automatisch beslag heeft gelegd. Het beslag onder klaagster werd in de bulk meegenomen, aldus verweerder. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft uitgelegd hoe deze fout is ontstaan. Daarbij komt dat de deurwaarder in zijn e-mail van 9 februari 2021 zelf ook heeft verklaard dat hij een fout heeft gemaakt. Verder heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat hij contact met de deurwaarder zal opnemen in verband met het feit dat klaagster in diens systeem nog steeds als debiteur vermeld staat. Gelet op een en ander kan niet worden geoordeeld dat verweerder zich in deze kwestie tuchtrechtelijk laakbaar heeft gedragen. De raad is voorts met de voorzitter van oordeel dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de inhoudelijke standpunten in de dagvaarding van 25 november 2020, tenzij sprake is van op voorhand evidente onjuistheden. Dat dat hier het geval is hebben klagers ook in verzet onvoldoende onderbouwd. Voor zover  verweerder relevante feiten niet in de dagvaarding zou hebben vermeld, kunnen klagers deze feiten zelf aanvoeren.    4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet in beide zaken ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. M. Bootsma en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 25 april 2022