Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:65
Zaaknummer
21-751/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. De raad overweegt in deze zaak dat klager 1 misbruik maakt van recht. Klager heeft de afgelopen jaren over het handelen van verweerder elf maal bij de deken klachten ingediend die zagen op een veelheid gedragingen van verweerder in meerdere dossiers. Het (grootste deel van) de klachten vond telkens grond in hetzelfde feitencomplex. De meeste klachten zijn ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Aan de klachtonderdelen die wel gegrond zijn verklaard is tot dusver geen maatregel verbonden.
Inhoudsindicatie
Klager heeft in een brief van 25 april 2018 aan de deken laten weten dat wanneer verweerder ervoor kiest zich niet als advocaat terug te trekken, hij met klachten geconfronteerd zal blijven worden. De voorzitter van de raad heeft, net als de deken, gepoogd om een bemiddelingsgesprek te laten plaatsvinden. Dit is niet gelukt, omdat klager daaraan geen, althans onvoldoende voortvarend, medewerking verleende. De raad heeft verder ervaren dat klager stelselmatig belemmeringen opwerpt bij de zittingsplanning in de vorm van de opgave van onevenredig veel verhinderdata en aanhoudingsverzoeken, die laatste niet zelden op het laatste moment. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klager daarmee vooral beoogt aan verweerder zoveel mogelijk nadeel toe te brengen. Klager gebruikt het tuchtrecht, kortom, als middel om het leven van verweerder zuur te maken met als ultieme doel terugtrekking door verweerder.
Inhoudsindicatie
Het tuchtrecht is daarvoor echter niet bedoeld. Gebruikmaking van het tuchtrecht op deze wijze is naar het oordeel van de raad in feite misbruik van recht. Klager moet er daarom rekening mee houden dat een volgende klacht tegen verweerder door de deken respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 mei 2022 in de zaak 21-751/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 december 2021 op de klacht van:
1. (…) 2. (…) 3. (…) klagers
over:
verweerder gemachtigde: mr. Ph. Ekering
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 18 juni 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 3 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/61 edg/gh van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 december 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Klagers hebben verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 12 januari 2022 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 28 maart 2022. Daarbij waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klagers waren tijdens de zitting niet aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 9 maart 2022, met bijlage, van de zijde van verweerder.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 Op het moment van het indienen van de onderhavige klacht had de tuchtrechter nog niet onherroepelijk geoordeeld over zaken 19-489 en 19-527. Gelet op deze omstandigheid heeft de voorzitter het beginsel van ne bis in idem ten onrechte toegepast. De voorzitter heeft klagers 1 en 2 ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a. 2.3 De voorzitter heeft miskend dat klager gegronde redenen hadden om met het indienen van de klacht te wachten totdat de Hoge Raad uitspraak had gedaan. 2.4 Volgens klagers is het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel a in relatie tot klaagster 3 onterecht. De voorzitter heeft miskend dat het ging om een uitlating van verweerder zelf en niet van verweerder namens zijn cliënt. 2.5 Ook bij de beoordeling van klachtonderdeel b heeft de voorzitter miskend dat het ging om uitlatingen van verweerder zelf en niet van verweerder namens zijn cliënt. 2.6 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad licht dit als volgt toe. Verzet klachtonderdeel a in relatie tot klagers 1 en 2 4.3 De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter op dit punt. De goede procesorde vergt dat klachten geconcentreerd worden aangevoerd als deze hun oorsprong vinden in dezelfde verhouding of hetzelfde feitencomplex. Dat over de eerdere klacht die zijn oorsprong vindt in dezelfde verhouding of hetzelfde feitencomplex nog niet onherroepelijk is beslist betekent niet dat een klagers ontvankelijk zijn in een nieuwe klacht daarover. De stelling die klagers in verzet innemen over dit onderwerp berust op een verkeerde lezing van het in de voorzittersbeslissing gegeven, en volgens de raad correcte, toetsingskader. Het was vollediger geweest als de voorzitter aan het toetsingskader had toegevoegd dat een advocaat erop mag vertrouwen dat een klager zijn klachten die hun oorsprong vinden in dezelfde verhouding of hetzelfde feitencomplex concentreert. Dit laatste is echter onvoldoende om te kunnen leiden tot gegrondheid van het verzet op dit punt. Verzet klachtonderdeel a in relatie tot klager 3 4.4 De voorzitter is er naar het oordeel van de raad terecht van uitgegaan dat de uitlatingen van verweerder zijn gedaan namens zijn cliënt. Het verzet treft ook op dit punt geen doel. Verzet klachtonderdeel b 4.5 De raad stelt vast dat klagers in verzet niet zijn opgekomen tegen de beslissing van de voorzitter om klagers 2 en 3 niet-ontvankelijk te verklaren, maar wel tegen het oordeel van de voorzitter dat verweerder de mening van zijn cliënt verwoord en niet zijn eigen mening. De raad onderschrijft dat oordeel. Dat verweerder een deel van de gewraakte tekst in de ik-vorm heeft geschreven neemt naar het oordeel van de raad niet weg dat het gaat om een standpunt dat hij namens zijn cliënt heeft ingenomen. De voorzitter heeft dit klachtonderdeel juist beoordeeld en het verzet is ook in zoverre ongegrond. Slotsom 4.6 Uit het voorgaande volgt dat de voorzitter de klacht dus terecht en op juiste gronden gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond heeft bevonden. 4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. Misbruik van recht 4.8 Klager 1 heeft de afgelopen jaren over het handelen van verweerder elf maal bij de deken klachten ingediend die zagen op een veelheid van handelen van verweerder in meerdere dossiers. Het (grootste deel van) de klachten vond telkens grond in hetzelfde feitencomplex. De meeste klachten zijn ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Aan de klachtonderdelen die wel gegrond zijn verklaard is tot dusver geen maatregel verbonden. 4.9 Klager 1 heeft in een brief van 25 april 2018 aan de deken laten weten dat wanneer verweerder ervoor kiest zich niet als advocaat terug te trekken, hij met klachten geconfronteerd zal blijven worden. De voorzitter van de raad heeft, net als de deken, gepoogd om een bemiddelingsgesprek te laten plaatsvinden. Dit is niet gelukt, omdat klager 1 daaraan geen, althans onvoldoende voortvarend, medewerking verleende. De raad heeft verder ervaren dat klager 1 stelselmatig belemmeringen opwerpt bij de zittingsplanning in de vorm van de opgave van onevenredig veel verhinderdata en aanhoudingsverzoeken, die laatste niet zelden op het laatste moment. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klager 1 daarmee vooral beoogt aan verweerder zoveel mogelijk nadeel toe te brengen. Klager 1 gebruikt het tuchtrecht, kortom, als middel om het leven van verweerder zuur te maken met als ultieme doel terugtrekking door verweerder. 4.10 Het tuchtrecht is daarvoor echter niet bedoeld. Gebruikmaking van het tuchtrecht op deze wijze is naar het oordeel van de raad in feite misbruik van recht. Klager 1 moet er daarom rekening mee houden dat een volgende klacht tegen verweerder door de deken respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2022.