Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:71

Zaaknummer

21-903/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft op verzoek van klager een toevoeging aangevraagd. Daarna heeft verweerder negatief geadviseerd over instellen hoger beroep. Een advocaat is niet verplicht om een zaak te doen. Verweerder heeft daarover duidelijk met klager gecommuniceerd en hem naar een andere advocaat verwezen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 januari 2022 in de zaak 21-903/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 12 november 2021 met kenmerk K 21/32, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager was verwikkeld in meerdere juridische procedures tegen zijn voormalig advocaat, mr. J. 1.2 Bij vonnis van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland in een van voornoemde procedures de vordering van klager op mr. J afgewezen en is klager veroordeeld in de kosten van die procedure. 1.3 Klager heeft daarna contact opgenomen met verweerder om hem bij te staan in hoger beroep. Partijen hebben elkaar eerst telefonisch gesproken.  1.4 Daaropvolgend heeft klager in zijn e-mail van 31 oktober 2018, met vijf bijlagen, het volgende aan verweerder geschreven:

“Goedendag [verweerder], geen rechtsstaat zonder inhoudelijke advocatuur. ln opvolging van het telefoongesprek zend ik u de bijlages van dagvaarding t/m vonnis. Verwerende partij [mr. J] en de kantonrechter beroepen op een eerdere procedure echter daarbij is geen enkele griffiegeld voldaan en ook inhoudelijk geen repliek in conventie ingediend en diende ontslag van instantie te worden verleend en daarmee behoud van de procesrechten. Middels de repliek in conventie is alles tot detail weersproken echter onbeantwoord door de kantonrechter. Het is onjuist de civiele schadevordering af te doen op basis van een onrechtsgeldige voorgaande procedure. De kantonrechter diende onderzoek te doen in de eigen betalingsadministratie en concluderen bij niet betaling het onjuist is de vordering af te doen op basis van een voorgaande procedure waarbij ontslag van instantie diende te volgen en daarmee ook behoud van de procesrechten.

Op basis van het vonnis 17-10-2018 een vordering indienen bij de Slaat der Nederlanden en diens belastingbetalers vanwege een onjuiste voorgaande procedure is mijnsziens prematuur en zal door de landsadvocaat beantwoord worden dat de beroepsfaciliteiten bij het gerechtshof en hoge raad open staan. Hoger beroep dient dan ook te worden ingediend bij het gerechtshof op basis van gefinancierde rechtsbijstand.”

Verweerder heeft hierop als volgt gereageerd:

“Kunt u ook uw geboortedatum nog doorgeven. Er zal dan worden gecheckt of u in aanmerking komt voor. 

lk zal u, na bestudering van de stukken, uiterlijk maandag a.s. benaderen.”

1.5 Verweerder heeft op 1 november 2018 bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd op naam van klager. Deze toevoeging is op 8 november 2018 verstrekt. Bij de omschrijving van het soort rechtsbijstand staat op de afgegeven toevoeging “procedure of advies” vermeld. De eigen bijdrage is bepaald op € 196,-. 1.6 Op 8 november 2018 heeft er een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Tijdens dat gesprek heeft verweerder de zaak met klager besproken en klager laten weten juridisch geen mogelijkheid te zien om hoger beroep in te zullen stellen tegen voornoemd vonnis. 1.7 Op 9 november 2018 heeft klager de volgende e-mail aan verweerder gestuurd:

“Geachte Advocaten,

in opvolging van het telefonisch gesprek met [verweerder] en opvolgend middels e-mail 31-10-2018 zijn aan u alle stukken volledig opgestuurd met de doelstelling van het indienen van hoger beroep op basis van gefinancierde rechtsbijstand. U heeft verzocht om een aantal persoongegevens om na te gaan of in aanmerking werd gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand. Opvolgend is door uw secretaresse telefonisch een uitnodiging gedaan voor 8 november jl. Door mij is de vraag gesteld dat ik daarmee ervanuit kon gaan dat [verweerder] de zaak zou gaan doen daar ik retour af diende te reizen vanuit [A] met daar bijbehorende treinkosten Euro 20,-(zie bijlage) en werd bevestigend beantwoord door de secretaresse.

Op uw kantoor gaf u aan dat u geen hoger beroep wilt doen. Aan u kenbaar gemaakt dat het u als advocaat vrij is een zaak wel niet aan te nemen en gepast mij uit te nodigen echter niet gepast mij voor niets en heen en weer te laten reizen met bijbehorende onkosten. De medeling had u ook middels e-mail kunnen doen.

Vervolgens heeft u ook gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd op uw naam (zie bijlage) waarbij u dus aangeeft de zaak niet te zullen doen.

Op basis van bovenvermelde wordt op basis van de interne klachtenregeling van uw kantoor een klacht ingediend met het verzoek dat u naar de omstandigheden door uw kantoor zelf in werking gesteld alsnog hoger beroep zal indienen alvorens 17-01-2018.

In afwachting verblijvend.”

1.8 Verweerder heeft geen hoger beroep namens klager ingesteld en zich als advocaat onttrokken. 1.9 Op 2 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: na te laten om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank van 17 oktober 2018, ondanks dat daarvoor aan klager een toevoeging was verstrekt.Toelichting klager: Artikel 17 van de Nederlandse Grondwet, artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten EU en artikel 6 en 13 EVRM geven aan dat een ieder toegang tot de rechtspraak dient te verkrijgen. Vanwege vereiste inschakeling rechtsvertegenwoordiging bij civiele rechtspraak is daarvoor regionaal en binnen Nederland aanwezig de dienstverlenende advocatuur in combinatie met gefinancierde rechtsbijstand bij minimale inkomens. Artikel 24.4 WRB geeft weer dat het de plicht is van de advocaat de diensten te verlenen. Klager heeft aan verweerder verzocht hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft dit nagelaten met als gevolg de bindende kracht van het vonnis van 17 oktober 2018. 

3 VERWEER Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Na bestudering van de door klager aan hem toegezonden stukken, en nadat hij met klager daarover had gesproken, kon hij niet anders dan tot de conclusie komen dat het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 17 oktober 2018 geen enkele kans van slagen had. Het indienen van een vordering bij de Staat der Nederlanden leek hem ook niet bepaald aan de orde nu een juridische grondslag daarvoor ontbrak. Hij heeft klager uitgelegd waarom de rechtbank in zijn visie geen foutieve beslissing had genomen. Omdat klager zich daarin niet kon vinden, heeft hij klager naar een andere advocaat verwezen.

4 BEOORDELING 4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 4.2 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder handelen zoals hij heeft gedaan en heeft hij dat ook op zorgvuldige wijze met inachtname van de belangen van klager gedaan. Op verzoek van klager heeft hij een toevoeging aangevraagd. Daarna heeft een bespreking op kantoor van verweerder met klager plaatsgevonden. Tijdens die bespreking heeft verweerder de zaak doorgesproken en aan klager laten weten dat hij geen hoger beroep tegen het vonnis van 17 oktober 2018 wilde instellen, omdat hij daarvoor juridisch geen grondslag zag. Tijdens diezelfde bespreking heeft verweerder klager er ook op gewezen dat hij naar een andere advocaat kon gaan die mogelijk wel hoger beroep zou willen instellen. Een advocaat is niet verplicht om een zaak waarin hij juridisch geen mogelijkheden ziet voor een cliënt te doen. Verweerder heeft daarover duidelijk met klager gecommuniceerd. 4.3 Dat klager door deze afwijzende reactie van verweerder teleurgesteld was, ook omdat hij door het kantoorbezoek in zijn visie achteraf bezien onnodig reiskosten heeft moeten maken, kan verweerder tuchtrechtelijk echter niet worden verweten. 4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Daarom oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.

Griffier                                    Voorzitter Verzonden d.d. 24 januari 2022