Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:68
Zaaknummer
21-895/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft klager bijgestaan in een arbeidsgeschil. De klacht over het handelen van verweerder is door klager na het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Aw ingediend. Het beroep van klager op een verschoonbare termijnoverschrijding van het tweede lid wordt verworpen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 januari 2022 in de zaak 21-895/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 november 2021 met kenmerk K 21/97, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is in een geschil met zijn voormalig werkgever bijgestaan door verweerder. 1.2 In 2008 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Na doorverwijzing van de zaak naar de kantonrechter heeft deze bij beschikking van 2 december 2008 het verzoek van klager toegewezen. 1.3 Op 31 augustus 2012 is de voormalig werkgever door klager gedagvaard. 1.4 Bij vonnis van 30 augustus 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen van klager werden afgewezen wegens verjaring. Op 20 januari 2015 heeft het gerechtshof deze uitspraak bekrachtigd. 1.5 Klager heeft aangifte wegens meineed gedaan vanwege de vermeende onjuiste verklaring mevrouw M, voormalig leidinggevende van klager bij zijn voormalig werkgever tijdens het getuigenverhoor. Daarvoor heeft verweerder namens klager een artikel 12 Sv procedure gestart. Dat artikel 12 SV-verzoek is afgewezen. 1.6 Verweerder heeft klager verwezen naar een cassatieadvocaat. Verweerder heeft het dossier met klager daarna gesloten. 1.7 Klager heeft daarna cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 17 juni 2016 het beroep op grond van artikel 81 RO verworpen. 1.8 Op 24 maart 2017 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij op grond van onrechtmatige daad heeft geleden. 1.9 Bij brief van 12 mei 2017 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder de aansprakelijkheid afgewezen. Klager heeft daarop niet gereageerd. 1.10 Op 14 maart 2020 heeft klager bij de deken in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder. Vanwege de verhuizing van het kantoor van verweerder naar een ander arrondissement heeft de deken Rotterdam het klachtdossier overgedragen aan de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klager niet op de hoogte te stellen dat zijn wederpartij het bewijs niet heeft willen aanvechten, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de heer K; b) klager drie jaar te laten zoeken naar meerdere getuigen, waardoor tijd verloren is gegaan; c) de reactie van klager op de conclusie van antwoord van de wederpartij niet bij de rechtbank in te dienen, terwijl verweerder had toegezegd dat wel te doen; d) niets te doen aan de onjuiste lezing van jurisprudentie door de rechter, waardoor de rechter de zaak laat verjaren; e) niet alle belangrijke bewijsstukken bij dagvaarding te overleggen, waaronder alle correspondentie van na 31 januari 2008 tot aan het voorlopig getuigenverhoor voor de beslissing van 30 augustus 2013, wat het vonnis in het nadeel van klager heeft beïnvloed en in het voordeel van de wederpartij heeft gewerkt; f) na te laten om voorafgaand aan de comparitie van partijen alsnog alle stukken over 2008-2012 in te dienen, als gevolg waarvan de rechter de zaak op basis van verjaring heeft afgewezen; g) achteraf bezien onnodig de rechter te wraken, waardoor klager en de rechter door verweerder en de advocaat van de wederpartij op het verkeerde been zijn gezet; h) in hoger beroep fouten te maken, waaronder het niet aankaarten van de verkeerde lezing van de jurisprudentie door de rechter (d), geen kopie van het dossier in eerste aanleg - waaronder de beschikking van 29 augustus 2008 - te overleggen en de reactie van klager (c) niet in te dienen, waardoor klager in het ongelijk is gesteld; i) voor te stellen om in cassatie te gaan en vervolgens aan te geven, nadat de cassatieadvocaat ernaar had gevraagd, dat hij er niet achter stond; j) in de eerste gerichte brief aan de wederpartij de vordering van klager niet te stuiten heeft de Hoge Raad, conform het advies van de A-G, geoordeeld dat de zaak van klager verjaard is; k) na te laten om, net als de rechtbank, het getuigenverhoor af te ronden; l) in de meineedzaak tegen mevrouw M geen onderbouwende stukken bij het strafhof in te dienen en de zaak op zijn beloop te laten zodat de verdachte niet gehoord kon worden; m) klager nooit meer te informeren over de meineedzaak.
3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het gemotiveerde verweer van verweerder ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat hij buiten de wettelijke termijn heeft geklaagd. 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat klager kort na ontvangst van het arrest van 15 januari 2015 bekend was, dan wel had kunnen zijn, met het in deze klachtzaak verweten handelen van verweerder. Verweerder is daarna gestopt met zijn werkzaamheden voor klager. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is met indiening van de klacht op 14 maart 2020 dan ook ruim overschreden. Voor zover klager pas na de uitspraak van de Hoge Raad op 17 juni 2016 kennis heeft kunnen nemen van de verwijten jegens verweerder, is ook in dat geval naar het oordeel van de voorzitter de klachttermijn van drie jaar door klager overschreden. 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt het beroep van klager op de verschoonbare termijnoverschrijding van het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet niet. Klager heeft op 24 maart 2017 verweerder aansprakelijk gesteld. Dat betekent dat klager in ieder geval al daarvoor op de hoogte was van het verweten handelen van verweerder. Volgens het tweede lid had klager binnen één jaar daarna alsnog de klacht moeten indienen. Ook die termijn is door klager overschreden doordat hij pas op 14 maart 2020 de klacht heeft ingediend. 4.5 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht van klager op grond van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter niet meer toe.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 24 januari 2022