Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:70

Zaaknummer

22-138/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheden van klachtenfunctionaris en kantoorverantwoordelijke. Verweerder heeft zich in zijn hoedanigheden van klachtenfunctionaris en kantoorverantwoordelijke niet zodanig gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij de klacht over mr. S. ongegrond acht. Daarbij is niet gebleken dat verweerder geen acht heeft geslagen op stukken die klager bij zijn klacht heeft gevoegd. Uit de klacht blijkt dat klager het niet met verweerders oordeel over de klacht eens is, maar dat betekent niet dat verweerder met zijn beoordeling van de klacht het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verder heeft verweerder, door de aansprakelijkstelling meteen bij de verzekeraar te melden, in zijn hoedanigheid van kantoorverantwoordelijke juist gehandeld. Verweerder is tuchtrechtelijk alleen verantwoording verschuldigd over zijn eigen handelen en niet ook over het handelen van zijn kantoorgenote. Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 2 mei 2022

in de zaak 22-138/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder  

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van

8 februari 2022 met kenmerk K22-006, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Verder heeft de voorzitter kennisgenomen van verweerders reactie op de klacht die klager bij de deken heeft ingediend over mr. S., welke klachtzaak bij de raad bekend is onder kenmerk 22-136/DB/ZWB. De klachtzaak van mr. S. hangt samen met de klachtzaak tegen verweerder, ook omdat verweerder in de klachtzaak van mr. S. als gemachtigde van mr. S. optreedt. Tot slot heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager van 5 maart 2022 met bijlagen.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is eind 2019 verwikkeld geweest in een arbeidsrechtelijk geschil met zijn voormalige werkgever. In dit geschil heeft klager een billijke vergoeding van zijn werkgever gevorderd. De kantonrechter heeft klagers vordering afgewezen. Klager is in hoger beroep bijgestaan door mr. S. In hoger beroep is de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd.  

1.2 Mr. S. is als advocaat werkzaam bij het advocatenkantoor van verweerder (hierna: het advocatenkantoor).

1.3 Op 7 oktober 2020 heeft klager bij het advocatenkantoor een klacht over mr. S. ingediend, omdat mr. S. volgens klager bij de behandeling van het hoger beroep ernstige beroepsfouten heeft gemaakt. Deze klacht is door verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris in behandeling genomen.

1.4 Op 14 oktober 2020 heeft klager met verweerder over de klacht over mr. S. gesproken.

1.5 Bij e-mails van 26 oktober 2020, 3 en 16 november 2020 heeft verweerder zijn klacht over mr. S. uitvoerig aan verweerder toegelicht.

1.6 Bij brief van 24 december 2020 heeft verweerder aan klager bericht dat hij de klacht over mr. S. ongegrond acht. Daarbij heeft verweerder klager erop gewezen dat klager zijn klacht kan voorleggen aan de geschillencommissie advocatuur of aan de deken als hij het niet eens is met zijn oordeel over de klacht. Tot slot heeft verweerder in zijn brief opgemerkt dat hij een aansprakelijkstelling van klager na ontvangst daarvan zal doorsturen naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (hierna: de verzekeraar).

1.7 Vervolgens heeft klager het advocatenkantoor aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft deze aansprakelijkstelling doorgestuurd naar de verzekeraar. De verzekeraar heeft geoordeeld dat het kantoor niet aansprakelijk is voor de door klager gestelde schade.

1.8 Naar aanleiding van verschillende berichten van klager heeft verweerder zijn oordeel over de klacht over mr. S. op 10 maart 2021 nogmaals aan klager uitgelegd.

1.9 Op 22 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a. verweerder is de beroepsfouten van mr. S. als klachtenfunctionaris en als gemachtigde van mr. S. blijven ontkennen, terwijl klager bewijzen van de beroepsfouten aan hem heeft overgelegd en verweerder zijn eigen standpunten niet met bewijs heeft onderbouwd;

b. verweerder heeft de correspondentie over de aansprakelijkheid van mr. S., tegen de wil van klager, laten verlopen via de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, terwijl verweerder de schade zelf met klager had moeten afwikkelen. Daarmee heeft verweerder zich verscholen achter de verzekeraar;

c. verweerder heeft bij de behandeling van de klacht over mr. S. en bij de indiening van de aansprakelijkstelling bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet integer, niet deskundig en niet zorgvuldig gehandeld.

2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft, in het kader van klachtzaak 22-136/DB/ZWB, tegen de klacht verweer gevoerd, welk verweer door de deken ook in zijn onderzoek naar de klacht over verweerder is gebruikt. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De onderdelen van de klacht gaan over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris ten aanzien van de klacht over mr. S. dan wel in zijn hoedanigheid van kantoorverantwoordelijke ten aanzien van de aansprakelijkstelling. Het tuchtrecht zoals dat is geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris of kantoorverantwoordelijke, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functies zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zijn artikel 46 en volgende Advocatenwet op hem van toepassing. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

Klachtonderdeel a)

4.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij als klachtenfunctionaris en als gemachtigde van mr. S. de door klager gestelde beroepsfouten van mr. S. is blijven ontkennen, terwijl klager bewijzen van deze fouten aan verweerder heeft overgelegd.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich als klachtenfunctionaris niet zodanig heeft gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Uit de stukken blijkt dat verweerder eerst met klager over zijn klacht heeft gesproken en dat hij vervolgens in zijn brieven van 24 december 2020 en 10 maart 2021 gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom hij de klacht over mr. S. ongegrond acht. Daarbij is niet gebleken dat verweerder geen acht heeft geslagen op stukken die klager bij zijn klacht heeft gevoegd. Uit de klacht blijkt dat klager het niet met verweerders oordeel over de klacht eens is, maar dat betekent niet dat verweerder met zijn beoordeling van de klacht het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder als gemachtigde van mr. S. klachtwaardig heeft gehandeld. Uit het antwoord op klagers klacht over mr. S. blijkt dat verweerder op zakelijke en professionele wijze op de verschillende klachtonderdelen heeft gereageerd. Dat klager het met dat verweer niet eens is, wil niet zeggen dat verweerder tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond. Voor zover klager verweerder ook verantwoordelijk houdt voor de door klager gestelde beroepsfouten van mr. S., merkt de voorzitter op dat verweerder tuchtrechtelijk alleen verantwoording verschuldigd is over zijn eigen handelen en niet ook over het handelen van zijn kantoorgenote, mr. S. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. 

Klachtonderdeel b)

4.4 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij de correspondentie over de aansprakelijkheid van het kantoor, tegen de wil van klager, heeft laten verlopen via de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, terwijl verweerder de schade zelf met klager had moeten afwikkelen. Volgens klager heeft verweerder zich achter de verzekeraar verscholen.

4.5 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat die op de hoogte raakt van een beroepsfout waar mogelijk schade uit voortvloeit gehouden is om direct melding te maken van het voorval bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder was dan ook gehouden om de aansprakelijkstelling die hij van klager had ontvangen bij de verzekeraar te melden. Vervolgens is het aan de verzekeraar om de aansprakelijkstelling te beoordelen en om daarover te communiceren met de cliënt die het kantoor aansprakelijk heeft gesteld, in dit geval klager. Door de aansprakelijkstelling meteen bij de verzekeraar te melden heeft verweerder in zijn hoedanigheid van kantoorverantwoordelijke juist gehandeld. Van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.6 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij bij de behandeling van de klacht over mr. S. en bij de indiening van de aansprakelijkstelling bij de verzekeraar niet integer, niet deskundig en niet zorgvuldig gehandeld.

4.7 Het is de voorzitter op grond van de stukken niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheden van klachtenfunctionaris en van kantoorverantwoordelijke op enige wijze ondeskundig dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook voor klagers verwijt dat verweerder daarbij niet integer heeft gehandeld, kan de voorzitter geen aanknopingspunten vinden. Verweerder heeft klager in zijn brief van 24 december 2020 terecht gewezen op de mogelijkheden om de klacht voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur of aan de deken, van welke laatste mogelijkheid klager ook gebruik heeft gemaakt. De commissie behandelt klachten van cliënten over hun advocaat op onafhankelijke en onpartijdige wijze. Van een ‘vriendenclub’, zoals klager in zijn klacht heeft gesteld, is geen sprake. Het mag zo zijn dat klager het niet eens is met verweerders beoordeling van de klacht over mr. S. en met de gang van zaken rondom de afwikkeling van de aansprakelijkstelling, maar dat betekent niet dat verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter:

- verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.  

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 2 mei 2022