Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:69
Zaaknummer
22-137/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over handelen advocaat wederpartij. Verweerder heeft de hem toekomende vrijheid als advocaat van klagers wederpartij niet overschreden. Verweerder heeft, op basis van de informatie die hij ter schikking had en ter behartiging van de belangen van zijn cliënt de standpunten van zijn cliënt in het kort geding naar voren heeft gebracht. Niet gebleken dat verweerder daarbij heeft gelogen en/of onjuiste informatie aan de voorzieningenrechter heeft voorgehouden. Ook is het niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van klager onnodig of onevenredig en zonder redelijk doel heeft geschaad. Van misleiding, smaad en laster, zoals klager in zijn klacht heeft gesteld, is niet gebleken en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 2 mei 2022
in de zaak 22-137/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 8 februari 2022 met kenmerk K21-080, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager van 6 maart 2022 met bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft 25 jaar gewerkt als docent op een hogeschool (hierna: de hogeschool). Op 1 mei 2019 is het dienstverband van klager bij de hogeschool beëindigd.
1.2 De cliënt van verweerder was ook als docent werkzaam op de hogeschool. Hij is op 1 september 2020 met pensioen gegaan.
1.3 In 2016 heeft klager een melding gedaan bij de Klokkenluiderscommissie (hierna: de commissie) over een vermoeden van misstanden met betrekking tot het examenprotocol van de hogeschool. De commissie heeft een onderzoek ingesteld en heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een misstand als bedoeld in het Klokkenluidersprotocol.
1.4 Klager is het niet eens met de conclusie van de commissie en hij plaatst regelmatig berichten op sociale media om zijn visie kenbaar te maken.
1.5 In 2019 heeft de hogeschool tweemaal een kort geding tegen klager aangespannen vanwege de wijze waarop klager zich op sociale media uitlaat over de hogeschool. De voorzieningenrechter in deze procedures heeft grenzen gesteld aan klagers uitlatingen.
1.6 Op 15 december 2020 heeft klager op Twitter een bericht geplaatst over de client van verweerder. In dat bericht heeft klager vermeld dat verweerders cliënt in 2016 betrokken was bij misstanden bij examens en dat hij daarna door de hogeschool gedwongen is ontslag te nemen. Ook heeft klager op Twitter een bericht geplaatst waarin hij heeft geschreven dat verweerders cliënt betrokken was bij examenfraude. In dit bericht is een link geplaatst naar een bericht op LinkedIn waarin klager zich in een tekst van vijf alinea’s negatief uitlaat over de cliënt van verweerder.
1.7 Bij brief van 8 maart 2021 heeft verweerder klager, namens zijn cliënt, gesommeerd het Twitterbericht van 15 december 2002 en het bericht op LinkedIn te verwijderen en te bevestigen dat dat klager zich in de toekomst zal onthouden van het plaatsen van berichten over zijn cliënt waarin hij in verband wordt gebracht met gedwongen ontslag, fraude en misstanden bij de hogeschool.
1.8 In reactie op de brief van 8 maart 2021 heeft klager verweerder bericht dat hij gebruikmaakt van zijn recht op publicatie van misstanden.
1.9 Bij brief van 4 mei 2021 heeft verweerder klager opnieuw gevraagd te bevestigen dat klager de naam van zijn cliënt voortaan achterwege laat in berichten op sociale media bij gebreke waarvan verweerder tot dagvaarden zal overgaan.
1.10 Bij vonnis van 27 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in een door de cliënt van verweerder aangespannen kort geding tegen klager, klager veroordeeld tot het verwijderen en verwijderd houden van het bericht op LinkedIn en van de berichten op Twitter (zie 1.6) en tot het zich onthouden van het plaatsen van publicaties op internet/sociale media waarbij verweerders cliënt in verband wordt gebracht met misstanden bij de hogeschool op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat klager in strijd handelt met de veroordelingen.
1.11 Op 30 juli 2021 heeft klager verweerder gemaild dat dat hij de gewraakte publicaties en zijn Twitteraccount heeft verwijderd. In dezelfde e-mail heeft klager aangekondigd dat er een nieuw Twitteraccount met nieuwe publicaties komt. Klager heeft concepten van deze publicaties bij zijn e-mail gevoegd met de vraag of verweerder wil beoordelen of deze voldoen aan de eisen zoals die in het kort gedingvonnis zijn vermeld. Bij e-mail van 31 juli 2021 heeft klager nog een te publiceren tekst aan verweerder voorgelegd.
1.12 Bij e-mail van 2 augustus 2021 heeft verweerder klager bericht dat hij klagers teksten niet vooraf gaat beoordelen en dat klager dwangsommen verbeurt als een publicatie over misstanden bij de hogeschool tot zijn cliënt herleidbare bewoordingen bevat.
1.13 Op 11 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a. Verweerder heeft in het kort geding van juli 2021 een onterechte vordering ingesteld, een moeilijk leesbare eis opgesteld en hij heeft bewijzen pas een dag voor de zitting verzonden. Ook heeft verweerder gesteld dat hij klager verdenkt van het plaatsen van andere berichten, terwijl klager die berichten niet heeft geplaatst;
b. Verweerder heeft in het kort geding onjuiste standpunten ingenomen over misstanden bij de hogeschool en de betrokkenheid daarbij van zijn cliënt;
c. Verweerder heeft zich ten opzichte van klager en de voorzieningenrechter schuldig gemaakt aan misleiding, smaad en laster;
d. Verweerder is niet bereid gebleken om nieuwe, op sociale media te plaatsen, teksten van klager voorafgaand aan publicatie te beoordelen.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij als advocaat van klagers wederpartij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder heeft hij slechts de belangen van zijn cliënt behartigd op een wijze die van een advocaat verwacht mag worden. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De onderdelen van de klacht gaan over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. De advocaat van de wederpartij geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de onderdelen van de klacht beoordelen aan de hand van dit uitgangspunt.
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.2 Klachtonderdelen a), b) en c) gaan in de kern over de standpunten die verweerder namens zijn cliënt heeft ingenomen en waarvan klager vindt dat verweerder zich met deze standpunten schuldig maakt aan misleiding, smaad en laster.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van klagers wederpartij niet heeft overschreden. Uit de stukken, waaronder het vonnis in kort geding van 27 juli 2021, leidt de voorzitter af dat verweerder, op basis van de informatie die hij ter schikking had en ter behartiging van de belangen van zijn cliënt de standpunten van zijn cliënt in het kort geding naar voren heeft gebracht. Daarbij is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder over bepaalde zaken heeft gelogen, zoals klager heeft gesteld, en/of onjuiste informatie aan de voorzieningenrechter heeft voorgehouden. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van klager onnodig of onevenredig en zonder redelijk doel heeft geschaad. Van misleiding, smaad en laster, zoals klager in zijn klacht heeft gesteld, is niet gebleken en de dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Het feit dat klager de vordering van verweerders cliënt onterecht vindt, dat klager het niet eens is met de standpunten die verweerder namens zijn cliënt heeft ingenomen en dat klager die standpunten als laster, smaad en misleiding ervaart, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat geldt ook voor klagers verwijten dat verweerder de eis in kort geding moeilijk leesbaar heeft opgesteld, dat verweerder bewijzen pas een dag voor de zitting heeft verzonden en dat verweerder heeft gesteld dat hij klager ook verdenkt van het plaatsen van andere berichten op sociale media. In het kort geding is een juridisch debat gehouden waarbij over en weer stellingen zijn ingenomen en stukken zijn overgelegd, waarover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld. Dat klager het inhoudelijk niet eens is met het vonnis van de voorzieningenrechter en dat vonnis niet van toegevoegde waarde vindt, kan verweerder niet worden verweten. Het is verder niet aan de voorzitter om inhoudelijk over het vonnis van de voorzieningenrechter te oordelen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, zijn klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.4 Met klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij niet bereid is gebleken om op voorhand te beoordelen of nieuwe, door klager opgestelde, teksten voor publicatie op sociale media voldoen aan het vonnis in kort geding van 27 juli 2021.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Het is niet aan verweerder als advocaat van klagers wederpartij om teksten van klager voorafgaand aan publicatie daarvan te beoordelen. Als klager het vonnis in kort geding niet of onvoldoende duidelijk vindt over wat hij wel en niet op sociale media mag publiceren in relatie tot de cliënt van verweerder ligt het op zijn weg zelf een advocaat in te schakelen om hem daarover te adviseren. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 mei 2022