Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:50
Zaaknummer
22-108/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Geen sprake van belangenverstrengeling. Verweerder is ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij niet te buiten gegaan.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 april 2022 in de zaak 22-108/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 februari 2022 met kenmerk K103 2021 ia/ab, door de raad ontvangen op 9 februari 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Voorts heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van klager van 28 februari 2022, met bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder staat sinds enkele jaren de naamloze vennootschap J.(..) NV (hierna: de NV) bij in procedures tegen klager als voormalig bestuurder van de NV. 1.2 Klager is met zijn zus verwikkeld in een erfrechtelijke kwestie rondom de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen hun moeder (hierna: erflaatster). De zus van klager is door erflaatster als executeur aangewezen om haar nalatenschap af te wikkelen. 1.3 Bij verstekvonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2021 is de zus van klager veroordeeld om aan klager te betalen de som van € 22.934,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Die beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 1.4 Verweerder staat de zus van klager in haar hoedanigheid van executeur bij in de verzetprocedure tegen het door de rechtbank gewezen verstekvonnis. 1.5 Verweerder heeft in zijn e-mail van 7 mei 2021 aan de gemachtigde van klager (in het erfrechtelijk geschil) gevraagd of klager wenst over te gaan tot executie van het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank of dat hij de uitspraak in de verzetprocedure afwacht. 1.6 Op 7 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a) zich schuldig maakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen door de belangen te behartigen van de NV, waarvan klager 40% aandeelhouder is, althans van zijn aandeelhouders en van de zus van klager in verschillende civiele procedures, en; b) zich jegens klager schuldig maakt aan 'lasten over zijn staat'.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Toetsingskader 4.2 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. Klachtonderdeel a) 4.2 Klager verwijt verweerder dat sprake is van belangenverstrengeling . 4.3 De voorzitter overweegt dat verweerder niet de advocaat van klager zelf is, maar van de NV, dan wel van zijn aandeelhouders, en (thans) ook van de zus van klager. 4.4 Gedragsregel 15 lid 1 ziet op de belangenverstrengeling, en heeft de bescherming van de cliënt van de advocaat ten doel. Dit brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline mee dat een wederpartij van de cliënt of een derde zich niet op deze gedragsregel kan beroepen. Nu klager is aan te merken als wederpartij van (de cliënt van) verweerder, is klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel b) 4.5 Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten door klager tijdens een zitting ‘crimineel’ te noemen. Voorts heeft hij ten onrechte (in zijn e-mail van 7 mei 2021) aan de gemachtigde van klager bericht dat klager feitelijk failliet is of woorden van gelijke strekking. Klager acht verweerder ook medeplichtig aan fraude binnen de NV. 4.6 De voorzitter stelt voorop dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. 4.7 Verweerder heeft toegelicht waar de opmerking ‘crimineel’ vandaan komt. Verweerder heeft aangevoerd dat de NV aangifte heeft gedaan jegens klager wegens verduistering van tegoeden van de NV en dat tijdens meerdere vergaderingen van de aandeelhouders het gedrag van klager is bestempeld als ‘crimineel’. 4.8 De voorzitter heeft op grond van hetgeen klager en verweerder over en weer hebben aangevoerd niet vast kunnen stellen dat verweerder klager onheus heeft bejegend door hem ‘crimineel’ te noemen. De voorzitter is van oordeel dat klager die stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. 4.9 Verweerder heeft ook een onderbouwing gegeven voor hetgeen hij in zijn e-mail van 7 mei 2021 aan de gemachtigde van klager heeft medegedeeld. Deze e-mail is een reactie geweest op het verstekvonnis dat is gewezen. Verweerder heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat executie van dat vonnis niet aan de orde kan zijn, omdat verweerder bekend is met een vordering van de NV op klager van ongeveer € 800.000,-wegens verduisterde gelden - en klager als gevolg daarvan feitelijk in staat van faillissement verkeert. 4.10 De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrijstond dit standpunt, namens zijn cliënte, in te nemen. Hij is daarbij de ruime vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij toekomt niet te buiten gegaan. 4.11 De voorzitter overweegt tot slot dat een oordeel of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan fraude voorbehouden is aan de strafrechter. 4.12 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.