Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:56

Zaaknummer

21-142/AL/OV

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Geen aanleiding om naar aanleiding van de formele en inhoudelijke punten van klager aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Niet gebleken dat de voorzitter bij de beoordeling van de vier klachtonderdelen essentiële feiten en omstandigheden is vergeten Verzoek om prejudiciële vraag te stellen aan Hof van Justitie van de EU afgewezen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2022 in de zaak 21-142/AL/OV naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 juni 2021 op de klacht van:

klager gemachtigde: J.B. over:verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 27 februari 2020 heeft klagers gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1270651 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 21 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond verklaard, klachtonderdeel 2 kennelijk niet ontvankelijk en klachtonderdelen 3 en 4, ingevolge artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk. Deze beslissing is op 21 juni 2021 verzonden aan partijen. 1.4 Op 24 juni 2021 heeft klagers gemachtigde verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 25 juni 2021 ontvangen. Daarna heeft de raad nog drie aanvullingen (van respectievelijk 9, 19 en 20 juli 2021) op het verzetschrift ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn zoon, en de gemachtigde van klager aanwezig. Verweerder was met kennisgeving vooraf niet aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift en de drie aanvullingen daarop. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klagers gemachtigde overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en van hetgeen overigens ter zitting naar voren is gebracht.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Als formele punten heeft klager gesteld dat de raad de derde aanvulling op het verzet van 20 juli 2021 buiten het dossier heeft gehouden en dat niet is gebleken dat verweerder voor de zitting van 17 januari 2022 is opgeroepen. Verder heeft klager de raad primair verzocht om een prejudiciële verwijzing van de zaak, omdat de klacht door het nemen van een voorzittersbeslissing niet in volle omvang wordt onderzocht en na verzet geen hoger beroep meer mogelijk is. Volgens klagers is de raad geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht en wordt daarmee onder meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden. Subsidiair heeft klager gesteld dat de voorzitter het feitencomplex en de klachten te summier heeft weergegeven, waardoor onwelgevallige zaken over advocaten en de raad voor het publiek onder de radar blijven. Zo heeft de voorzitter bij de feiten het datalek niet vermeld en ook niet dat verweerder van het tableau is geschrapt. Deze werkwijze is volgens klager strijdig met het beginsel van openbaarheid van rechtspraak. Ook heeft klager gesteld dat de voorzitter niet heeft geoordeeld over de niet ondertekende, althans onleesbaar ondertekende, brief van de deken van 14 januari 2021. Verder heeft klager er bezwaar tegen dat zijn klacht is beoordeeld door een voorzitter die niet alleen plaatsvervangend voorzitter van de raad is maar ook lesgeeft aan advocaten, waardoor geen sprake is van onafhankelijke en onpartijdige  advocatentuchtrechtspraak. Omdat de voorzitter ook een besloten vennootschap heeft die ten tijde van de indiening van het verzetschrift stond ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel had de voorzitter vanwege zijn dubbele functie moeten afzien van de behandeling van de klagers klacht. 2.2 Behalve de door klager in verzet aangestipte feiten, komt klager tegen de feiten zoals die in de voorzittersbeslissing zijn genoemd in verzet niet op. Voor wat betreft de omschrijving van de klacht komt klager, behalve ten aanzien van de volgens klager summiere en onvolledige weergave daarvan, in verzet verder niet op. 2.3 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van het verzet op de stellingen en stukken van klager ingaan.

3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad ziet geen aanleiding om naar aanleiding van de formele punten van klager aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Voor de beoordeling heeft de raad niet alleen kennisgenomen van het verzetschrift van 24 juni 2021, maar ook van de drie aanvullingen daarop zoals genoemd in 1.4. Anders dan klager heeft gesteld, is de aanvulling op het verzet van 20 juli 2021 niet buiten het dossier gehouden. Voor wat betreft de oproeping van verweerder voor de zitting van 17 januari 2022 heeft de raad vastgesteld dat zowel klager als verweerder correct zijn opgeroepen. Dat klager geen kopie van de oproepingsbrief aan verweerder heeft ontvangen, betekent niet dat verweerder niet is opgeroepen. De formele punten slagen daarom niet. 4.3 De raad wijst klagers verzoek om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de tuchtrechtspraak voor advocaten af. Bij de beoordeling van het verzet past de raad het geldende advocatentuchtrecht toe zoals dit is vastgelegd in de Advocatenwet. De raad heeft over de toepassing van het advocatentuchtrecht zoals dit in Nederland geldt geen vragen, dus er is ook geen reden om een prejudiciële vraag te stellen. 4.4 Ook de inhoudelijke verzetgronden geven de raad geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter bij de beoordeling van de vier onderdelen van de klacht essentiële feiten en omstandigheden is vergeten. Dat de voorzitter bij de feiten niet heeft vermeld dat sprake is van een datalek dat niet bij de Autoriteit persoonsgegevens is gemeld, betekent niet dat de beslissing van de voorzitter onjuist is. Uit de dossierstukken blijkt dat het door klager genoemde datalek geen feit is maar een stelling die klager in zijn klachtbrief heeft vermeld en die ook als onderdeel van zijn klacht is beoordeeld. Verder blijkt al uit de kop van de beslissing van de voorzitter, waarin bij de naam van verweerder is vermeld ‘voorheen advocaat’, dat verweerder niet meer op het tableau staat ingeschreven, zodat dit niet meer bij de feiten hoefde te worden vermeld. Ook dit maakt de voorzittersbeslissing niet onjuist. Verder heeft het wel of niet (leesbaar) ondertekend zijn van een brief van de deken geen invloed op de beoordeling van de klacht door de voorzitter, nog daargelaten dat klager niet heeft onderbouwd wat zijn belang hierbij is. Tot slot heeft klager in zijn verzet een aantal omstandigheden rondom de persoon van de voorzitter genoemd die er volgens klager toe hadden moeten leiden dat de voorzitter had moeten afzien van de behandeling van de klacht. In dat verband merkt de raad op dat de voorzitter naast zijn werk voor de raad cursussen aan advocaten mag geven, een besloten vennootschap mag hebben en in de registers van de Kamer van Koophandel mag worden vermeld. Deze omstandigheden betekenen niet dat de voorzitter de klachtzaak van klager niet had mogen behandelen. Wat daar verder ook van zij, klager heeft op geen enkele manier onderbouwd wat zijn belang bij deze verzetgrond is. Van enige onjuistheid van de beslissing van de voorzitter als gevolg van de genoemde omstandigheden is geen sprake. 4.5 Uit het bovenstaande volgt dat de verzetgronden van klager niet slagen. De voorzitter heeft dan ook terecht en op juiste gronden geoordeeld dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is, klachtonderdeel 2 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen 3 en 4, ingevolge artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk. 4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, en mrs. F.B.M. van Aanhold, W.W. Korteweg, E.M.G. Pouls en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.

Griffier                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 14 maart 2022