Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:58
Zaaknummer
22-190/DB/W
Inhoudsindicatie
Niet gebleken is dat door de griffier onherroepelijke beslissingen zijn genomen, waarvoor de gewraakte tuchtrechter verantwoordelijkheid draagt en waaruit de vooringenomenheid van die tuchtrechter blijkt. Ook de in de overige gronden aangevoerde omstandigheid dat de gewraakte tuchtrechter niet binnen door verzoekers gestelde termijnen heeft gereageerd rechtvaardigt de conclusie dat zij vooringenomen of partijdig is niet. Verweerster had daartoe goede redenen en bovendien ligt het niet op de weg van een partij om in een klachtprocedure termijnen aan de tuchtrechter te stellen.
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden,
van 14 april 2022
in de zaak 22-190/DB-W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoekers
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 21-314 met verzoekers als klagers. Verzoekers zijn bij brief van 18 februari 2022 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op de zitting van de raad van 18 maart 2022. Verzoekers hebben bij op 4 maart 2022 per email bij de griffie van de raad ingekomen verzoekschrift de wraking verzocht van mr. M.H. van der Lecq, plv voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden.
1.2 De Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden het verzoek tot wraking in behandeling genomen.
1.3 Genoemde tuchtrechter heeft per e-mail van 11 maart 2022 gereageerd op het verzoek tot wraking. Zij heeft niet berust in de wraking.
1.4 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoekschrift van verzoekers van 4 maart 2022, met bijlagen, en de email van de gewraakte tuchtrechter van 11 maart 2022.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
2.3 Verzoekers hebben in hun verzoekschrift hun gronden voor wraking van genoemde tuchtrechter weergegeven onder B. De gronden B01 tot en met B08, B14 en B15 hebben betrekking op vermeende instructies van genoemde tuchtrechter dan wel verleende toestemming aan de griffie(r) met betrekking tot het al of niet toelaten van door verzoekers toegezonden documenten. De gronden B05 tot en met B13 hebben betrekking op het uitblijven van een reactie op door verzoekers toegezonden documenten, op bepaalde processuele verzoeken en opmerkingen van verzoekers waaronder een door verzoekers gewenste schriftelijke bevestiging over de inhoud van de nog te nemen beslissing in verzet, het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof en over de samenstelling van de kamer. De gronden B16 en B17 hebben betrekking op de weigering van de gewraakte voorzitter om te beslissen op een aanhoudingsverzoek en om de plaatsvervangend griffier te vervangen. Verzoekers hebben op basis van de genoemde gronden de conclusie getrokken dat genoemde tuchtrechter vooringenomen is en handelt in strijd met de door haar afgelegde eed.
2.4 De door verzoekers aan de gronden van het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten leveren geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is jegens verzoekers, dan wel dat de vrees daarvoor bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is. De door verzoekers aan de gronden B01 tot en met B08, B14 en B15 van het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten hebben betrekking op mededelingen van de griffier aan verzoekers ten aanzien van door verzoekers aan de raad toegezonden documenten. De griffier heeft verzoekers met toepassing van het procesreglement gewezen op de termijn waarbinnen stukken dienden te zijn ingediend en voor het overige bericht dat over de toelating van de documenten ter zitting definitief zou worden beslist. Niet gebleken is dat door de griffier onherroepelijke beslissingen zijn genomen, waarvoor de gewraakte tuchtrechter verantwoordelijkheid draagt en waaruit de vooringenomenheid van die tuchtrechter blijkt. Ook de in de overige gronden aangevoerde omstandigheid dat de gewraakte tuchtrechter niet binnen door verzoekers gestelde termijnen heeft gereageerd rechtvaardigt de conclusie dat zij vooringenomen of partijdig is niet. Verweerster had daartoe goede redenen en bovendien ligt het niet op de weg van een partij om in een klachtprocedure termijnen aan de tuchtrechter te stellen.
2.6 De door verzoekers aangevoerde feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat de gewraakte tuchtrechter vooringenomen of partijdig is noch is de schijn daartoe gewekt.
Ook voor het overige behelst het verzoek tot wraking geen door verzoekers gestelde feiten die tot toewijzing van het verzoek kunnen leiden. De verwijten en bezwaren die worden geopperd door verzoekers en vergaande conclusies die daaraan worden verbonden zijn niet gebaseerd op door verzoekers gestelde feiten.
2.7 Bij gebreke van door verzoekers gestelde feiten die kunnen leiden tot inwilligen van het verzoek en waarover onduidelijkheid bestaat is een nader onderzoek ter zitting zinledig. Artikel 4.1 van het wrakingsprotocol Raden van Discipline laat als uitzondering op de hoofdregel toe dat bij kennelijk ongegronde verzoeken zonder zitting wordt beslist. De door verzoekers gestelde feiten kunnen niet leiden tot inwilliging van het verzoek. De conclusie is dat het verzoek zonder zitting kennelijk ongegrond is in de zin van artikel 4.1 van het wrakingsprotocol dient te worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 april 2022