Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:46

Zaaknummer

21-470/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij onwaarheden heeft verkondigd. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn of anderszins de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 maart 2022in de zaak 21-470/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 19 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 28 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1248974 van de deken ontvangen.1.3 Klager heeft per e-mail van 28 december 2021 om de wraking verzocht van de tuchtrechters die zijn zaak op de zitting van 10 januari 2022 zouden behandelen, te weten mr. J.U.M. van der Werff, mr. J.J.W. Lamme, mr. F.E.J. Janzing en (reservelid) mr. M. Tijseling. De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van 4 januari 2022 kennelijk ongegrond verklaard.1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.5 Klager heeft per e-mail van 23 januari 2022 wederom een verzoek tot wraking van dezelfde tuchtrechters gedaan. De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van 4 februari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van klager in (onder meer) de onderhavige klachtzaak niet meer in behandeling wordt genomen.1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 17 december 2021 en de e-mail met bijlagen van klager van 26 december 2021.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klager en zijn gezin huren sinds 2001 een woning van de stichting Mitros (hierna: Mitros) in Utrecht. Verweerder staat Mitros bij als advocaat.2.3 In 2011 heeft Mitros onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Dit onderzoek is uitgevoerd door BME Asbestconsult B.V. Ook de zolder van de woning van klager is onderzocht. Gebleken is dat het buismateriaal hechtgebonden asbest bevatte en meerdere van de op zolder aanwezige platen niet-hechtgebonden asbest bevatten.2.4 Mitros heeft klager op 11 oktober 2012 telefonisch meegedeeld dat er in zijn woning asbesthoudende beplating is aangetroffen en dat hij voorlopig geen gebruik van de zolder mag maken. Ook heeft Mitros aangekondigd dat het asbest gesaneerd zal worden. De sanering van het plaatmateriaal is afgerond op 14 november 2012. De buis met hechtgebonden asbest is verwijderd in januari/februari 2014.2.5 Klager heeft in een deelgeschilprocedure verzocht om voor recht te verklaren dat Mitros aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het in de woning aanwezige niet-hechtgebonden asbest. In die procedure heeft er op 8 februari 2018 een zitting plaatsvonden. Klager en zijn advocaat en verweerder waren op die zitting aanwezig. In die deelgeschilprocedure heeft Mitros zich op het standpunt gesteld dat aan klager niet het gehele BME-rapport uit 2011 ter beschikking kan worden gesteld in verband met de privacy van overige huurders, op wier woningen dit rapport ook betrekking heeft. Bij beschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van klager afgewezen en over de informatieverschaffing (onder meer) overwogen dat de verklaring van Mitros de rechtbank vooralsnog aannemelijk voorkomt.2.6 Bij de kantonrechter heeft klager een verklaring voor recht gevorderd dat Mitros aansprakelijk is voor alle schade die klager heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de woning aanwezige asbest en de asbestemissie die is ontstaan nadat in een asbesthoudende buis is geboord. Daarnaast wilde klager een voorschot op zijn schadevergoeding en een vergoeding voor gederfd huurgenot. Mitros vorderde dat het klager zou worden verboden medewerkers van Mitros te beledigen, bedreigen of onrechtmatig te behandelen en (film)opnames van hen te maken. Ook wilde Mitros dat klager alle filmpjes en andere opnames en uitlatingen over Mitros die hij op internet heeft geplaatst, zou verwijderen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 5 februari 2020 alle vorderingen van klager afgewezen en de vorderingen van Mitros toegewezen. Met betrekking tot de informatieverschaffing door Mitros heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien om terug te komen van hetgeen in de deelgeschilprocedure is overwogen en beslist. Voorts heeft de kantonrechter in dat vonnis nog het volgende overwogen:

“Klager heeft (anders dan in de deelgeschilprocedure) aanvullend gesteld dat Mitros onrechtmatig heeft gehandeld, omdat in haar opdracht in een asbesthoudende buis is geboord, waardoor niet-hechtgebonden asbest is vrijgekomen. Mitros heeft deze stelling betwist. Ook aan deze stelling gaat de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd voorbij.”

2.7 Klager is in hoger beroep gegaan en heeft hij zijn vorderingen uitgebreid. Bij arrest van 19 oktober 2021 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2018 en het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 5 februari 2020 bekrachtigd.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) tijdens de zitting in 2018 zich op het standpunt te stellen dat hij de asbestinventarisatierapporten niet kon verstrekken wegens privacyredenen;b) tijdens de bodemprocedure en het hoger beroep te liegen over het feit dat Mitros niet bekend was met het feit dat er in een asbestbuis is geboord, terwijl hij wist dat dit wel degelijk was gebeurd;c) in de memorie van antwoord onwaarheden te verkondigen.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.Klachtonderdeel a)4.2 Mitros heeft zich op het standpunt gesteld dat niet het volledige rapport uit 2011 aan klager ter beschikking kon worden gesteld, gelet op de privacy van de overige huurders. In de deelgeschilprocedure kwam dit standpunt de rechter (vooralsnog) aannemelijk voor. Het hof heeft dit oordeel bevestigd. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte verwoord. Dat staat hem vrij en verweerder heeft geen onjuiste informatie of leugens ingebracht. Inhoudelijk is het oordeel aan de rechter.Klachtonderdeel b)4.3 Er is geen sprake van een onwaarheid die verweerder zou hebben verkondigd. Klager vindt het vonnis onaanvaardbaar en daarover heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een inhoudelijk debat plaatsgevonden.Klachtonderdeel c)4.4 Verweerder heeft in de memorie van antwoord de standpunten van zijn cliënte verwoord. Hij heeft geen onwaarheden verkondigd. 

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad ziet aanleiding om alle drie de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen aan de hand van deze maatstaf.5.2 Klager verwijt verweerder dat hij zich namens zijn cliënte op het standpunt heeft gesteld dat hij de asbestinventarisatierapporten niet kon verstrekken wegens privacyredenen en voorts dat verweerder (schriftelijk en mondeling) in de procedure onwaarheden heeft verkondigd. Klager heeft verwezen naar de stelling van verweerder dat Mitros niet bekend was met het feit dat er in een asbestbuis is geboord en naar een aantal stellingen in verweerders conclusie van antwoord.5.3 De raad is van oordeel dat het aan de civiele rechter is om over de in de bovengenoemde procedure door klager en verweerder ingenomen standpunten een beslissing te nemen. Die beslissingen zijn inmiddels in twee instanties genomen. Dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn of anderszins de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden, is de raad - tegenover de betwisting daarvan door verweerder en mede gelet op de genoemde uitspraken van de rechtbank en het hof - niet gebleken. Het stond verweerder als partijdige belangenbehartiger vrij om deze standpunten namens zijn cliënte in te nemen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Dat betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING De raad van discipline:- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.

Griffier                                           VoorzitterVerzonden d.d. 7 maart 2022