Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:56

Zaaknummer

22-147/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat deels niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in art.46g en deels kennelijk ongegrond omdat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen na klagers aansprakelijkstelling. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 5 april 2022

in de zaak 22-147/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 22 februari 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 22 februari 2022 met kenmerk 48|21|146K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager is in 2013 en 2014 in een strafzaak bijgestaan door mr. K, een kantoorgenoot van verweerder.

1.2       In 2016 heeft klager tegen mr. K een klacht ingediend bij de deken. De raad heeft deze klacht bij beslissing d.d. 22 mei 2017 deels gegrond verklaard.

1.3       Bij brief d.d. 2 november 2018 heeft klager verweerders kantoor aansprakelijk gesteld. De claim is op 5 november 2018 doorgeleid naar de beroepsaansprakelijkheids­verzekeraar. De verzekeraar heeft een cassatie advocaat gevraagd om advies uit te brengen over de kans van slagen in cassatie. Deze cassatie advocaat heeft de verzekeraar bij brief d.d. 12 november 2021 bericht dat hij in klagers zaak geen aanknopingspunten zag om een cassatiemiddel te formuleren.

1.4       Klager heeft op 15 september 2021 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.         Verweerder heeft klager in een strafzaak die speelde in de jaren 2013 en 2014 niet goed bijgestaan;

2.         Verweerder heeft na de aansprakelijkstelling tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

-   heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen;

- heeft verzuimd om de aansprakelijkstelling door te geleiden aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar;

-  heeft nagelaten de processtukken behoorlijk te verwerken en vrij te geven.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1       Klachtonderdeel 1

De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel 1 ziet op vermeend handelen van verweerder in de jaren 2013 en 2014. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2       Klager heeft zich op 15 september 2021, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Omdat de verjaringstermijn is verstreken zal de voorzitter klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk verklaren. Dat klager niet eerder in staat zou zijn geweest te klagen is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet aannemelijk. Daarbij neemt de voorzitter mede in aanmerking het feit dat klager reeds in 2016 over de door verweerders kantoorgenoot aan klager verleende rechtsbijstand heeft geklaagd. Niet valt in te zien waarom klager toen niet op de hoogte was van het aan verweerder verweten optreden. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.

4.3       Klachtonderdeel 2

            De voorzitter is op basis van de overgelegde stukken van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder na de aansprakelijkstelling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een advocaat is niet gehouden om aansprakelijkheid te erkennen. Uit het dossier blijkt voorts dat de aansprakelijkstelling per omgaande is doorgeleid aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder heeft klagers verwijt dat  verweerder heeft verzuimd om de processtukken behoorlijk te verwerken en vrij te geven gemotiveerd weersproken, terwijl van de juistheid van klagers verwijt ook niet blijkt uit de overgelegde stukken. De klacht mist feitelijke grondslag. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 2 kennelijk ongegrond verklaren.

 

5 BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet ontvankelijk; klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 5 april 2022