Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:55
Zaaknummer
22-110/DB/LI
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 5 april 2022
in de zaak 22-110/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 9 februari 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 9 februari 2022 met kenmerk, K21-088 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich beklaagd over de kwaliteit van de door mr. D, een kantoorgenoot van verweerster, aan klager verleende rechtsbijstand. Verweerster heeft deze klacht in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris in behandeling genomen.
1.2 Bij e-mail d.d. 8 juli 2021 heeft verweerster klager uitgenodigd voor een bespreking teneinde klager in de gelegenheid te stellen de klacht nader toe te lichten. Deze bespreking heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Bij e-mail d.d. 17 juli 2021 heeft verweerster het verslag van de bespreking in concept aan klager toegestuurd met het verzoek om haar te berichten of hij zich hierin kon vinden. Op 19 juli 2021 heeft klager zijn opmerkingen op het concept verslag aan verweerster toegestuurd, waarna verweerster het gespreksverslag heeft aangepast en de definitieve versie op 19 juli 2021 aan klager en mr. D heeft toegestuurd.
1.3 Verweerster heeft mr. D in de gelegenheid gesteld om op het gespreksverslag te reageren, hetgeen hij bij e-mail d.d. 27 juli 2021 heeft gedaan. Mr. D heeft daarbij aangegeven bereid te zijn tot een constructief gesprek met klager. Bij e-mail d.d. 1 augustus 2021 heeft verweerster de reactie van mr. D doorgestuurd aan klager, waarbij zij aan klager heeft gevraagd of hij een beoordeling van de klacht door verweerster, of eerst een gesprek met mr. D, wenste. Bij e-mail d.d. 2 augustus 2021 heeft klager verweerster gevraagd wat hij van een dergelijk gesprek kon verwachten. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerster klager bericht dat mr. D hoopte dat een constructief gesprek zou leiden tot wederzijds begrip. Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerster bericht niet te voelen voor een dergelijk gesprek.
1.4 Bij e-mail d.d. 8 augustus 20212 heeft verweerster klager bericht dat zij uit klagers e-mail d.d. 2 augustus 2021 had afgeleid dat hij geen gesprek met mr. D wenste, zodat zij een oordeel zou geven over de klacht. Verweerster heeft in haar e-mails d.d. 8 en 9 augustus 2021 gemotiveerd aan klager medegedeeld dat de klacht naar haar oordeel ongegrond is en dat, indien klager zich niet in haar oordeel zou kunnen vinden, hij de kwestie kan voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur of de rechtbank Limburg.
1.5 Bij e-mails d.d. 9 augustus 2021 heeft klager verweerster bericht dat zij bevooroordeeld, niet neutraal en niet onafhankelijk was bij de behandeling van klagers klacht en dat hij tegen haar een klacht zou indienen bij de deken.
1.6 Op 9 augustus 2021 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij als klachtenfunctionaris klagers klacht tegen mr. D zeer onbevredigend heeft behandeld.
2.2 Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
Verweerster was bevooroordeeld, niet neutraal en niet onafhankelijk bij de behandeling van klagers klacht. Verweerster is niet ingegaan op de e-mails van klager en was onvolledig in haar informatie.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris. De voorzitter overweegt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden, indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van klachtenfunctionaris zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen hoe hij de klachtafhandeling inricht en op de ingediende klacht beslist.
4.2 Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster klager in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt tijdens een gesprek aan verweerster toe te lichten. De voorzitter is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verweerster de klacht naar behoren heeft onderzocht. Ook heeft verweerster haar oordeel over de klacht bij e-mails d.d. 8 en 9 augustus 2021 uitgebreid gemotiveerd. Klager is het niet eens met verweersters conclusie dat de klacht over mr. D ongegrond is. Dat betekent echter niet dat verweerster van de wijze waarop zij de klacht heeft behandeld een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat verweerster bij de behandeling van de klacht bevooroordeeld, niet neutraal en niet onafhankelijk was, blijkt geenszins uit de overgelegde stukken. Uit de stukken blijkt dat verweerster steeds terstond op klagers e-mails heeft gereageerd. Het verwijt dat verweerster niet is ingegaan op de e-mails van klager en onvolledig was in haar informatie mist feitelijke grondslag. Dat door toedoen van verweerster het vertrouwen in de advocatuur is of kon worden geschaad is niet gebleken.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
Griffier Voorzitter