Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:85
Zaaknummer
210134
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging beslissing raad, waarbij de klacht over de advocaat van de wederpartij gegrond is verklaard met een waarschuwing. Verweerder heeft niet of nauwelijks heeft gereageerd op (de e-mails van) de advocaat van klager, zonder voorafgaande aankondiging of sommatie ten laste van klager beslag gelegd op zijn aandeel in de overwaarde van de woning en een onjuiste mededeling aan de deurwaarder gedaan.
Uitspraak
BESLISSING
van 8 april 2022in de zaak 210134
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaak met nummer 20-637/A/A. De raad heeft de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard, klachtonderdeel c) gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd en verweerder veroordeeld in de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:97 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 19 april 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- de op 11 mei 2021 ter griffie van het hof ontvangen brief van verweerder met bijlage;- de e-mail van verweerder van 15 januari 2022 met bijlage.
2.3 Behandeling van het beroep was oorspronkelijk gepland op 1 oktober 2021. Op 30 september 2021 heeft de gemachtigde van verweerder, mr. M. Adansar, een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 8 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De wrakingskamer heeft in punt 2.6 overwogen “dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, dat gelet op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend kennelijk uitsluitend wordt ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen, kenmerken van misbruik van recht in zich draagt. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.” De beslissing van de wrakingskamer is onder ECLI:NL:TAHVD:2021:198 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 februari 2022. Daar zijn klager en zijn gemachtigde mr. M.M.P.M. Lousberg verschenen. Verweerder en zijn gemachtigde waren afwezig.
2.5 Het hof heeft vastgesteld dat op 10 februari 2022 om 19.25 uur door mr. Adansar namens verweerder opnieuw een wrakingsverzoek is ingediend. Op 7 februari 2022 had mr. M. Adansar namens verweerder verzocht om uitstel van de behandeling van de zaak. Dit uitstel is met opgave van redenen nog dezelfde dag afgewezen. Het wrakingsverzoek is blijkens de inhoud daarvan gebaseerd op de afwijzing van het gevraagde uitstel van de zitting. Het hof heeft besloten het wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen, onder verwijzing naar de beslissing van de wrakingskamer van 8 oktober 2021. Gelet op het tijdstip van indiening van het wrakingsverzoek (de avond voor de zitting na kantooruren) is ook dit verzoek kennelijk uitsluitend ingezet om alsnog uitstel van de zitting te verkrijgen en heeft het aldus dezelfde strekking als het voorgaande wrakingsverzoek.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat stelt de volgende feiten vast, waarbij wordt uitgegaan van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht.
3.2 Verweerder was als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam bij het kantoor H Advocaten te Amsterdam. Op 1 november 2019 heeft verweerder zich uitgeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam en zich overgeschreven naar de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. Zijn stage is met ingang van 1 november 2019 van rechtswege opgeschort.
3.3 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn in oktober 2012 gescheiden. Zij hebben samen twee kinderen. In de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2012 is bepaald dat klager een bedrag van € 138,- per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen. In 2018 moest de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) nog verkocht worden. Verweerder heeft de vrouw in dat kader als advocaat bijgestaan. Klager werd bijgestaan door mr. K.
3.4 Bij per e-mail gestuurde brief van 25 februari 2019 heeft mr. K verweerder meegedeeld dat klager de woning wenst te verkopen en dat klager ten behoeve van de verkoop een verkoopmakelaar in de arm heeft genomen en verweerder verzocht ervoor zorg te dragen dat de vrouw contact opneemt met die makelaar teneinde zich te identificeren. Verder heeft mr. K verweerder meegedeeld dat klager aanspraak maakt op de gelden die hij sinds september 2011 voor de vrouw aan levenshypotheekverzekering heeft betaald en op de door hem gedane extra aflossingen. Op 20 maart, 4 en 26 april 2019 heeft (de secretaresse van) mr. K verweerder rappels gestuurd.
3.5 Bij e-mail van 26 april 2019 heeft verweerder (de secretaresse van) mr. K meegedeeld dat hij de brieven heeft voorgelegd aan de vrouw en dat hij hoopt zo spoedig mogelijk nader te kunnen berichten. Bij e-mail van 31 mei 2019 heeft (de secretaresse van) mr. K verweerder wederom een rappel gestuurd en hem verzocht uiterlijk 3 juni 2019 te reageren.
3.6 Bij e-mail van 28 juni 2019 heeft mr. K verweerder onder meer geschreven: “Reeds per brief van 25 februari jl. heb ik, namens cliënt, aanspraak gemaakt op de gelden die cliënt na de echtscheiding aan de levenshypotheekverzekering heeft betaald en door hem gedane extra aflossingen (…). Ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe mijnerzijds heeft u daarop namens uw cliënte tot op heden niet gereageerd. Met betrekking tot de gelden van de levenshypotheekverzekering doe ik uw cliënte, namens cliënt, het navolgende voorstel. (…) Met betrekking tot de overwaarde van de woning verwijst cliënt naar de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2012, waaruit blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de verdeling van de overwaarde in onderling overleg zal plaatsvinden. Client stelt een gelijke verdeling van de overwaarde voor, ná aftrek van de kosten. (…) Aangezien de levering op 31 juli a.s. zal plaatsvinden, verzoek ik u mij per omgaande, doch niet later dan één week na heden, te berichten of uw cliënte akkoord gaat met bovengenoemd voorstel en de afwikkeling daarvan, bij gebreke waarvan ik de notaris opdracht zal geven de gelden onder zich te houden en ik de opdracht heb uw cliënte in rechte te betrekken teneinde de Rechtbank de verdeling te laten vaststellen.”3.7 Bij e-mail van 2 juli 2019 heeft verweerder mr. K geschreven dat hij meerdere keren heeft geprobeerd contact te leggen met de vrouw en haar zoon, maar dat dit niet is gelukt en hij mr. K daarom nog niet nader kan berichten.3.8 Bij brief van 25 juli 2019 heeft een kantoorgenoot van mr. K verweerder onder meer geschreven: “Op 28 juni jl. zond ik u in opgemelde zaak bijgaande brief (…) In deze brief is namens mijn cliënt (…) een verdelingsvoorstel gedaan met betrekking tot de overwaarde van de woning en de levenshypotheekverzekering. Namens cliënte heb ik u verzocht binnen één week (…) te berichten of uw cliënte akkoord gaat met bovengenoemd voorstel. U heeft te kennen gegeven dat u uw cliënte en haar oudste zoon niet heeft kunnen bereiken hieromtrent en derhalve mij niet inhoudelijk kan berichten. Op 31 juli a.s. vindt de levering van de woning plaats. Uit contact met de notaris is gebleken dat uw cliënte, mogelijk tezamen met u, bij de levering aanwezig zal zijn om te tekenen. De notaris heeft echter enige tijd niets van uw cliënte vernomen. (…) Gezien het voorgaande en mede omdat tot op heden nimmer door uw cliënte op de voorstellen van cliënt is gereageerd, vreest cliënt dat uw cliënte, danwel een gemachtigde, op 31 juli a.s. niet aanwezig zal zijn om te leveringsakte te ondertekenen en dat de levering niet zal kunnen plaatsvinden. (…) Namens cliënt stel ik uw cliënte (…) thans aansprakelijk voor alle schade die voor cliënt hierdoor mogelijk zal ontstaan, ten gevolge van het niet tekenen van de leveringsakte op 31 juli a.s. (…) Indien uw cliënte op 31 juli a.s. niet tekent, heb ik van cliënt de opdracht gekregen een kort geding te starten, teneinde de rechter te verzoeken vervangende toestemming te verlenen voor de levering van de woning.”3.9 Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft verweerder de deurwaarder onder meer geschreven: “Het gezamenlijke huis zal worden verkocht aan een koper voor 250.000 euro. De overwaarde wordt door de helft verdeeld. De man heeft sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie en geen gebruikersvergoeding betaald. Cliënte heeft dan ook een vordering op de man, wederpartij, en wenst dat hij het gedeelte waar zij nog recht op heeft aan haar terugbetaalt. Idee was om aanstaande woensdag beslag te laten leggen bij de notaris op de kwaliteitsrekening en voor het deel van de overwaarde dat aan de man toekomt”3.10 Bij e-mail van 30 juli 2019 heeft de kantoorgenoot van mr. K verweerder onder meer geschreven: “U bevestigde mij zojuist dat uw cliënte morgen aanwezig zal zijn met haar zoon, dat u niet verschijnt en dat u nog met de notaris zal afstemmen voor een tolk. Ik liet u weten dat cliënt de notaris heeft gemachtigd om te tekenen, zodat hij zelf niet zal verschijnen.”3.11 De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Toen is gebleken dat verweerder op diezelfde dag ten behoeve van de vrouw beslag had doen leggen op het aan klager toekomende deel van de overwaarde van de woning in verband met achterstallige kinderalimentatie ten behoeve van zijn op dat moment meerderjarige dochter van meer dan € 5.000. Klager heeft uiteindelijk een bedrag van € 440,80 aan de vrouw voldaan, waarna het beslag op 7 augustus 2019 is opgeheven.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft maandenlang in het geheel niet gereageerd op de advocaat van klager, ook niet om te laten weten dat hij de vrouw niet bijstond of geen contact met haar kon krijgen.
b Verweerder had klager eerst moeten verzoeken dan wel sommeren om het nog openstaande bedrag aan kinderalimentatie te betalen alvorens tot beslaglegging over te gaan.
c) Verweerder heeft in een e-mail aan de deurwaarder van 29 juli 2019 onjuiste feiten geponeerd.
5 BEOORDELING
overwegingen raad5.1 Bevoegdheid:Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad van discipline in Amsterdam niet bevoegd is om de klacht van klager te beoordelen omdat hij ten tijde van het indienen van de klacht niet meer als advocaat in Amsterdam stond ingeschreven. Zijn stage was per 1 november 2019 van rechtswege is opgeschort met zijn overschrijving als advocaat naar Den Haag. Hij meent dan ook dat alleen de deken in dat arrondissement de klacht van klager had mogen onderzoeken, en in het verlengde daarvan dat alleen de Raad van Discipline in het ressort Den Haag bevoegd is die te behandelen. De raad heeft dit standpunt van verweerder verworpen mede omdat de klacht betrekking heeft op feiten en omstandigheden die dateren van voor de overschrijving van verweerder naar de orde Den Haag en verweerder op de datum van indiening van de klacht geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement.5.2 Horen getuigen:Verweerder heeft de raad verzocht om getuigen te horen, te weten klagers voormalige patroon mr. H, de secretaresse van mr. H, de deken, de heer Van S en klager. De raad heeft dit verzoek afgewezen omdat hij dat voor de beoordeling van de klacht niet nodig achtte.5.3 Klachtonderdeel a)De raad heeft overwogen dat verweerder onvoldoende zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door in een periode van vijf maanden, ondanks meerdere rappels, slechts twee keer (en dan nog niet eens inhoudelijk) te reageren op e-mails van mr. K en door mr. K pas een dag voor de levering van de woning te berichten dat de vrouw zou verschijnen voor de notaris. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover verweerder, zoals hij stelt, inderdaad geen contact met zijn cliënte kon krijgen en daarom niet inhoudelijk kon reageren op de e-mails van mr. K, had het op zijn weg gelegen om mr. K daarvan eerder en uit eigener beweging op de hoogte te stellen en/of de opdracht van de vrouw neer te leggen.5.4 Klachtonderdeel b)De raad heeft overwogen dat verweerder in strijd heeft gehandeld met regel 6 lid 2 van de Gedragsregels 2018. Volgens deze regel geldt als uitgangspunt dat de advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. Vast staat dat verweerder de advocaat van klager niet in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om ten laste van klager beslag te leggen, ondanks het feit dat de advocaat van klager in de aan het beslag voorafgaande periode veel contact met verweerder heeft gezocht en er zelfs nog op de dag voor het beslag telefonisch contact is geweest. Dat een bijzonder belang van de vrouw zich hiertegen verzette, is gesteld noch gebleken. Dat, zoals verweerder aanvoert, sprake was van een kort tijdspad omdat hij pas vlak voor de levering van de woning, op 26 juli 2019, contact kreeg met (de zoon van) de vrouw, de verkoop van de woning door het beslag niet is gefrustreerd en het beslag na een aantal dagen alweer is opgeheven, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft ook nog aangevoerd dat hij destijds als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam was en dat hij op advies van zijn toenmalige patroon direct tot beslaglegging is overgegaan. Wat hiervan ook zij, verweerder is ook als advocaat-stagiair verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en kan zich niet achter zijn patroon verschuilen.5.5 Klachtonderdeel c)De raad heeft overwogen dat klachtonderdeel c) in zoverre gegrond is dat verweerder in de e-mail aan de deurwaarder heeft geschreven dat klager sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie heeft betaald. Dat deze mededeling onjuist is, wist verweerder, althans dat had hij op basis van de van de vrouw verkregen stukken kunnen weten. Uit die stukken, die verweerder heeft overgelegd bij zijn verweer op de klacht, blijkt namelijk dat klager wel alimentatie heeft betaald (maar volgens de vrouw te weinig).
beroepsgronden5.6 Verweerder heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd:- ten onrechte heeft de Raad van Discipline Amsterdam zich bevoegd verklaard;- ten onrechte heeft de raad het getuigenverhoor afgewezen;- ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig jegens klager en diens advocaat heeft gehandeld;- ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat sprake is van schending van regel 6 lid 2 van de Gedragsregels 2018;- ten onrechte heeft de raad gesteld dat verweerder zich verschuilt achter zijn patroon;- ten onrechte heeft de raad gesteld dat verweerder beter had moeten weten en niet louter mocht afgaan op stukken van zijn cliënte;- de opgelegde maatregel is niet proportioneel.
bevoegdheid5.7 Het hof is van oordeel dat verweerder bij deze beroepsgrond geen belang heeft. Wat er ook zij van de beoordeling door de raad, in ieder geval is het hof bevoegd om de klacht in hoger beroep te behandelen en daarop te beslissen.
maatstaf5.8 Uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.9 Daarbij geldt voorts dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen. De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënte en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven. (HvD 13 januari 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:8)getuigen5.10 Met de raad ziet het hof geen toegevoegde waarde in het horen van de door verweerder genoemde getuigen, nu naar het oordeel van het hof het horen van getuigen geen bijdrage zal leveren aan de uitkomst van de zaak en de feiten duidelijk zijn.
klachtonderdelen a) en b)5.11 Het hof ziet aanleiding de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen. Vast staat dat de advocaat van klager in de periode februari tot en met juli 2019 herhaaldelijk via e-mailberichten heeft getracht met verweerder in overleg te treden over de levering van de woning en de condities waaronder dat zou kunnen geschieden. Daarop is door verweerder nimmer inhoudelijk gereageerd. Twee maal heeft verweerder gereageerd met - slechts - de mededeling dat hij zou antwoorden nadat hij zijn cliënte had bereikt en de dag voor de levering heeft hij de advocaat van klager medegedeeld dat zijn cliënte bij de notaris zou verschijnen. Vervolgens heeft verweerder op de datum van levering beslag op het klager toekomende deel van de opbrengst van de woning laten leggen. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder door aldus te handelen onvoldoende zorgvuldig en respectvol is omgegaan met de belangen van klager, zowel voor wat betreft het niet (inhoudelijk) reageren op de berichten en rappels van zijn advocaat, als voor wat betreft het zonder voorafgaande aankondiging of sommatie leggen van het beslag, en in ieder geval geldt dit voor de combinatie van beide.
5.12 Aan verweerder kan worden toegegeven dat niet op ieder bericht van de advocaat van de wederpartij behoeft te worden gereageerd en dat niet inhoudelijk kan worden gereageerd als informatie van de cliënte ontbreekt, maar gelet op de dringende en aanhoudende berichten van de advocaat van klager – mede rekening houdend met het feit dat vele jaren na de echtscheiding zelf eindelijk een belangrijk vermogensrechtelijk onderdeel daarvan kon worden afgewikkeld – had van verweerder een actievere houding mogen worden verwacht om zijn cliënte bij de afwikkeling te betrekken en de wederpartij op de hoogte te brengen van de voortgang daarvan. In ieder geval de dagen voor de levering (vanaf 26 juli 2019) heeft verweerder contact met zijn cliënte gehad, maar dat heeft desondanks niet tot enig ander bericht aan de advocaat van klager geleid dan de mededeling van 30 juli 2019 dat zijn cliënte zich bij de notaris zou melden. Dat verweerder vervolgens zonder enig voorafgaand bericht aan de advocaat van klager beslag heeft laten leggen is zonder meer in strijd met regel 6 lid 2 van de Gedragsregels en daarmee heeft hij de belangen van zijn wederpartij onnodig geschaad. Hij had daaraan in ieder geval een sommatie vooraf moeten laten gaan, te meer nog in het licht van de vergeefse pogingen van de advocaat van klager om met verweerder in contact te treden. Voor zover verweerder bij het laten leggen van beslag al in opdracht van zijn patroon zou hebben gehandeld, zoals hij heeft gesteld, blijft verweerder als behandelend advocaat verantwoordelijk en doet dat niet af aan het feit dat verweerder degene is geweest die de deurwaarder heeft geïnstrueerd om beslag te leggen. Door aldus te handelen heeft verweerder de in artikel 46 van de Advocatenwet neergelegde norm overtreden. De beroepsgronden slagen niet.
klachtonderdeel c)5.13 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder wist of had moeten weten, ondanks eventuele andersluidende berichten van zijn cliënte, dat zijn mededeling aan de deurwaarder (dat klager sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie betaald had) onjuist was. Verweerder heeft immers zelf in zijn antwoordbrief op de klacht aan de deken van 1 december 2019 verwezen naar een brief van het LBIO van 18 april 2018, waaruit op dat moment een achterstand in de alimentatiebetalingen bleek van € 169,13, kennelijk bestaande uit niet betaalde indexeringen. Desondanks stelt verweerder in diezelfde brief dat er wel degelijk meer dan € 5.000,- te vorderen was. In de dupliek aan de deken van 19 februari 2020 wordt gesteld dat het verweerder pas in augustus 2019, na ontvangst van informatie van de advocaat van klager, is gebleken dat een lager bedrag verschuldigd was. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de raad heeft verweerder daar gesteld dat de deurwaarder een berekening van de achterstand zou hebben gemaakt, terwijl verweerder hem zou hebben gezegd dat de achterstand € 500,- of € 600,- bedroeg. In zijn beroepschrift stelt verweerder vervolgens weer dat hij niet beter wist dan dat geen alimentatie was betaald. Verweerder heeft aldus tegenstrijdige informatie verstrekt over wat hem bekend was over de bestaande achterstand en op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt op welke informatie hij bij het leggen van het beslag is afgegaan. De stelling dat er geen enkele alimentatiebetaling zou zijn gedaan was in ieder geval onjuist.
maatregel5.14 Het voorgaande brengt met zich mee dat de beroepsgronden van verweerder falen en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en geboden is. Het hof vermag niet in te zien dat deze maatregel disproportioneel zou zijn, zoals verweerder heeft betoogd.
proceskosten5.15 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021 : € 50,- kosten van klager (forfaitair);€ 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klager;€ 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;€ 1.000,- kosten van de Staat.
5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 20-637/A/A;
6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;6.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 april 2022.