Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:42

Zaaknummer

21-896/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzitterbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2022in de zaak 21-896/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 november 2021 met kenmerk K21/36, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 00 tot en met 05.11.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is sinds 2015 lid van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (hierna: de jagersvereniging).1.2 Verweerder is de advocaat van de jagersvereniging en haar directeur, de heer L. H.1.3 Op enig moment is klager verwikkeld geraakt in meerdere geschillen met de jagersvereniging. Een aantal van die geschillen heeft klager, middels zijn advocaat mr. U., voorgelegd aan de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.1.4 In die procedure heeft op 13 januari 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de behandeling is onder meer gesproken over de eis tot schadevergoeding. Partijen zijn verdeeld over hetgeen er precies door verweerder tijdens de mondelinge behandeling is gezegd.1.5 Op 21 januari 2021 zond verweerder aan mr. U. een e-mail met de volgende tekst:

“Geachte confrère,

Hieronder vindt u een mail van uw cliënt aan onder meer alle provinciale besturen van de Jagersvereniging en de Ereraad waarvan ik mij niet kan voorstellen dat die op voorhand met u gedeeld is. Ik zal inhoudelijk verder niet reageren op de inhoud van de mail en laat het aan u over om hierover al dan niet met uw cliënt in conclaaf te gaan”.

1.6 Bij e-mail van 21 januari 2021 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerder. In die e-mail staat (onder andere) mr. U. in de cc opgenomen. De tekst van de e-mail van klager luidt als volgt:

“De advocaat heb ik slechts nodig gehad eenmalig voor de zitting, voor de overige zaken dient u zich rechtstreeks tot mij te wenden. Indien mijn advocaat voor uw ongevraagde actie kosten in rekening brengt zal ik die aan u doorbelasten. Als ik mijn advocaat wil inschakelen dan bepaal ik dat zelf wel. Ik ben verplicht volgens de Nederlandse wet om aangifte te doen indien ik strafbare feiten op het spoor ben gekomen anders wordt ik medeplichtig. Let a.u.b. op de gestelde termijnen.”

1.7 Op 7 februari 2021 heeft klager een e-mail aan het bestuur van de jagersvereniging gezonden, met in de cc 30 personen/instanties. Het onderwerp van die e-mail luidde: “H mag met een schone lei beginnen, maar daarvoor moet wat gebeuren”.1.8 Verweerder heeft door middel van een e-mail van 10 februari 2021 namens de jagersvereniging en H gereageerd op de e-mail van klager. De e-mail van verweerder was gericht aan klager, mr. U. en de 30 personen/instanties aan wie klager zijn e-mail had geadresseerd. Aan het einde van die e-mail heeft verweerder aangekondigd spoedmaatregelen te treffen indien klager geen gehoor zou geven aan de in de e-mail genoemde sommatie. Daarnaast heeft verweerder geschreven:

“Aangezien voor zo ver mij bekend Mr [U.] nog steeds als raadsman heeft die u bijstaat in uw geschillen met de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging zet ik hem conform mijn Gedragsregels* in de cc.”

1.9 Op die e-mail heeft klager bij e-mail van 11 februari 2021 gereageerd. Ook die e-mail is, naast verweerder, aan dezelfde 30 personen/instanties gericht.1.10 Diezelfde dag heeft klager deze klacht tegen verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten Gelderland.1.11 Bij vonnis van 24 februari 2021 is klager in de zaak die diende bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.1.12 Verweerder was inmiddels namens de jagersvereniging en de heer H ook een kort geding tegen klager gestart. In die procedure werd klager bijgestaan door mr. P.1.13 Ter beëindiging van het geschil in kort geding hebben partijen een schikking getroffen die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 26 februari 2021.1.14 Ten tijde van het onderzoek van deze klacht door de deken hadden klager en de cliënten van verweerder nog geen overeenstemming bereikt over de uitleg / uitvoering van de overeengekomen schikking.1.15 Op 10 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:a) zijn e-mail aan klager van 10 februari 2021 eveneens aan mr. U. te richten, terwijl verweerder door middel van zijn e-mail van 21 januari 2021 door klager op de hoogte was gebracht dat hij zich direct tot klager moest richten;b) niet in het belang van zijn cliënte te handelen door haar niet te adviseren de zaak aan te houden;c) zijn e-mail aan klager van 10 februari 2021 eveneens te richten aan circa 30 anderen en zich door de gebruikte bewoordingen in die e-mail schuldig maakt aan smaad en laster;d) zich onnodig grievend over klager uit te laten tijdens de mondeling behandeling van 13 januari 2021;e) niet te reageren op de e-mails van de nieuwe advocaat van klager.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.Klachtonderdeel a)3.2 Klager werd in de toen nog steeds lopende procedure voor de rechtbank Utrecht tussen klager en de jagersvereniging door mr. U. als advocaat bijgestaan. Op grond van gedragsregel 25 heeft verweerder de advocaat van klager een kopie van de sommatie gezonden.Klachtonderdeel b)3.3 Klager stelt ten onrechte dat hij namens een aantal leden van de jagersvereniging optrad. Hij was de enige eisende partij in die procedure. Het verzoek tot aanhouden van de comparitie van partijen is namens klager telefonisch gedaan door zijn advocaat enkele uren voor aanvang van de zitting. De jagersvereniging voelde er niet voor om op het laatste moment de comparitie af te blazen en wenste de comparitie door te laten gaan en heeft verweerder de opdracht gegeven het verzoek af te wijzen.Klachtonderdeel c)3.4 De aanleiding voor de sommatie was gelegen in de voorafgaande e-mail van klager. Die e-mail was ook geadresseerd aan allerlei instanties van en personen betrokken bij de jagersvereniging. Op uitdrukkelijk schriftelijk verzoek van de jagersvereniging is de sommatie naar aanleiding van de mail van klager van 7 februari 2021 in kopie gezonden aan dezelfde geadresseerden.Klachtonderdeel d)3.5 Verweerder heeft klager tijdens de comparitie van partijen niet beschuldigd van belastingontduiking, maar de eis tot vergoeding van schade in verband met aan de bv gezonden declaraties (met succes) weersproken en vraagtekens geplaatst bij de declaraties en wijze van declareren. De beweerdelijk voor de in opdracht van klager verrichte werkzaamheden gezonden declaraties waren op naam gesteld van en verzonden aan de bv en konden derhalve niet dienen ter onderbouwing van schade beweerdelijk geleden door klager, hetgeen in de procedure is aangevoerd.Klachtonderdeel e)3.6 Indien klager naar de mening van zijn cliënte een bepaling in een vaststellingsovereenkomst overtreedt en aan verweerder de opdracht geeft om klager te sommeren, dan is dat aan de cliënte van verweerder. Ook is het aan zijn cliënte om te beslissen of aan de sommatie een vervolg wordt gegeven of niet. Verweerder is in dat verband alleen verantwoording aan zijn cliënte verschuldigd en niet aan klager.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Ad klachtonderdeel a)4.2 Verweerder heeft een e-mail aan klager, zijnde de wederpartij van de cliënten van verweerder, mede aan klagers advocaat mr. U. gestuurd. Gedragsregel 25 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze advocaat hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden Gelet op deze gedragsregel heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn e-mail ook naar klagers advocaat te sturen. Hij was daartoe immers op grond van deze gedragsregel verplicht en van toestemming door de advocaat van klager om rechtstreeks met klager in verbinding te treden, is niet gebleken. Het verzoek van klager aan verweerder om zich rechtstreeks tot hem te richten, maakt dat niet anders. Voor zover klager heeft willen aanvoeren dat hij op dat moment niet meer werd bijgestaan door mr. U. en dat verweerder daarvan wist, dan is de voorzitter van oordeel dat dat uit de stukken niet is gebleken. Gelet op het voorgaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.Ad klachtonderdeel b)4.3 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.4.4 Klager verwijt verweerder dat hij niet in het belang van zijn cliënte, klagers wederpartij, heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzitter kan klager over dit vermeend onjuist handelen van verweerder jegens zijn cliënte bij gebrek aan een eigen persoonlijk belang niet klagen. Dit betekent dat klager kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit klachtonderdeel.Ad klachtonderdeel c)4.5 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de voorzitter het volgende van belang. Klager heeft op 7 februari 2021 een e-mail aan het bestuur van de jagersvereniging gestuurd, waarin hij allerlei uitlatingen over de jagersvereniging en haar directeur doet en bepaalde acties van het bestuur eist. Klager heeft deze e-mail tevens geadresseerd aan 30 personen en instanties die betrokken zijn bij de jagersvereniging. Uit het dossier blijkt dat klager zich ook vóór het sturen van deze e-mail gedurende een lange periode op social media, op zijn eigen internetpagina’s en in e-mails negatief heeft uitgelaten over de jagersvereniging en haar directeur. Als reactie op de e-mail van 7 februari 2021 heeft verweerder bij e-mail van 10 februari 2021 klager gesommeerd om zijn smadelijke en lasterlijke uitlatingen jegens de jagersvereniging, haar organen en haar functionarissen te staken. Deze e-mail heeft verweerder in kopie naar dezelfde personen en instanties gezonden als aan degenen die de e-mail van klager van 7 februari 2021 hadden ontvangen.4.6 De voorzitter is van oordeel dat het (mede gelet op de voorgeschiedenis) verweerder vrij stond om zijn reactie op de e-mail van klager aan dezelfde personen te sturen die de e-mail van klager hadden ontvangen. Verweerder heeft daarmee de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.Ad klachtonderdeel d)4.7 De voorzitter begrijpt uit de stukken dat verweerder tijdens een comparatie van partijen de eis van klager tot vergoeding van schade in verband met aan de bv gezonden declaraties heeft weersproken en vraagtekens heeft geplaatst bij de declaraties en wijze van declareren. Verweerder heeft aangevoerd dat de beweerdelijk voor de in opdracht van klager verrichte werkzaamheden gezonden declaraties op naam waren gesteld van en verzonden aan de bv en niet konden dienen ter onderbouwing van schade beweerdelijk geleden door klager.4.8 De voorzitter is van oordeel dat het verweerder als advocaat van de wederpartij vrij stond om op deze wijze verweer te voeren tegen een eis tot vergoeding van schade. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder klager heeft beschuldigd van belastingontduiking. Gelet daarop is niet vast komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.Ad klachtonderdeel e)4.9 In de stukken bevinden zich geen e-mails van de advocaat van klager waarop verweerder niet zou hebben gereageerd. Dit verwijt van klager is daarom onvoldoende onderbouwd. Voor zover klager verweerder verwijt dat verweerder hem niet een lijst heeft gestuurd met artikelen die klager zou moeten verwijderen, zoals wel door verweerder was aangekondigd, dan is de voorzitter van oordeel dat dat niet klachtwaardig is. Het is aan de cliënten van verweerder om aan de sommatie al dan niet een gevolg te geven. Verweerder handelt niet klachtwaardig jegens klager indien hij geen acties onderneemt. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.Conclusie4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijkongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.

Griffier                                                        VoorzitterVerzonden d.d. 31 januari 2022