Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:87

Zaaknummer

220044

Inhoudsindicatie

Appelverbod. Voor zover klager erover klaagt dat de raad in meerderheid uit niet-rechters bestaat en dat die samenstelling in strijd is met artikel 6 EVRM faalt die klacht. Het hof verwijst naar zijn vaste rechtspraak waarin reeds is beslist dat de tuchtrechtrechtspraak zoals die voor advocaten is georganiseerd niet in strijd is met het EVRM. De verder door klager aangevoerde grond ziet op de inhoudelijke beoordeling van de zaak door de voorzitter van de raad en door de raad zelf en raken niet aan fundamentele rechtsbeginselen. Wat klager aanvoert, levert daarmee naar vaste jurisprudentie geen grond op voor doorbreking van het appelverbod.

Uitspraak

BESLISSING

van 8 april 2022in de zaak 220044

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 13 juli 2021 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-491/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klager deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:132 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 17 januari 2022 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:9 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing op verzet is op 7 februari 2022, aangevuld op 10 februari 2022, (per mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- een e-mail van klager van 13 februari 2022. 2.3 De zaak is in raadkamer behandeld.

3 BEOORDELING

3.1 Het beroep van klager is gericht tegen de beslissing op verzet.

maatstaf

3.2 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.

schending van fundamentele rechtsbeginselen3.3 Het hof begrijpt uit de stellingen van klager dat hij van mening is dat er sprake is geweest van schending van fundamentele rechtsbeginselen, omdat, zakelijk weergegeven, de raad in meerderheid uit niet-rechters (advocaten) bestaat en daarbij geen ‘specifieke en expliciete reactie’ op de verzetgronden in de beslissing op verzet heeft opgenomen, maar enkel standaard overwegingen.

overwegingen hof

3.4 Voor zover klager erover klaagt dat de raad in meerderheid uit niet-rechters bestaat en dat die samenstelling in strijd is met artikel 6 EVRM faalt die klacht. Het hof verwijst naar zijn vaste rechtspraak waarin reeds is beslist dat de tuchtrechtrechtspraak zoals die voor advocaten is georganiseerd  niet in strijd is met het EVRM (zie Hof van Discipline, 26 augustus 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:164 en de rechtspraak waarna in die uitspraak wordt verwezen).

3.5 De verder door klager aangevoerde grond ziet op de inhoudelijke beoordeling van de zaak door de voorzitter van de raad en door de raad zelf en raken niet aan fundamentele rechtsbeginselen die de raad in de bestreden beslissing niet in acht zou hebben genomen, zoals schending van hoor en wederhoor. Wat klager aanvoert, levert daarmee naar vaste jurisprudentie geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:168 en ECLI:NL:TAHVD:2017:169 en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661).

slotsom

3.6 De slotsom is dat de gronden voor doorbreking van het appelverbod falen. Klager kan dan ook niet in hoger beroep worden ontvangen.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart het beroep van klager niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.  griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 8 april 2022.