Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:84

Zaaknummer

210132

Zaaknummer

210133

Inhoudsindicatie

Tweede wrakingsverzoek wordt buiten behandeling gesteld. De beslissing van de raad (klachten tegen voormalig patroon en kantoorgenoot ongegrond) wordt bekrachtigd.

Uitspraak

BESLISSING

van 8 april 2022in de zaken 210132 en 210133

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerders

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaken met de nummers 20-795A/A en 20-796/A/A. De raad heeft de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:99 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad is op 19 april 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van verweerders;- de brief met bijlage van verweerders van 24 augustus 2021;- de brief met bijlagen van klager van 27 augustus 2021;- de brief met bijlagen van verweerder sub 1 van 10 januari 2022;-  de op 1 februari 2022 ontvangen brief van klager.

wraking2.3 Behandeling van het beroep was oorspronkelijk gepland op 10 september 2021. Op 9 september 2021 heeft de gemachtigde van klager, mr. M. Adansar, een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 8 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De wrakingskamer heeft in punt 2.10 overwogen “dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, kenmerken van misbruik in zich draagt gelet op het tijdstip waarop dit verzoek is ingediend, nu dit middel kennelijk uitsluitend is ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.” De beslissing van de wrakingskamer is onder ECLI:NL:TAHVD:2021:197 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 2.4 Op 7 februari 2022 heeft mr. M. Adansar namens klager verzocht om uitstel van de behandeling van beide zaken. Dit uitstel is met opgave van redenen nog dezelfde dag afgewezen. Op 10 februari 2022 om 19.25 uur heeft mr. Adansar namens klager een wrakingsverzoek naar de griffie van het hof gezonden. Het hof heeft in raadkamer besloten het wrakingsverzoek buiten behandeling te stellen, onder verwijzing naar de beslissing van de wrakingskamer van 8 oktober 2021. Gelet op het tijdstip van indiening van het wrakingsverzoek (de avond voor de zitting na kantooruren) is ook dit verzoek kennelijk uitsluitend ingezet om alsnog uitstel van de zitting te verkrijgen en heeft het aldus dezelfde strekking als het voorgaande wrakingsverzoek.

2.5 Op 10 februari 2022 om 20.20 uur heeft de heer [partij in een andere zaak] een wrakingsverzoek ingediend, dat kennelijk bedoeld is voor zijn zaak (met het nummer 210256) die door het hof ook op 11 februari 2022 behandeld zou worden. Enkele in het verzoek genoemde feitelijkheden (zoals het zaaknummer, het aanvangstijdstip van de behandeling van zijn zitting, de leden van de betreffende kamer) lijken betrekking te hebben op de onderhavige zaken. Voor zover het wrakingsverzoek van [partij in een andere zaak] (mede) gericht zou zijn op de onderhavige zaken, gaat het hof daaraan voorbij, omdat [partij in een andere zaak] in deze zaken geen partij is. 

mondelinge behandeling2.6 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 februari 2022. Daar zijn verweerders verschenen. Klager en zijn gemachtigde waren afwezig. Verweerder sub 2. heeft het standpunt van verweerders toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

4 KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.a)  Verweerders hebben klager misleid bij het aangaan van de stageovereenkomst met hun kantoor;b)  Verweerder 1 is tekortgeschoten als patroon in de begeleiding van klager.

5 BEOORDELING

5.1 Het beroepschrift van klager bevat overwegend stellingen, die door klager verder niet zijn uitgewerkt of onderbouwd. Een groot deel daarvan betreft een herhaling van de reeds door de raad beoordeelde standpunten van klager, waarbij klager heeft nagelaten aan te geven waarom de beoordeling door de raad niet juist zou zijn geweest. Dat er geen eerlijk proces zou hebben plaatsgevonden als bedoeld in art. 6 EVRM is het hof niet gebleken, nog los van het feit dat klager ook niet heeft onderbouwd waarom dat zo zou zijn. Het hof is voorts van oordeel dat de overwegingen van de raad de beslissing kunnen dragen, zodat klager ook niet gevolgd kan worden in zijn – evenmin onderbouwde – stelling dat de beslissing van de raad onvoldoende gemotiveerd is. 

5.2 Ook overigens ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1  bekrachtigt de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam in de zaken met de nummers 20-795A/A en 20-796/A/A.

Deze beslissing is gewezen door  mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en A.M. Koene, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022. 

 

 

 

griffier voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 8 april 2022.