Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:47

Zaaknummer

21-1040/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht heeft betrekking op de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat in de periode tussen 2004 en 2018. De klachtonderdelen die betrekking hebben op gedragingen die vallen in de periode buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, zijn niet-ontvankelijk wegens het tijdsverloop. Klagers stelling dat hij tot het moment dat hij zijn gemachtigde om advies had gevraagd niet bekend was met de gedragsregels waaraan een advocaat zich behoort te houden, kan niet gelden als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 46 lid 2 Advocatenwet op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij weigert hem het volledige procesdossier te verstrekken, acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond. Verweerder heeft aangegeven het volledige dossier op een USB-stick te hebben gezet en aan klager te hebben verstrekt. Klager heeft onvoldoende concreet gemaakt welke stukken en correspondentie hij dan nog specifiek wenste te ontvangen.  Voor zover klager bedoelt dat onderdeel van het procesdossier ook betreffen de stukken van de procedures die zijn gevoerd in 2001 en 2007 is de raad van oordeel dat de bewaarplicht voor deze stukken ruimschoots is verstreken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 21 maart 2022in de zaak 21-1040/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klagergemachtigde: mr. T. Teke

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 9 augustus 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 992545/EJH/YH van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16 en I tot en met XV.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Tussen klager en L&Co heeft in de periode van april 2002 tot en met oktober 2003 een samenwerkingsovereenkomst bestaan. Na het eindigen van de samenwerking zijn tussen partijen geschillen ontstaan over onder meer de eindafrekening van de overeenkomst. 2.3    Begin 2005 heeft klager verweerder verzocht hem in dit geschil als advocaat bij te staan. 2.4    Partijen hebben verschillende procedures gevoerd, waaronder een procedure bij de (toenmalige) rechtbank Zutphen. Bij vonnis 1 augustus 2007 is L&Co veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 29.852,28, vermeerderd met wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 26 juli 2004 tot de dag van volledige betaling en kosten. Tegen dit vonnis is de maatschap L&Co in appél gegaan. 2.5    Bij arrest van 2 maart 2010 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 1 augustus 2007 vernietigd en de vorderingen van klager alsnog afgewezen met een veroordeling tot terugbetaling van € 34.154,69, € 668,20, € 3.842,93 en € 131,- met rente alsmede veroordeling in de kosten. Het hof laat de afwijzing van de reconventionele vorderingen in stand en overweegt dat voor toewijzing van nieuwe reconventionele vorderingen van de maatschap L&Co geen ruimte bestaat omdat deze te laat zijn ingediend. 2.6    L&Co hebben in een daarop volgende procedure gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis klager zal veroordelen tot betaling van € 20.534,70 (inc. btw) met rente en kosten waaronder buitengerechtelijke kosten. Het ging daarbij om de te laat ingestelde vorderingen die onder 2.5 van deze beslissing worden genoemd. 2.7    Bij verstekvonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 8 december 2010  zijn de vorderingen van L&Co integraal toegewezen en is klager veroordeeld om aan L&Co een bedrag van € 20.534,70 te voldoen, vermeerderd met wettelijk rente en kosten. Van dit vonnis is klager op 7 maart 2014 in verzet gekomen. 2.8    De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft bij vonnis van 26 november 2014 het verstekvonnis vernietigd voor zover daarin de vorderingen tegen één van de identiteiten L&Co zijn toegewezen, maar voor het overige het verstekvonnis bevestigd, met veroordeling van klager in de kosten.  2.9    Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. Tijdens deze procedure heeft tussen klager en verweerder de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden: bij e-mail van 17 mei 2017 heeft verweerder klager als volgt bericht: “Het hof heeft op de rol van 16 mei 2017 laten weten dat de zaak niet is geselecteerd voor comparitie na antwoord. Op 30 mei 2017 dienen we te laten weten wat we willen met de zaak: uitspraak laten doen, pleidooi aanvragen of een akte nemen. Denk je erover na?” Klager heeft bij e-mail van 29 mei 2017, voor zover relevant, het volgende geantwoord: “De vraag die ik jou wilde stellen (…) is wat jij nu adviseert aan het hof Arnhem te berichten en hiervan een korte schriftelijke motivatie geeft waarom jouw advies jou het meest zinvol lijkt in tegenstelling tot de alsdan resterende 2 andere genoemde mogelijkheden.” Verweerder heeft klager, voor zover relevant, vervolgens bij e-mail van 30 mei 2017 als volgt geantwoord: “Ik ga er niet heel diep op in: je hebt er al meer dan een jaar over gedaan om commentaar te geven op het concept van de MvA in het voorwaardelijk appel. (…) Het artikel in het FD heeft stof op doen waaien en geeft een mooi beeld van de wijze waarop L(…)&Co c.s. te werk gingen en gaan. Dus zeer bruikbaar. Aan de andere kant blijkt dat de maatschap(-pen) en hun maten aan het procederen zijn geslagen en dat in de ogen van rechters zij bestaan(-srecht hebben), gezien de gerechtelijke uitspraken. Dus dat is de keuze die wij voor ons hebben liggen. Ik zal vandaag niets doen op de rol. En afwachten wat de wederpartij doet. We zien wel.” Bij e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerder klager vervolgens het volgende bericht gestuurd: “Op de rol van 30 mei 2017 heeft geen van beide partijen gereageerd. Het recht op het vragen van akte, van comparitie en van pleidooi is nu vervallen. Alleen de mogelijkheid van arrest wijzen is nog over. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 13 juni 2017 en wel voor het fourneren van (proces-)stukken.” 2.10    Bij arrest van 28 augustus 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 26 november 2014 vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het voor hem ongunstige verstekvonnis van de rechtbank Arnhem van 8 december 2010.  2.11    Naar aanleiding van het door verweerder aan klager doorsturen van het arrest van 28 augustus 2018, heeft klager verweerder bij e-mail van 31 augustus 2018 verzocht hem het volledige dossier in die procedure te verstrekken, omdat hij een cassatie advocaat wil vragen een cassatie advies uit te brengen. 2.12    Bij e-mail van 14 november 2018 heeft klager verweerder opnieuw om het volledige dossier verzocht. Hij heeft hem, onder meer, het volgende geschreven: “In verband met de cassatie procedure als gevolg van het arrest van het hof Arnhem de zaak B(…) versus L(…), verzoek ik je om aan mij toe te zenden het gehele dossier van mijn zaak tegen L(…)&Co inzake de door jou als mijn raadsman gevoerde bodemprocedure waarin ik de eisende partij was. Daarnaast vraag ik je ook om de toezending van mijn dossier inzake de door jou als mijn raadsman namens mij gevoerde procedure tegen K(…)cs inzake een BMW-leaseauto. Ik heb immers indertijd bedrijfskosten gemaakt voor de uitoefening van mijn werkzaamheden bij L(…)&Co, waaronder uitgaven voor een auto/benzine, etc.”2.13    Verweerder heeft klager bij e-mail van 14 november 2018 als volgt geantwoord: “Het procesdossier in de appelzaak heb ik je al toegezonden. Daar zitten ook de stukken in eerste aanleg bij. Ik heb geen dossiers meer uit het verre verleden; deze zijn reeds lang vernietigd omdat de bewaartermijn is verstreken. Ik wens je heel veel succes.”2.14    Bij e-mail van 19 december 2018 heeft klager verweerder de volgende reactie gestuurd: “Mijn verzoek om toezending van het dossier van L(…) ziet niet alleen op de processtukken. Ik heb gevraagd om toezending van het gehele dossier. Dat betekent dus ook de correspondentie vanaf het eerste begin die wij met elkaar hebben gevoerd en die jij met anderen hebt gevoerd, waaronder met name andere advocaten, de rechtbanken en het hof. Het kan niet zo zijn dat deze stukken zijn vernietigd, omdat de zaak nog loopt. Ook kan het niet zo zijn dat de stukken met betrekking tot K(…) en de BMW-leaseauto zijn vernietigd. Die zaak betrof ook de zaak L(…) en de zaak L(…) loopt nog steeds.”  2.15    Nadat klager op meerdere rappels om toezending van zijn dossiers, geen (inhoudelijke) reactie van verweerder had ontvangen, heeft hij zich gewend tot zijn huidige gemachtigde, die bij brief van 26 april 2019 verweerder over deze kwestie het volgende heeft bericht: “Het is niet behoorlijk dat u nalaat aan de herhaalde verzoeken van [klager] te voldoen. Het verzoek van [klager] ziet niet, zoals hij u zelf ook heeft meegedeeld, alleen op de processtukken, maar op alle stukken, digitaal of niet digitaal, waarvan in het bijzonder (maar niet uitsluitend) de correspondentie die u heeft gevoerd met [klager] en derden.(…) Ik verzoek u te bewerkstelligen dat de stukken uiterlijk op vrijdag 3 mei 2019 om 18:00 uur op mijn kantoor zijn bezorgd.” 2.16    Bij e-mail van 6 mei 2019 heeft verweerder klagers gemachtigde het volgende antwoord gestuurd: “Kunt u uw verzoek om alle afschriften van alle stukken, waarmee u kennelijk ook doelt op de correspondentie gevoerd door middel van e-mail (met of zonder bijlagen/stukken) nader onderbouwen? Het komt mij als weinig zinvol voor. Het lijkt mij daarbij zinvol dat u mij een overzicht van uw cliënt doet toekomen van de mailcorrespondentie die hij van mij heeft ontvangen en aan mij heeft verzonden. Dit om te voorkomen dat er allerlei inspanningen van mij, maar ook van u, nodeloos worden verricht. Ik ga er voorts van uit dat u uw cliënt heeft gewezen op de duur van de bewaarplicht van de stukken.”2.17    Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft klagers gemachtigde als volgt gereageerd: “Het verzoek van mijn cliënt betreft, zoals ook meegedeeld in de e-mail van 19 december 2018 van mijn cliënt en mijn brief van 26 april 2019, alle zaken die u heeft behandeld. De onderbouwing van dit verzoek is vervat in de eerste alinea van mijn brief van 26 april 2019. Naar vaste (tucht)rechtspraak dient de advocaat op eerste verzoek het dossier of een kopie daarvan aan zijn cliënt af te geven. Daarbij is niet van belang of de cliënt tijdens de behandeling van de zaak reeds eerder een kopie daarvan heeft ontvangen. Mijn cliënt zal daarom niet voldoen aan uw verzoek tot toezending van een lijst van de e-mailcorrespondentie. Uit mijn brief van 26 april 2019 mag u echter afleiden dat het verzoek ziet op alle e-mailcorrespondentie van voor het arrest van 28 augustus 2018. Mijn cliënt is bekend met de bewaarplicht, de termijnen die daarvoor gelden en, in het bijzonder, het aanvangstmoment van die termijnen. Ik verwijs u naar bijgaand stuk met opschrift ‘instructie archivering’, dat mijn cliënt, als ik het goed zie, ook heeft gehecht aan zijn e-mail van 28 december 2018 [RvD: bedoeld wordt de e-mail van 19 december 2018] aan u. Nu de eerste verzoeken van mijn cliënt om toezending van de stukken dateren van november 2018 en u verschillende malen heeft toegezegd aan die verzoeken te voldoen, maar dat heeft nagelaten, verleng ik de termijn in mijn brief van 26 april 2019 tot en met woensdag 15 mei a.s., 14:00 uur.”2.18    In reactie op deze e-mail heeft klagers gemachtigde verweerder bij e-mail van 17 mei 2019 als volgt bericht: “U heeft -wederom- niet voldaan aan het verzoek van mijn cliënt tot toezending van de stukken en ook niet een reden gegeven voor dat niet voldoen. Mijn cliënt zal zich nu bij de deken beklagen.”2.19    Op 9 augustus 2019 heeft klager een klacht ingediend bij de deken over verweerder. 2.20    Bij e-mail van 15 oktober 2019 heeft verweerder de gemachtigde van klager bericht dat hij hem digitale toegang zal verstrekken tot het dossier. Klagers gemachtigde heeft bij e-mail van 16 oktober 2019 geantwoord niet akkoord te gaan met deze wijze van verstrekking van dossiers, omdat het voorstel slechts een deel van de dossiers betreft.  

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft klagers belangen niet behartigd zoals deze zouden moeten worden behartigd door een advocaat.b)    Verweerder heeft diverse (financiële) regels voor de advocatuur overtreden en waarschijnlijk ook juridische fouten in de procedure gemaakt.c)    Verweerder heeft aanspraak gemaakt op betaling van zijn werkzaamheden terwijl ook al een toevoeging was afgegeven.d)    Verweerder heeft klager een factuur ten bedrage van € 2000,- gestuurd. Daarnaast heeft verweerder hem een tweede maal voor dit bedrag in contanten aangemaand en hem toegezegd dit bedrag te zullen terugbetalen indien klager klanten bij hem aandraagt. Verweerder heeft het bedrag, ondanks de aangedragen klant, niet terugbetaald. e)    Verweerder heeft geen juiste verantwoording afgelegd voor grote geldbedragen die op verweerders derdenrekening zijn gestort. Verweerder heeft zonder klagers toestemming het aan klager toebehorende geld eerst verrekend met bedragen die volgens verweerder hem toekwamen.f)    Verweerder weigert het dossier over te dragen aan klager.

4    VERWEER 4.1    Verweerder voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING5.1    Klagers verwijten hebben betrekking op de kwaliteit van dienstverlening door verweerder in de periode tussen 2004 en 2018. De raad begrijpt de klacht als volgt. Verweerder was in die periode klagers advocaat in een procedure die ging over de afwikkeling van klagers voormalige samenwerking met L&Co. Verweerder heeft namens klager meerdere procedures gevoerd. Naar aanleiding van het laatste arrest in deze procedures, te weten het arrest van 28 augustus 2018 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met een voor klager teleurstellende uitkomst, heeft klager verweerder meerdere malen verzocht hem het volledige procesdossier te verstrekken in verband met een cassatie advies dat klager wilde inwinnen. Omdat verweerder naar klagers mening niet in voldoende mate heeft voldaan aan dit verzoek heeft hij zich tot zijn gemachtigde gewend en hem verzocht hem in deze kwestie bij te staan. Zijn gemachtigde heeft hem, aldus klager, voorgelicht over de (tucht)regels die gelden voor advocaten bij het in behandeling nemen van een zaak, de vastlegging van de opdracht en de financiële verantwoording die verweerder volgens klager had moeten afleggen. Over deze kwesties en over het niet verstrekken van het volledige dossier heeft klager vervolgens op 9 augustus 2019 een klacht bij de deken ingediend. Die klacht heeft klager tijdens de dekenale behandeling aangevuld. 5.2    De raad overweegt dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Om de klacht te kunnen beoordelen dient de klacht echter op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet te worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft.5.3    Ingevolge lid 2 blijft ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid onder a bedoelde termijn ingediende klacht niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de dag waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 5.4    De ratio van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn (Hof van Discipline van 7 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:256).5.5    De raad stelt vast dat het merendeel van de klachtonderdelen van klager betrekking hebben op het handelen of nalaten van verweerder in de periode gelegen drie jaar voor de datum van indiening van de klacht. De raad ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld in hoeverre klager kan worden ontvangen in zijn klachtonderdelen. Uitsluitend voor zover klager kan worden ontvangen in zijn klachtonderdelen, komt de raad vervolgens toe aan een inhoudelijke behandeling van die klachtonderdelen.  Klachtonderdelen a), b) en c)   5.6    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking en komen erop neer dat klager verweerder verschillende verwijten maakt over de wijze waarop verweerder zijn belangen heeft behartigd in de gevoerde procedures. Zo verwijt klager verweerder dat hij in één van zijn zaken nooit van klager de opdracht heeft ontvangen zich te stellen in een door de wederpartij ingesteld hoger beroep bij het gerechtshof. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij processtukken heeft ingediend zonder de opmerkingen van klager daarin mee te nemen en dat verweerder klager voorafgaand aan de procedures niet heeft gewezen op de juridische risico’s en kansen en evenmin de strategie met klager heeft besproken. Tot slot verwijt klager verweerder dat hij nooit met hem heeft besproken onder welke financiële voorwaarden verweerder de werkzaamheden voor klager zou uitvoeren.  5.7    De raad stelt op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht vast dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen en nalaten van verweerder in de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die heeft geleid tot het arrest van 2 maart 2010. Door hierover pas in 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet (ruimschoots) overschreden. Uit de onderbouwing van de klachtonderdelen volgt echter dat klager stelt dat hij pas na verloop van deze termijn van drie jaar - te weten toen hij na het arrest van 28 augustus 2018 advies had ingewonnen bij zijn huidige gemachtigde - bekend is geworden met de gevolgen van de handelwijze van verweerder en vanaf dat moment binnen een jaar (op 9 augustus 2019) tijdig zijn klacht heeft ingediend. Klager doet dus een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet. Naar het oordeel van de raad slaagt dit beroep niet. Het enkele feit dat klager tot het moment dat hij zijn gemachtigde om advies had gevraagd niet bekend was met de gedragsregels waaraan een advocaat zich behoort te houden, kan niet gelden als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De raad zal de klachtonderdelen a), b) en c) dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de raad niet toe.5.8    Voorts overweegt de raad dat klager tijdens de behandeling van de klacht bij de deken  nieuwe verwijten heeft geformuleerd. Klagers heeft toegelicht dat deze verwijten moeten worden gezien als een nadere motivering van de bestaande klachtonderdelen. Naar de raad begrijpt, dienen de verwijten ter illustratie van klachtonderdeel a) dat luidt dat verweerder klagers belangen niet heeft behartigd zoals deze zouden moeten worden behartigd door een advocaat. Klager heeft bij brief van 1 september 2020 concreet gemaakt welk verwijt hij verweerder in dit verband precies maakt. Daarin stelt klager dat verweerder hem niet op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 augustus 2018. Zo heeft verweerder verzuimd om op de rol van 30 mei 2017 een instructie te geven aan het gerechtshof als gevolg waarvan het recht op vragen van een akte, comparitie of pleidooi is komen te vervallen. Deze handeling van verweerder valt volgens klager wel binnen de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. 5.9    De raad volgt klager niet in dit standpunt en oordeelt dat nu klager het verwijt aan verweerder over zijn handelwijze met betrekking tot de rol van 30 mei 2017 pas in zijn brief van 1 september 2020 concreet heeft verwoord, klager ook in zoverre zijn klacht te laat heeft ingediend. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de raad ook in dit geval niet gebleken. Ten overvloede overweegt de raad dat als dit klachtonderdeel in zoverre ontvankelijk zou zijn geweest, dit ongegrond zou zijn verklaard. Uit de overgelegde e-mailwisseling blijkt immers dat er tussen partijen contact is geweest over de vraag hoe te handelen op de rol van 30 mei 2017 en hoewel zeer summier, heeft verweerder in zijn e-mail van 30 mei 2017 (van 9:00 uur) wel toegelicht waarom hij niets gaat doen op de rolzitting van die dag.        Klachtonderdelen d) en e)5.10    Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De klachtonderdelen hebben betrekking op de financiële verantwoording die verweerder volgens klager moet geven. Klager licht zijn klachtonderdelen als volgt toe. Verweerder heeft allereerst, naast een toevoeging, ook een honorarium in rekening gebracht. Volgens klager heeft hij ten minste twee keer € 2.000,- in contanten moeten betalen. Er zou eenmaal een bedrag van € 2.000,- worden terugbetaald door verweerder indien klager klanten zou aanbrengen bij verweerder. Klager heeft een klant aangebracht, maar verweerder wilde volgens klager het afgesproken bedrag niet terugbetalen. Voorts heeft verweerder, aldus klager, een bedrag dat klager toebehoorde op de derdenrekening van zijn kantoor ontvangen en is verweerder vervolgens zonder uitdrukkelijke toestemming van klager zijn facturen gaan verrekenen met het derdengeld. Klager betwijfelt nu ook of de facturen überhaupt verschuldigd waren nu er tegenover deze facturen helemaal geen werkzaamheden zijn verantwoord. Tevens zouden er bedragen zijn verrekend door verweerder waarvoor klager geen onderliggende factuur heeft ontvangen. Na aftrek van alle facturen blijkt nu achteraf, volgens klager dat verweerder ook zonder overleg of toestemming van klager een bedrag van € 1.000,- in depot heeft achtergehouden op de derdengeldenrekening. Klager is van mening dat verweerder een volledige financiële verantwoording dient af te geven over de betalingen met name ten aanzien van de gelden die verweerder op de derdenrekening van zijn kantoor heeft ontvangen. 5.11    Verweerder heeft hierover het volgende aangevoerd. Het verwijt dat hij klager zou hebben gedwongen om € 2.000,- in contanten te betalen is slechts gedeeltelijk juist. Namens klager is twee keer een bedrag van € 2.000,- overgemaakt. Dit uit hoofde van delging van klagers schuld van € 4.155,- die verweerder had overgenomen van zijn voormalige kantoor. Vervolgens heeft klager de eerste betaling van € 2.000,- aan verweerder overgemaakt op een door hem opgegeven bankrekening, ergens omstreeks 2013/2014. De tweede betaling van € 2.000 door klager is geschied in het kader van de zaak B(…)/Staat der Nederlanden. Aangezien klager bang was dat er beslag zou worden gelegd op zijn rekening, was het restant van het bedrag dat aan klager toekwam in deze zaak (dus na aftrek van € 4.000,-) in depot gestort op de derdengeldenrekening van verweerders kantoor. Verweerder heeft met klagers toestemming de openstaande rekeningen van verweerder daarvan voldaan. Daarna zijn er op klagers verzoek ten behoeve van klager diverse betalingen verricht door verweerder vanaf de derdengeldenrekening. Dit is zeer zorgvuldig gebeurd en klager werd nauwgezet hiervan op de hoogte gehouden. Klagers stelling dat hij € 2.000,- retour zou ontvangen indien hij een zaak zou aanleveren is juist. Echter is er in onderling overleg met klager afgesproken dat dit bedrag niet zou worden terugbetaald, omdat de facturatie in de zaak die werd aangedragen zeer veel moeite heeft gekost. Klager onderbouwt op geen enkele wijze dat derdengelden onjuist zijn verantwoord en verrekend. Niets duidt erop dat de door klager geschetste gang van zaken juist is. 5.12    De raad stelt op basis van het klachtdossier en hetgeen partijen mede ter zitting naar voren hebben gebracht vast dat de kwestie rondom de betalingen van klager aan verweerder van de bedragen van € 2000,- zich heeft afgespeeld in de periode 2013/2014. Daarnaast hebben betalingen die verweerder aan klager vanaf de derdenrekening heeft gedaan blijkens de verstrekte rekeningoverzichten plaatsgevonden in de periode van juli tot oktober 2015. De raad stelt dan ook ten aanzien van deze klachtonderdelen vast dat deze buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet zijn ingediend. 

5.13    De raad is voorts ook voor wat betreft deze klachtonderdelen niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Klagers stelling dat hem niet bekend was dat een advocaat geen aanvullende bedragen mag eisen terwijl er een toevoeging is verleend en geen afspraken mag maken over terugbetaling van in contanten in ontvangst genomen bedragen bij het aanbrengen van een nieuwe klant, kan niet als een dergelijke omstandigheid gelden. Temeer nu klager gelet op de overgelegde stukken van de verrekening in de periode juli tot en met oktober 2015 op de hoogte is geweest en deze op zijn verzoek plaatsvonden. Dat betekent dat klager vanwege het tijdsverloop ook niet-ontvankelijk is in deze klachtonderdelen. 

5.14    Ten overvloede wenst de raad nog wel op te merken dat op grond van het bepaalde in artikel 6.22 lid 3 van de Verordening op de advocatuur de derdengeldenrekening voor geen ander doel mag worden gebruikt dan het beheer van derdengelden. Het is niet toegestaan om de rekening te gebruiken voor betalingsverkeer van en aan een cliënt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn handelwijze met betrekking tot de betalingen aan klager van de derdengeldenrekening dan ook niet financieel integer gehandeld.Klachtonderdeel f)5.15    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij blijft weigeren de volledige dossiers af te geven. Op grond van de gedragsregels is een advocaat verplicht om het dossier op eerste verzoek over te dragen. Verweerder is bij herhaling door klager verzocht het volledige dossier aan hem te verstrekken. Verweerder heeft inmiddels wel een aantal stukken aan klager verstrekt, maar niet het gehele dossier. Voor zover verweerder aangeeft dat klager reeds beschikt over alle stukken, is dat niet waar en ontslaat dat verweerder niet tot afgifte van het dossier. Naar vaste (tucht)rechtspraak dient de advocaat op eerste verzoek het dossier of een kopie daarvan aan zijn cliënt af te geven. Daarbij is niet van belang of de cliënt tijdens de behandeling van de zaak reeds eerder kopieën van het dossier heeft ontvangen. Voor zover verweerder voorts stelt dat de wettelijke bewaartermijn was verstreken, is dat volgens klager ook niet juist. De zaak tegen L&Co is geëindigd met het arrest van 28 augustus 2018. De bewaartermijn ving daarna aan. 5.16    Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij sinds jaar en dag geen fysieke dossiers meer heeft en klagers gemachtigde daarom een uitnodiging heeft gestuurd voor toegang tot het (digitale) cliëntportaal, maar dat hij daar geen gebruik van heeft gemaakt. Om die reden heeft verweerder het volledige dossier op een USB-stick gezet en aan klagers gemachtigde verstrekt. Daarmee heeft verweerder naar zijn mening voldaan aan het verzoek het volledige dossier te verstrekken. 5.17    De raad overweegt het volgende. Klager stelt dat hij niet alleen de processtukken wenst te ontvangen maar vooral ook de correspondentie die verweerder heeft gevoerd met derden. Verweerder heeft echter aangegeven het volledige dossier op een USB-stick aan klagers gemachtigde te hebben verstrekt. Klager heeft hierop onvoldoende concreet gemaakt welke stukken en correspondentie hij dan nog specifiek wenst te ontvangen, zodat de raad tot de slotsom komt dat verweerder aan klagers verzoek heeft voldaan. Voor zover klager bedoelt dat onderdeel van het procesdossier ook betreffen de stukken van de procedures die zijn gevoerd in 2001 en 2007 - zoals hiervoor is overwogen onder 2.4 en 2.5 van deze beslissing - is de raad van oordeel dat de bewaarplicht voor deze stukken ruimschoots is verstreken. De raad ziet hierin aanleiding dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren.    

BESLISSINGDe raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a), b), c), d) en e) niet-ontvankelijk;-    verklaart klachtonderdeel f) ongegrond. 

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 21 maart 2022