Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:40
Zaaknummer
21-958/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Ongegronde klacht over advocaat wederpartij.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 14 maart 2022in de zaak 21-958/A/Anaar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerstergemachtigde: mr. B.J. van Spaendonck
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1 Op 16 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2 Op 30 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1280934/EJH/FS van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 januari 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Verweerster liet zich bijstaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man of de cliënt van verweerster) hebben twee kinderen en zijn sinds 2017 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In dat kader zijn verschillende gerechtelijke procedures gevoerd, waaronder twee spoedprocedures in april 2019 (ter verkrijging van de medewerking van de man aan inschrijving van de echtscheiding) en in juli 2020 (ter opheffing van de door de man gelegde beslagen). 2.2 Gedurende de procedures is veelvuldig gecorrespondeerd tussen klaagsters advocaat en verweerster. Waar relevant, zal in de overwegingen de correspondentie nader worden aangeduid. 2.3 De man wordt in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerster. 2.4 Op 13 november 2020 was om 10:30 uur een zitting gepland bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Verweerster heeft zich de ochtend van de zitting om 09.00 bij het hof ziekgemeld en gelijktijdig met haar ziekmelding schriftelijk een verzoek om aanhouding bij het hof ingediend, welk verzoek het hof bereikte toen de betreffende kamer reeds in (een andere) zitting was. Verweerster heeft via haar kantoor de gemachtigde van klaagster laten informeren, hetgeen om 08.45 is geschied. 2.5 De advocaten van klaagster zijn zekerheidshalve - nu het hof niet op het verzoek om de aanhouding had beslist - vanuit Amsterdam naar het hof afgereisd. Ook klaagster is naar het hof gegaan. Ter zitting is niemand van verweersters zijde verschenen, ook de man niet, en het hof heeft (noodgedwongen) de zaak aangehouden. 2.6 Op 16 november 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.a) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 6 gehandeld door haar ziekmelding op de dag van de zitting bij het hof te laat door te geven aan het hof en klaagsters advocaten, waardoor niet voor de zitting op het aanhoudingsverzoek kon worden beslist en klaagster in haar (financiële) belangen is geraakt.b) Klaagster heeft zich als gevolg van verweersters handelwijze tweemaal genoodzaakt gezien een kortgedingprocedure te starten. Verweerster heeft daarmee eveneens in strijd met gedragsregel 6 gehandeld. c) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 5 gehandeld door haar eigen voorstel om tot een minnelijke oplossing te komen geen gestand te doen.d) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 2 gehandeld vanwege de vriendschappelijke relatie tussen haar en de (inmiddels) ex-vriendin van de man. Die vriendschappelijke relatie staat aan een onafhankelijk optreden van verweerster in de weg. Verweerster lijkt niet in staat om haar cliënt deugdelijk te adviseren, omdat zij zich met haar cliënt vereenzelvigt.e) Verweerster is niet in staat effectief te communiceren.4 VERWEER 4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELINGDe klachtomschrijving 5.1 De raad heeft ter zitting de klacht, zoals deze door deken in zijn aanbiedingsbrief van 30 november 2021 is geformuleerd, aan partijen voorgehouden. Klaagster heeft opgemerkt dat zij verweerster ook verwijt niet effectief te communiceren. Op grond van het door de deken toegezonden klachtdossier heeft de raad vastgesteld dat klaagster dit verwijt ook aan verweerster heeft gemaakt, zodat dit klachtonderdeel, als klachtonderdeel e), eveneens door de raad zal worden beoordeeld.Beoordeling van de klachtonderdelen5.2 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.5.3 De raad stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt, dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld. Klachtonderdeel a)5.4 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij haar ziekmelding op de dag van de zitting bij het hof te laat heeft doorgegeven aan klaagsters advocaten, waardoor klaagster in haar (ook financiële) belangen is geraakt. Verweerster heeft zich volgens klaagster op 13 november 2020 pas om 9:00 uur ziekgemeld bij het kantoor van één van haar advocaten in Amsterdam. Klaagster is hiervan om 9:48 uur op de hoogte gesteld. Klaagster heeft van de griffe van het hof vernomen dat de griffie telefonisch om 9:15 uur is geïnformeerd door verweerster en dat zij schriftelijk nog een aanhoudingsverzoek heeft ingediend. Omdat het hof toen al zitting had en er daarom op dat moment geen beslissing kon worden genomen op het aanhoudingsverzoek, hadden de advocaten van klaagster geen andere keuze dan naar Den Haag af te reizen. Klaagster vindt het onbegrijpelijk dat verweerster tot (omstreeks) 9:00 uur gewacht heeft met haar ziekmelding. Ook heeft verweerster nagelaten bij haar ziekmelding aan te geven of zij via beeldverbinding aan de zitting kon deelnemen. Door de handelwijze van verweerster is klaagster onnodig op kosten gejaagd. 5.5 Verweerster voert hiertegen het volgende aan. Op 12 november 2020 rond 23:00 uur is bij haar een nierbekkenontsteking vastgesteld. Zij heeft haar secretaresse verzocht om de volgende ochtend als eerste het hof en één van de advocaten van klaagster hiervan op de hoogte te stellen. De secretaresse van verweerster heeft om 8:45 uur één van de advocaten van klaagster aan de telefoon gehad en heeft de mededeling overgebracht dat verweerster niet naar de zitting kon komen. Net na 9:00 uur heeft de secretaresse het hof op de hoogte gesteld. Daarna vroeg het hof het aanhoudingsverzoek alsnog op de fax te zetten, hetgeen is gebeurd. Partijen zijn tijdig genoeg geïnformeerd om nog niet vertrokken te hoeven zijn naar Den Haag voor een zitting om 10:30 uur. Uit de klacht maakt verweerster op dat klaagster pas een uur later door haar eigen advocaat van de ziekmelding op de hoogte is gesteld. Dat kan verweerster niet worden verweten. Het is verweerster niet duidelijk hoe zij klaagsters advocaatkosten had kunnen voorkomen. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij die dag met hoge koorts in bed lag, zodat zij niet in staat was per videoverbinding namens haar cliënt aan de zitting deel te nemen. 5.6 De raad overweegt dat verweerster afdoende heeft toegelicht dat zij haar wederpartij en het hof tijdig en adequaat heeft geïnformeerd over haar ziekmelding. Van ondoelmatig handelen, zoals is bepaald in gedragsregel 6, lid 1 is geen sprake. Het valt verweerster niet te verwijten dat de advocaten van klaagster ervoor kozen om toch voor de zekerheid naar Den Haag af te reizen. Dat verweerster in haar toestand niet in staat was om de zitting bij te wonen via een videoverbinding, acht de raad ongelukkig maar ook begrijpelijk. Van een tuchtrechtelijk verwijt is geen sprake, zodat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren. Klachtonderdeel b)5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zich als gevolg van de handelwijze van verweerster genoodzaakt zag tweemaal een kortgedingprocedure te starten. Zij licht dit klachtonderdeel als volgt toe. Verweerster had toegezegd dat haar cliënt zou meewerken aan de executie van het vonnis van de rechtbank van 20 december 2018 door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Toen dit niet gebeurde, was klaagster genoodzaakt dit af te dwingen in een kortgedingprocedure, hetgeen heeft geleid tot hoge advocaatkosten. Voorts heeft verweerster beslag laten leggen op het salaris en de bankrekeningen van klaagster in verband met een vordering van verweersters cliënt uit hoofde van kinderalimentatie. De pogingen van (de advocaten van) klaagster om tot opheffing van het beslag te komen, heeft verweerster moedwillig gefrustreerd. Klaagster resteerde geen andere mogelijkheid dan ook hierover een kortgedingprocedure te starten. In beide gevallen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze gerechtelijke procedures onnodig waren. 5.8 Verweerster voert hiertegen het volgende aan. Klaagster heeft de eerste kortgedingprocedure aangespannen om tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te komen. Haar cliënt was echter in hoger beroep gekomen van de beschikking, waardoor inschrijving mocht worden uitgesteld. Door het hoger beroep gaat de echtscheidingsbeslissing niet in kracht van gewijsde en komt er geen einde aan de werking van de voorlopige voorzieningen. In deze voorlopige voorzieningen had haar cliënt partneralimentatie toegewezen gekregen. De voorzieningenrechter heeft haar cliënt helaas tot inschrijving gedwongen. Verweerster heeft echter met de weigering tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een niet gering belang van haar cliënt gediend. De tweede kortgedingprocedure betrof de betaling van kinderalimentatie door klaagster. Klaagster was opgehouden de kinderalimentatie voor de dochters te betalen, maar verlangde niettemin dat haar cliënt alle verblijfsoverstijgende kosten bleef betalen. Niet verweerster maar haar cliënt zelf heeft de deurwaarder opdracht gegeven tot het incasseren van de achterstallige kinderalimentatie en het nemen van verdere maatregelen. Pas daarna is verweerster erbij betrokken en heeft zij haar cliënt bijgestaan in de kortgedingprocedure. 5.9 De raad overweegt dat klaagster verweerster niet het verwijt kan maken dat zij onnodig kortgedingprocedures heeft moeten starten en hierdoor advocaatkosten heeft moeten maken. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster afdoende onderbouwd dat het in het belang van haar cliënt was om het beide keren op een kortgedingprocedure te laten aankomen. De belangen van verweersters cliënt - het (blijven) ontvangen van partneralimentatie en kinderalimentatie - waren tegengesteld aan die van klaagster. Klaagsters stelling dat verweerster de pogingen van (de advocaten van) klaagster om tot opheffing van het beslag te komen moedwillig heeft gefrustreerd, is onvoldoende onderbouwd. Ondoelmatig handelen door verweerster, als bedoeld in gedragsregel 6, lid 1, is gelet op het voorgaande dan ook niet komen vast te staan. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren. Klachtonderdeel c)5.10 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 5 heeft gehandeld door haar eigen voorstel om tot een minnelijke oplossing te komen geen gestand te doen. Verweerster heeft na de zitting van de tweede kortgedingprocedure in juli 2020 aan de advocaat van klaagster voorgesteld om te bezien of partijen het geschil in onderling overleg konden afdoen. De advocaat van klaagster heeft op 29 juli 2020 hierop positief gereageerd en verweerster verzocht om met een voorstel te komen. Op dat verzoek heeft verweerster niet gereageerd. Verweerster belde na rappels pas omstreeks 11 september 2020 terug en deed toen de toezegging inhoudelijk op de kwestie terug te komen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Verweerster bleef in de daaropvolgende periode onbereikbaar.
5.11 Verweerster wijst het verwijt dat zij pogingen tot schikken heeft gefrustreerd van de hand. Klaagster is kennelijk van mening dat het alleen haar verantwoordelijkheid is dat partijen tot een schikking komen en niet dat van klaagster(s advocaat). Na de zitting van de tweede kortgedingprocedure kreeg zij inderdaad een verzoek van de advocaat van klaagster om met een voorstel te komen. Feit is echter dat partijen elkaar voortdurend in de haren vlogen, zodat pogingen om tot een schikking te komen werden gefrustreerd door nieuwe discussies en partijen hierdoor niet verder kwamen. Dat gebeurde ook na deze zitting. Daardoor had verweerster van haar cliënt de opdracht gekregen niet langer pogingen tot een schikking te ondernemen. Verweerster heeft klaagsters advocaat laten weten dat zij maar met een voorstel moest komen. Verweerster heeft echter geen enkel schikkingsvoorstel ontvangen. Indien klaagster werkelijk tot een schikking had willen komen, had zij haar advocaat opdracht kunnen geven zelf een schikkingsvoorstel te doen. Ter onderbouwing van haar stelling dat verweerster wel degelijk gepoogd heeft tot een schikking te komen en de advocaat van klaagster hier niet constructief op inging, wijst verweerster op haar e-mail van 7 juli 2020. Hierin verzoekt klaagster met betrekking tot een aantal punten tot overeenstemming te komen. De advocaat van klaagster antwoordde hierop bij e-mail van 8 juli 2020 dat zij geen enkel aanknopingspunt ziet om tot een regeling te komen.
5.12 De raad overweegt dat klaagster tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster niet heeft gestreefd naar een minnelijke oplossing en derhalve gedragsregel 5 niet in acht heeft genomen. Uit het klachtdossier, en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, volgt dat verweerster wel degelijk ook pogingen heeft ondernomen om tot een minnelijke oplossing te komen. Dat de pogingen niet steeds tot het gewenste resultaat hebben geleid, valt verweerster niet aan te rekenen. Verder heeft verweerster ter zitting ook onweersproken gesteld wel op de rappels van de advocaat van klaagster te hebben gereageerd, maar dan niet in de vorm van een voorstel, omdat haar cliënt zijn bereidheid om tot een schikking te komen was verloren. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de raad dan ook niet gebleken, zodat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard. Klachtonderdeel d)5.13 Klaagster verwijt verweerster in strijd met gedragsregel 2 te handelen vanwege de vriendschappelijke relatie tussen haar en de (inmiddels) ex-vriendin van haar cliënt. Die vriendschappelijke relatie staat volgens klaagster aan een onafhankelijk optreden van verweerster in de weg. Verweerster lijkt niet in staat om haar cliënt deugdelijk te adviseren, omdat zij zich met haar cliënt vereenzelvigt.5.14 Verweerster voert hiertegen het volgende aan. Juist is dat haar cliënt via een vriendin van haar bij haar is gekomen, maar dat betekent niet dat zij daarmee niet onafhankelijk handelt. Zij heeft in deze zaak enkel het belang van haar cliënt voor ogen gehad en geen enkel ander belang. Haar vriendin staat buiten deze zaak en heeft geen invloed gehad op haar handelen. Het mag duidelijk zijn dat het belang van haar cliënt niet parallel loopt aan het belang van klaagster; zij is immers de wederpartij. Handelen in het belang van haar cliënt is precies wat zij geacht wordt te doen. Voor zover klaagster stelt dat zij haar cliënt ondeugdelijk zou hebben geadviseerd, vraagt verweerster zich af hoe klaagster dat zou moeten weten. Als daar al sprake van zou zijn, dan kan alleen haar cliënt daarover klagen. 5.15 De raad overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klaagsters verwijten in dit klachtonderdeel hebben betrekking op de relatie tussen verweerster en haar cliënt. Klaagster heeft geen rechtstreeks eigen belang bij de wijze waarop verweerster haar cliënt bijstaat. Het gaat hier om de belangen van verweersters cliënt en enkel hij kan een klacht indienen over verweerster als hij vindt dat zij ten opzichte van hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat klaagster geen eigen rechtstreeks belang heeft, zal de raad dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel e)5.16 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel niet effectief te communiceren. Klaagster betwijfelt dan ook of verweerster haar praktijk wel deugdelijk heeft georganiseerd, zoals van een advocaat verwacht mag worden. 5.17 Verweerster voert hiertegen aan dat het haar niet duidelijk is wat zij heeft gedaan dat dit haar wordt verweten. Zij kan zich dan ook niet verweren tegen dit verwijt. Verweerster betwist dat zij niet effectief zou communiceren. 5.18 De raad overweegt dat klaagster haar standpunt dat verweerster niet effectief zou communiceren onvoldoende heeft onderbouwd met concrete voorbeelden. Daarnaast geldt dat - nog afgezien van de vraag of klaagster een voldoende eigen, rechtstreeks belang heeft - door klaagster evenmin is toegelicht waaruit blijkt dat verweerster haar praktijk niet deugdelijk heeft ingericht. Reeds gelet hierop zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
BESLISSINGDe raad van discipline verklaart:- klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond;- klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 maart 2022