Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:73

Zaaknummer

210277

Inhoudsindicatie

De klacht hangt nauw samen met meerdere civielrechtelijke geschillen die bestaan tussen verweerder en zijn kantoorgenoten enerzijds en klager anderzijds. Die geschillen zien – kort gezegd – op de rechtmatigheid van het handelen van verweerder c.s. met betrekking tot de overgang van de Wsnp-zaken naar het kantoor van verweerder. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de genoemde maatstaf heeft overtreden. Om daar over te kunnen oordelen moeten de feiten waarop klager zijn klachten baseert in voldoende mate vastgesteld kunnen worden en moet bovendien uit die vaststaande feiten blijken dat het gedrag van verweerder dermate laakbaar is dat die niet alleen de civielrechtelijke toets niet kan doorstaan maar daarenboven ook nog het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Het gaat daarbij niet om het vertrouwen van klager in verweerder, maar om het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur in het algemeen. Niet is vast te stellen door welke van de gedragingen van verweerder het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 1 april 2022in de zaak 210277

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder    

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 9 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-575/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht ongegrond verklaard. 

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:293 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 7 september 2021 per e-mail ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- een brief van klager van 8 september 2021;- een brief van klager van 22 oktober 2021;- een verweerschrift, met bijlagen, van verweerder van 25 oktober 2021;- een brief van klager van 2 november 2021;-  een brief van klager van 19 januari 2022- een brief van klager 20 januari 2022. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 31 januari 2022. Daar zijn klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht (klager aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof).

 

3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeftgehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager heeft in de zijn klachtbrieven in het bijzonder de volgende handelingen van verweerder genoemd:1. verweerders handelwijze in het kader van de overname door mevrouw S van de WSNP-dossiers die bij de rechtbank Gelderland liepen en zijn handelwijze bij de overgang van mevrouw S naar WR;2. geen of onvoldoende transparantie over zijn contacten met de rechtbank Gelderland en de stakeholders van de coöperatie inzake de benoeming van mevrouw S tot opvolgend bewindvoerder;3. als er in de arbeidsovereenkomst van mevrouw S met de coöperatie een bepaling voorkomt die mevrouw S verbiedt om dossiers mee te nemen dan heeft verweerder nagelaten om zich op die bepaling te beroepen en als in de arbeidsovereenkomst van mevrouw S een dergelijke bepaling niet is opgenomen dan is dat in tuchtrechtelijke zin eveneens aan verweerder verwijtbaar;4. verweerder heeft als bestuurslid van de coöperatie nagelaten om een redelijke vergoeding te bedingen voor de overgang van de WSNP-zaken aan WR;5. verweerder heeft als werkgever van mevrouw S geweigerd om van WR de coöperatie een redelijke vergoeding aan te bieden voor de overdracht van alle WSNP-dossiers naar WR;6. verweerder heeft ondanks alle discussies die zijn gevoerd drie jaar lang geen enkele bereidheid getoond om de vraag of er een redelijke vergoeding verschuldigd is voor de overgang van de WSNP-dossiers naar WR aan een deskundige voor te leggen;7. het starten van een civiele procedure tegen klager wat als misbruik van recht moet worden gekwalificeerd;8. de pogingen van verweerder om klager in een omvangrijke schikkingsregeling te betrekken;9. het fingeren en/of creëren van een vordering op basis van valselijk opgemaakte jaarstukken van de coöperatie die afwijken van de jaarstukken die in een formele vergadering zijn goedgekeurd;10. het indienen van een aangifte vennootschapsbelasting die gebaseerd is op de valselijk opgemaakte jaarstukken;11. verweerder heeft op 10 januari 2019 zonder toestemming van klager en mr. G twee betalingen uitgevoerd (één betaling van FFA aan de coöperatie onmiddellijk gevolgd door een betaling van de coöperatie aan WF Advocaten Belastingkundigen, de nieuwe naam van WR; verder te noemen “WF”);12. verweerder heeft als bestuurder van WF nagelaten om de onbevoegde betaling aan WF te restitueren;13. verweerder heeft alle handelingen die hebben plaatsgevonden opzettelijk geregisseerd met als doel dat WF de activiteiten van de coöperatie kon overnemen zonder daarvoor te betalen.14. verweerder heeft misbruik van recht gemaakt;15. verweerder heeft klager belangrijke stukken onthouden;16. verweerder heeft klager een voorstel gedaan dat inhoudt dat een advocaat van WF hem kosteloos zal bijstaan onder de voorwaarde dat hij al zijn (stem)rechten in de coöperatie opgeeft en overdraagt.

5 BEOORDELING

inhoudelijk

5.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 9 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder zaaknummer: 20-575/AL/GLD.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022. 

 

 

 

griffier voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 1 april 2022.