Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:39

Zaaknummer

21-993/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden door in het verweerschrift stellingen op te nemen en die te onderbouwen met stukken die uit mediation afkomstig zijn. De maatregel van waarschuwing is passend. De raad neemt in aanmerking de afwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster, het feit dat verweerster het onjuiste van haar standpunt heeft ingezien en verontschuldigen aan klager heeft aangeboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 14 maart 2022in de zaak 21-993/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klagergemachtigde: mr. I. Vledder

over:

verweerstergemachtigde: mr. M. Boender-Radder 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 28 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2    Op 14 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1450229/EJH/YH van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van het namens klager bij e-mail van 14 januari 2022 nagezonden stuk. 

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klager heeft van 1999 tot 2014 een affectieve relatie gehad met verweersters cliënte (hierna: ook de vrouw). Uit deze relatie zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw en staan op haar adres ingeschreven. 2.3    Nadat de relatie was verbroken hebben klager en de vrouw tweemaal een  mediationtraject doorlopen. Het eerste traject (hierna : de eerste mediation) was in 2014-2015 en heeft geleid tot  afspraken met betrekking tot de kinderen en de afwikkeling van de samenleving. Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 12 mei 2015 door klager en de vrouw ondertekende overeenkomst beëindiging samenleving. Het tweede mediationtraject (hierna: de tweede mediation) vond plaats in oktober-december 2020 en betrof de aanpassing van het ouderschapsplan en communicatieverbetering. Het tweede mediationtraject is geëindigd zonder dat klager en de vrouw overeenstemming hebben bereikt.   2.4    Klager heeft op 11 maart 2021 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend teneinde uitbreiding van de zorgregeling te verkrijgen. 2.5    Verweerster heeft namens de vrouw een tegenverzoek ingediend tot, onder meer, opheffing van de kindrekening en op 11 mei 2021 een verweerschrift met bijlagen ingediend. 2.6    Klager heeft op 28 mei 2021 een klacht ingediend bij de deken over verweerster.  

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.a)    Verweerster heeft haar verweerschrift met bijlagen aan de rechtbank niet gelijktijdig aan klagers advocaat gezonden.b)    Verweerster heeft inbreuk gemaakt op de in het kader van de mediation overeengekomen geheimhouding door in het verweerschrift van 11 mei 2021 stellingen op te nemen en die te onderbouwen met stukken die uit de mediation afkomstig zijn.

4    VERWEER 4.1    Verweerster voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    Verweerster geniet als advocaat van klagers wederpartij een ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat in het algemeen niet behoeft af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.Klachtonderdeel a)5.2    Ter zitting heeft verweerster erop gewezen dat klager bij e-mail van 25 oktober 2021 aan de deken heeft laten weten dat hij wenst dat het klachtonderdeel (onder 3.1 aangeduid als klachtonderdeel b) over het indienen van de mediationstukken wordt voorgelegd aan de raad. Verweerster heeft hieruit afgeleid dat klager klachtonderdeel a) heeft ingetrokken. Klager heeft ter zitting bevestigd dat dit juist is. De raad stelt dan ook vast dat klachtonderdeel a) is ingetrokken, zodat dit klachtonderdeel niet meer ter beoordeling van de raad voorligt.Klachtonderdeel b) 5.3    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij inbreuk heeft gemaakt op de in het kader van de eerste mediation overeengekomen geheimhouding door in het verweerschrift van 11 mei 2021 stellingen op te nemen en die te onderbouwen met stukken die uit de eerste mediation afkomstig zijn. 5.4    Klager licht zijn klacht als volgt toe. Voor aanvang van de eerste mediation hebben klager en de vrouw een vFAS-mediationovereenkomst ondertekend. Hierin zijn afspraken gemaakt over de vertrouwelijkheid van de mediation. Zo staat in artikel 4.1: 

‘Al hetgeen tijdens de mediation door de partners wordt medegedeeld is vertrouwelijk en geldt als aan de advocaat-scheidingsmediator en aan elkaar toevertrouwd.’ 

De tijdens de eerste mediation gemaakte afspraken met betrekking tot de kinderen en de afwikkeling van de samenleving zijn vastgelegd in een overeenkomst. In dat geval geldt volgens klager - als het gaat om de interpretatie van de afspraken in het convenant - artikel 4.3:  ‘Indien tussen de partijen een convenant tot stand gekomen is in de zin van art. 3.1 en tussen hen een procedure wordt gevoerd over de interpretatie en/of uitvoering van dit convenant zal het bepaalde in art. 4.1 niet gelden.’ 

Klager is gelet op de hiervoor aangehaalde artikelen van mening dat hij en de vrouw een geheimhoudingsovereenkomst hebben gesloten waarbij slechts onder beperkte omstandigheden in rechte een beroep mag worden gedaan op hetgeen tijdens de (eerste) mediation is uitgewisseld, namelijk uitsluitend als er geprocedeerd wordt over de interpretatie en/of uitvoering van het convenant (in het onderhavige geval: de overeenkomst beëindiging samenleving van 12 mei 2015). Van een procedure over de interpretatie en/of uitvoering van het convenant was echter geen sprake. Klagers verzoekschrift dat hij bij de rechtbank had ingediend gaat over de uitbreiding van de tussen hem en de vrouw overeengekomen zorgregeling.  

5.5    Verweerster voert aan dat bij haar gaande het dekenonderzoek twijfel is ontstaan over haar standpunt dat zij gelet op het bepaalde in artikel 4.3 van de mediationovereenkomst in het kader van de procedure bij de rechtbank gerechtigd was de betreffende stukken uit de eerste mediation te overleggen. Verweerster heeft eerder tijdens de procedure gemeend dat de waarheidsvinding in combinatie met artikel 4.3 van de mediationovereenkomst haar de vrijheid gaven de betreffende correspondentie uit de eerste mediation te overleggen. Volgens verweerster stond namelijk de uitvoering van het convenant ter discussie. Dit standpunt dacht zij ook in te kunnen nemen omdat zij namens de vrouw in haar tegenverzoek had verzocht om opheffing van de kindrekening. Zij had deze kwestie geïnterpreteerd als een geschil die de uitvoering van het convenant betreft. Het is derhalve niet zo dat verweerster lichtvaardig te werk is gegaan en zij naar eigen goeddunken en op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van haar cliënte met zich bracht van deze stukken in de procedure gebruik heeft gemaakt. Zij had er achteraf bezien echter beter en zorgvuldiger aangedaan vooraf de wederpartij te raadplegen en/of met de deken te overleggen. Er kan volgens verweerster niet zonder meer worden vastgesteld dat zij in strijd met de geheimhoudingsplicht heeft gehandeld. Verweerster heeft echter ingezien dat artikel 4.3 ook anders kan worden gelezen, namelijk zo restrictief als door klager wordt gedaan, en toen verweerster dat inzag heeft zij om die reden klager excuses gemaakt. 

5.6    De raad is van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van haar cliënte heeft overschreden door in het verweerschrift stellingen op te nemen en die te onderbouwen met stukken die uit de eerste mediation afkomstig zijn. De raad overweegt dat nu tussen partijen een convenant tot stand gekomen is, de tussen partijen geldende geheimhouding, neergelegd in artikel 4.1 van de mediationovereenkomst, op grond van artikel 4.3 van de mediationovereenkomst alleen dàn niet geldt wanneer over de interpretatie en/of uitvoering van dit convenant een procedure wordt gevoerd. De raad volgt klager in zijn standpunt dat zijn verzoek aan de rechtbank om uitbreiding van de zorgregeling niet aangemerkt kan worden als een procedure over de interpretatie en/of uitvoering van het convenant. Ook het tegenverzoek dat verweerster voor haar cliënte heeft gedaan over het verzoek de kindrekening op te heffen kan niet als zodanig gelden. Dat betreft immers een verzoek om wijziging van het convenant en niet "de interpretatie en/of uitvoering van dit convenant". Gelet hierop stond het verweerster niet vrij de informatie en stukken uit de mediation aan haar verweerschrift toe te voegen. Van verweerster als ervaren familierechtmediator had bovendien op zijn minst genomen verwacht mogen worden dat zij voorafgaand aan haar besluit de stukken in te brengen, de wederpartij hierover zou raadplegen en/of met de deken hierover zou overleggen. Ook dit heeft zij niet gedaan. Verweerster heeft door haar onzorgvuldige optreden tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. 

6    MAATREGEL6.1    Door in strijd met de afgesproken geheimhouding informatie over de inhoud van de mediation in het verweerschrift op te nemen en stukken uit de mediation bij te voegen, heeft verweerster niet gehandeld zoals dat van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Gelet op enerzijds de ernst van deze tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging en anderzijds de afwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster, het feit dat verweerster gedurende de klachtprocedure het onjuiste van haar standpunt heeft ingezien en dat heeft toegegeven en het feit dat verweerster haar verontschuldigen aan klager heeft aangeboden, acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enb) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSINGDe raad van discipline:- verstaat dat na intrekking van klachtonderdeel a) geen oordeel van de raad over dat klachtonderdeel wordt gevraagd;-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 14 maart 2022