Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:45

Zaaknummer

21-657/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verzet is gedeeltelijk gegrond en klacht is in zoverre ook gegrond. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich bedreigend uitgelaten jegens klager en diens advocaat. Maatregel van berisping opgelegd en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 14 maart 2022in de zaak 21-657/A/Anaar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 september 2021 op de klacht van:

klagergemachtigde: mr. J. van Vonderen-Jagersma

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 10 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 4 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1277624/EJH/RAB van de deken ontvangen. 1.3    Bij beslissing van 13 september 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) één klachtonderdeel van de klacht op grond van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk en de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.1.4    Op 20 september 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 28 januari 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Verder heeft de raad kennis genomen van de per e-mail van 19 januari 2022 door de gemachtigde van klager toegezonden brief met bijlagen.2    FEITEN2.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3    KLACHT EN VERZET3.1.  De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft klager tijdens een driegesprek bedreigd en heeft zich in dit driegesprek en in een gesprek op het kantoor van de accountant van klager en de vrouw onbehoorlijk gedragen.b)    Verweerder heeft bewust de afwikkeling van de echtscheidingsprocedure belemmerd.c)    Verweerder heeft de advocaat van klager niet geïnformeerd over door hem ingestelde procedures.d)    Verweerder heeft zich rechtstreeks met klager in verbinding gesteld, terwijl hij wist dat klager werd bijgestaan door een advocaat.e)    Verweerder heeft bij het aanvragen van de toevoeging voor de vrouw verzwegen dat zij vermogen heeft.f)    Verweerder is afspraken niet nagekomen.g)    Verweerder heeft verzuimd de vrouw te wijzen op het belemmeren van de rechtsgang.h)    Verweerder heeft zich vermoedelijk niet conform de geldende richtlijnen laten belonen.

3.2.    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager over de klacht op een zitting gehoord had willen worden om zijn stellingen te staven met bewijs. Volgens klager is de beslissing van de voorzitter niet gebaseerd op de volledige feiten, nu de voorzitter niet over alle feiten beschikte ten tijde van het nemen van haar beslissing. Klager heeft in zijn verzetschrift en ter zitting de feiten bij zijn klachtonderdelen aangevuld.

3.3.    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager niet in verzet.  

4.    VERWEER 4.1    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerder op het verzetschrift en de klachtonderdelen ingaan.

5.    BEOORDELING5.1.    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Verzet - klachtonderdeel e)5.2.    De raad stelt vast dat klager ter zitting klachtonderdeel e) heeft ingetrokken, zodat dit klachtonderdeel niet meer in dit verzet getoetst zal worden.Verzet - klachtonderdelen b), c), d), f), g), h) 5.3.    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van deze klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening en heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klager deze klachtonderdelen onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Ook in verzet heeft klager onvoldoende naar voren gebracht om tot een ander oordeel te komen. De voorzitter heeft de klachtonderdelen b), c), d), f), g), h) dan ook terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Het verzet is dan ook in zoverre ongegrond. Verzet - klachtonderdeel a)5.4.    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich bij een driegesprek en een gesprek op het kantoor van de accountant onbehoorlijk heeft gedragen en dat hij klager tijdens een driegesprek heeft bedreigd. De voorzitter heeft geoordeeld dat klager dit klachtonderdeel, tegenover de betwisting van verweerder, die erkent dat de gesprekken wel stevig zijn geweest, niet heeft onderbouwd en ook niet heeft toegelicht wat verweerder zou hebben gezegd, dat bedreigend was.5.5.    Tijdens de behandeling van het verzet op zitting heeft klager alsnog nader onderbouwd hoe de bedreiging van verweerder aan het adres van klager tijdens het driegesprek plaatsgevonden heeft. Het gesprek ging op dat moment over de politieke situatie en de familie van de vrouw in Suriname. Er ontstond een geschil waarbij verweerder op een gegeven moment opstond, naar klager wees en riep: “Mijn handen reiken verder dan je denkt.” Deze woorden heeft klager als zeer bedreigend ervaren omdat hij zorgen had dat de vrouw de kinderen naar Suriname zou ontvoeren. Daarnaast heeft klager als militair gediend tijdens de binnenlandse oorlog in Suriname en is hij uit dien hoofde bekend met de politieke situatie in Suriname. Verder weet klager dat verweerder in verschillende commissies in Suriname zit en derhalve invloed heeft in het land. 5.6.    Verweerder heeft onvoldoende weerlegd dat hij de door klager aangehaalde woorden heeft gezegd. Hij heeft ter zitting slechts gesteld dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij deze woorden tegen klager heeft uitgesproken. Dit acht de raad, mede in het licht dat verweerder zich nog wel precies kon herinneren dat klager tijdens dat gesprek uitingen over zijn militaire achtergrond heeft gedaan waar hij zich enorm aan had gestoord, niet geloofwaardig. Gelet hierop neemt de raad als onvoldoende weersproken aan dat verweerder de woorden, zoals door klager weergegeven, heeft uitgesproken. De raad acht deze woorden, tegen de achtergrond van klagers zorg over een eventuele ontvoering van zijn kinderen naar Suriname, zijn voorgeschiedenis als oud-militair in Suriname en de invloed die verweerder in Suriname heeft gelet op de commissies waarin hij zit, zeer bedreigend mede gelet op het feit dat verweerder daarbij is opgestaan en naar klager heeft gewezen. Door zich zo uit te laten jegens klager heeft verweerder zich niet gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Gelet hierop acht de raad klachtonderdeel a) en het verzet tegen het door de voorzitter daarover gegeven oordeel in zoverre dan ook gegrond.5.7.    De raad komt tot de slotsom dat het verzet gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is. De raad acht het klachtonderdeel waartegen het verzet gegrond is ook gegrond.   

6.    MAATREGEL6.1.    De raad overweegt dat verweerder zich door een dergelijke bedreiging (weergegeven onder 5.5.) jegens klager uit te spreken niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij bij zakelijke besprekingen, juist waar het een familierechtelijke aangelegenheid betreft, niet woorden en uitingen gebruikt die door deelnemers van die bespreking als bedreigend worden ervaren. De raad is van oordeel dat de bedreiging van een zodanige ernst is, dat de maatregel van berisping passend en geboden wordt geacht. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING7.1.    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

7.2.    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 25,- reiskosten van klager,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3.    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4.    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond;- verklaart het klachtonderdeel a) gegrond;- verklaart het verzet tegen klachtonderdelen b), c), d), f), g), h) ongegrond;- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1250,- aan de Nederlandse orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2022.

Griffier            Voorzitter

Verzonden op: 14 maart 2022