Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:79

Zaaknummer

210344

Inhoudsindicatie

Verzoek om inschrijving als advocaat (beklag ex art. 5 Advw). De raad van de orde heeft met verschillende instructies duiding gegeven aan de waarborgen die hij verlangt om de gegronde vrees voor herhaling van 'oud gedrag' (getuige zijn tuchtrechtelijk verleden) weg te nemen. In de beleving van klager wordt hij hierdoor met een kluitje in het riet gestuurd, maar dat neemt niet weg dat de raad van de orde de ratio van de door de raad van de orde gewenste waarborgen steeds dezelfde is. Van klager wordt verlangd dat hij zelfreflectie toont en doeltreffende maatregelen neemt. De raad van de orde heeft de concept samenwerkingsovereenkomst van klager terecht als onvoldoende beoordeeld. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 4 april 2022in de zaak 210244 naar aanleiding van het beklag van:

  klager tegen:

de Raad van de Orde van Advocatenin het arrondissement Rotterdam

de raad van de orde

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft op 12 juli 2021 bij de raad van de orde een verzoek ingediend tot inschrijving op het tableau als advocaat zoals bedoeld in artikel 5 Advocatenwet. De raad van de orde heeft bij beslissing van 11 november 2021 geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen. Klager heeft een beklag tegen de beslissing van de raad van de orde ingediend.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1  Het beklag van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 21 november 2021.

2.2  Verder bevat het dossier van het hof het verweerschrift d.d. 26 januari 2022 van de raad van de orde.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 februari 2022. Daar zijn klager en namens de raad van de orde mr. P. Hanenberg (de deken) verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die evenals het proces-verbaal onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Klager is van 29 augustus 2008 tot en met 16 september 2016 ingeschreven geweest als advocaat op het tableau van de Orde van Advocaten. Klager heeft zichzelf uitgeschreven van het tableau hangende een procedure voor een spoedvoorziening ex artikel 60ab Advocatenwet.

2.2 In de periode dat klager als advocaat ingeschreven heeft gestaan op het tableau, zijn er een aantal tuchtrechtelijke procedures tegen hem gestart, die hebben geleid tot zes onherroepelijke tuchtrechtelijke maatregelen:- een waarschuwing (HvD 24 augustus 2015,  ECLI:NL:TAHVD:2015:255)- een waarschuwing (RvD Den Haag 10 april 2017, ECLI:NL:TADRSGR:2017:68)- een berisping (HvD 29 september 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:184)- een berisping (HvD 28 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:116)- een schorsing voor de duur van drie maanden (HvD 20 augustus 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:151)- een schorsing voor de duur van 24 weken voorwaardelijk (HvD 24 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:151).

2.3 Klager heeft op 16 september 2020 de raad van de orde verzocht om inschrijving als advocaat op het tableau. Naar aanleiding daarvan is de deken namens de raad van de orde met klager in gesprek gegaan en is aan klager verzocht om aanvullende informatie, namelijk een bedrijfsplan, een opdracht aan een coach, een kantoorhandboek, stukken met betrekking tot de verzekering en screenprints van klagers website. De deken heeft klager laten weten te verwachten dat klager een samenwerking aangaat met andere advocaten en dat klager aangeeft hoe hij de in het verleden geconstateerde gebreken wil herstellen.

2.4 Klager heeft op 13 november 2020 aan de deken toegezonden:- een bedrijfsplan;- een opdracht aan een coach;- een kantoorhandboek;- stukken aangaande een verzekering;- screenprints van zijn website.

2.5 De raad van de orde heeft op 11 maart 2021 het verzoek tot inschrijving geweigerd omdat er gegronde vrees bestaat dat klager als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten niet zal naleven dan wel zich anderszins schuldig zal maken aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gronden voor deze beslissing zijn:-   klager heeft geen adequate samenwerking gezocht met een ander advocatenkantoor; vast intercollegiaal overleg met een kantoor in het arrondissement Den Haag volstaat niet;- klager heeft in zijn bedrijfsplan geen waarborgen aangebracht om de in het verleden geconstateerde gebreken te voorkomen noch heeft hij de noodzaak daartoe benoemd.

2.6 Naar aanleiding van deze beslissing heeft klager een beklag bij het hof van discipline ingediend, dat is behandeld tijdens de openbare zitting van 21 mei 2021. Tijdens deze zitting is de behandeling geschorst en hebben de deken (namens de raad van de orde) en klager overleg gehad en heeft de deken onder meer het aanbod gedaan een advertentie te plaatsen om een samenwerkingspartner voor klager te vinden.

2.7 In de circulaire van de raad van de orde van 27 mei 2021 is een advertentie geplaatst met een oproep voor een samenwerkingskantoor voor klager. Daarop zijn vijf reacties gekomen. Nadat klager hen bericht heeft geïnteresseerd te zijn in een samenwerking en daarbij melding heeft gemaakt van zijn tuchtrechtelijk verleden, hebben de vijf advocaten klager bericht geen samenwerking met hem aan te willen gaan.  

2.8  Klager heeft op 12 juli 2021 opnieuw verzocht om inschrijving als advocaat op het tableau. Daarbij heeft klager als nieuwe feiten aangevoerd:- het is niet doenlijk een samenwerkingspartner te vinden;- een Haags advocatenkantoor is bereid om klager bij te staan voor overleg en ruggenspraak in dossiers;- het hof heeft in zijn beslissing van 24 augustus 2020 geconcludeerd tot een beroepsfout, terwijl dit blijkens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep een onjuiste conclusie is geweest.Klager heeft bij dit verzoek opnieuw stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, waaronder een VOG.

2.9  Op 16 juli 2021 heeft klager een algemeen geformuleerde samenwerkingsovereenkomst in concept voorgelegd aan de raad van de orde. 2.10  Per e-mail van 16 juli 2021 heeft klager zijn hiervoor genoemde eerdere beklag ingetrokken. Klager schreef onder meer:

“Vandaag had ik een constructief gesprek met de deken. Omdat ik de situatie niet wil laten escaleren en de verhouding met de deken niet wil verstoren, trek ik mijn zaak in.Ik verzoek u om de intrekking te bevestigen, waarvoor alvast mijn dank.”

2.11  Per e-mail van 24 augustus 2021 heeft de raad van de orde klager bericht dat de concept samenwerkingsovereenkomst niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, onder meer omdat er geen looptijd is opgenomen. Dat zou de samenwerkingsovereenkomst te vrijblijvend maken. Voorts heeft klager onvoldoende beschreven hoe de in het verleden geconstateerde problemen met de praktijkvoering voorkomen gaan worden en is niet duidelijk met wie de samenwerking wordt aangegaan. Klager dient expliciet aan te geven op welke terreinen de beoogd samenwerkingspartner ingezet wordt, aldus de raad van de orde.

2.12  Daarop heeft klager op 26 augustus 2021 een aangepaste samenwerkingsovereenkomst in concept aan de raad van de orde voorgelegd. Daarop heeft de raad van de orde klager op 17 september 2021 laten weten dat het onwenselijk is dat klager als vrijgevestigd advocaat (met een nog slechts algemeen geformuleerde samenwerking) aan de slag gaat. De raad acht het noodzakelijk dat klager zich daadwerkelijk bij een kantoor aansluit, bij voorkeur in loondienst, zodat is verzekerd dat meegekeken wordt in de praktijkvoering en op die manier in het verleden gemaakte fouten voorkomen kunnen worden.

3 DE WEIGERING

3.1 Bij beslissing van 11 november 2021 heeft de raad van de orde klager bericht het verzoek tot inschrijving als advocaat op het tableau niet in behandeling te nemen omdat klager dit verzoek heeft ingediend binnen een jaar nadat het vorige verzoek om inschrijving was afgewezen (art. 2 lid 9 Advocatenwet). Daarnaast heeft de raad van de orde overwogen dat:- klager geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd ten opzichte van zijn eerdere verzoek tot inschrijving dat heeft geleid tot de afwijzende beslissing van 11 maart 2021.- klager nog steeds geen waarborgen heeft gegeven ter voorkoming van de in het verleden geconstateerde gebreken.- een enkel samenwerkingsverband (met een advocaat buiten het arrondissement Rotterdam) onvoldoende is. De raad van de orde vereist dat klager een nauw samenwerkingsverband aangaat om zo voldoende waarborgen in te bouwen voor de kwaliteit van de dienstverlening en de naleving van de gedragsregels en voorschriften uit de Advocatenwet en Voda.- uitgegaan moet worden van de juistheid van de beslissingen van het hof van discipline. Voor zover klager de vaststelling door het hof bestrijdt ter zake het al dan niet laten verlopen van de appeltermijn die door de CRvB als niet overschreden is aangemerkt, blijft volgens de raad van de orde staan dat vele andere onjuistheden in de praktijkvoering van klager zijn geconstateerd.Voor het overige verwijst de raad naar de gronden voor de weigering van inschrijving in de beslissing van 11 maart 2021.

4 BEOORDELING

beklag

4.1 Klager stelt zich op het standpunt dat de raad van de orde de eisen voor de invulling van een samenwerkingsverband steeds verder oprekt en wijzigt. Door zo een indringende samenwerking als de raad van de orde van klager (inmiddels) vergt, komen de kernwaarden onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid in het geding bij de uitvoering van zijn praktijk. Verweerder wenst van de raad van de orde eerst een akkoord op zijn concept-samenwerkingsovereenkomst voordat hij verder kan zoeken naar een advocatenkantoor dat bereid is die samenwerking aan te gaan.De raad van de orde houdt ten onrechte geen rekening met de onjuiste constatering van het hof van discipline dat een beroepschrift niet tijdig zou zijn ingediend, terwijl uit een beslissing van de Centrale Raad van Beroep inmiddels het tegendeel blijkt, namelijk dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is.Nu klager heeft voldaan aan de eisen die in de eerste afwijzende beslissing van de raad van de orde zijn gesteld, mag de raad van de orde het verzoek om inschrijving niet langer weigeren. In de beoogde samenwerking met het Haagse kantoor zijn voldoende waarborgen ingebouwd zodat geen sprake meer kan zijn van gegronde vrees voor herhaling van onvoldoende controle op de praktijkvoering. Klager voert hiertoe - samengevat weergegeven -  aan dat:- hij een gering aantal zaken zal gaan behandelen voor een beperkt aantal cliënten, niet op basis van toevoegingen zal werken en zich zal specialiseren in het ondernemingsrecht;- hij een coach in de arm heeft genomen die gespecialiseerd is in het tuchtrecht en die hem zal helpen herhaling van beroepsfouten te voorkomen;- er reeds een stok achter de deur bestaat voor verweerder in de vorm van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 24 weken (beslissing van het hof van 24 augustus 2020).

verweer raad van de orde

4.2 De raad van de orde heeft verweer gevoerd en voert daartoe - samengevat -  het volgende aan.Ingevolge artikel 2 lid 9 van de Advocatenwet staat de mogelijkheid van beklag bij het hof niet open.Klager heeft zijn verzoek tot inschrijving gedaan binnen een jaar na zijn eerdere verzoek om inschrijving van 11 november 2020 terwijl op dat verzoek inmiddels onherroepelijk is beslist.Voor zover klager wordt ontvangen in zijn beklag voert de raad van de orde aan dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat het op de weg van klager ligt om aan te geven welke maatregelen hij heeft genomen of zal nemen om herhaling van in het verleden geconstateerde gebreken te voorkomen.Enkel uit coulance heeft de raad van de orde meegedacht en meegeholpen bij het zoeken van een kantoor waarbij klager zich zou kunnen aansluiten. Dat laat onverlet dat het op de weg van klager ligt om de waarborgen te bieden als noodzakelijk geacht. De omstandigheid dat een eerdere uitspraak van het hof van discipline feitelijk onjuist zou zijn doet er niet aan af dat de beslissing van het hof onherroepelijk is geworden. En zo die beslissing al onjuist is, is het tuchtrechtelijk verleden van klager ook zonder die beslissing dusdanig omvangrijk dat geregeld overleg met een Haagse advocaat door klager niet voldoende waarborgen biedt om de gegronde vrees van artikel 4 lid 2 Advocatenwet weg te nemen.

overwegingen hof - ontvankelijkheid

4.3 Artikel 2 lid 9 Advocatenwet bepaalt dat een verzoek tot inschrijving als advocaat op het tableau buiten behandeling wordt gelaten indien dit is ingediend binnen een jaar na het eerder geweigerde verzoek.

4.4 Ter zitting van het hof heeft de raad van de orde verklaard geen bezwaar te hebben tegen een inhoudelijke behandeling van het beklag van klager, integendeel. De verwijzing naar de termijn ex artikel 2 lid 9 Advocatenwet was bedoeld als constatering dat de verzoeken elkaar snel opvolgen.

4.5 Het hof zal ondanks het bepaalde in artikel 2 lid 9 Advocatenwet dat, strikt toegepast, zou moeten leiden tot de conclusie dat de raad van orde het verzoek buiten behandeling mocht laten, het beklag van klager inhoudelijk behandelen nu beide partijen hebben verzocht om een inhoudelijke behandeling van het beklag.

overwegingen hof – toetsingskader: vrees voor inbreuk

4.6 Artikel 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad van de orde kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, waaronder (sub b) de situatie waarin sprake is van gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

overwegingen hof – beoordeling beklag

4.7 Het hof stelt voorop dat het tuchtrechtelijk verleden van klager, waaruit een patroon van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen volgt, voldoende aanleiding biedt voor de gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De stelling van klager dat in één van de beslissingen van de tuchtrechter is uitgegaan van een onjuist of achterhaald feit, neemt dat vastgestelde gedragspatroon van klager niet weg. Al zou de door klager aangehaalde die beslissing, die overigens rechtsgeldig is, als inhoudelijk onjuist moeten worden aangemerkt, geldt dat er voldoende andere beslissingen zijn gewezen door de tuchtrechter waaruit dit gedragspatroon van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen volgt.

4.8 Zoals de raad van de orde terecht heeft aangevoerd, is het vervolgens aan klager om voldoende waarborgen te organiseren en vorm te geven om voornoemde gegronde vrees weg te nemen. Klager heeft hiertoe meerdere acties ondernomen en stukken bij zijn verzoeken ingediend (zie r.o. 2.4, 2.8, 2.9 en 2.12), waaronder het inschakelen van een coach die gespecialiseerd is in het tuchtrecht en het vooraf voorleggen van een samenwerkingsovereenkomst in concept waarin volgens klager voldoende waarborgen zijn opgenomen.

4.9  Het hof stelt vast dat de raad van de orde in de correspondentie aan klager met verschillende instructies duiding heeft gegeven aan de waarborgen die van klager worden verlangd. Het hof leidt uit klagers relaas af dat hij zich hierdoor met ‘een kluitje in het riet’ gestuurd voelt. Dat mag in zijn beleving zo zijn, maar dat neemt niet weg dat, zoals de deken namens de raad van de orde ter zitting toelichtte, de ratio van de gewenste en genoemde waarborgen steeds dezelfde is: van klager wordt verlangd dat hij toont dat hij de zorgen van de orde begrijpt, inziet welk handelen en gedrag van klager heeft geleid tot het tuchtrechtelijk verleden zoals dat nu staat (zelfreflectie toont) en passende doeltreffende maatregelen neemt om dat probleem bij de bron aan te pakken in de samenwerking (en begeleiding door de coach) als hij weer een praktijk als advocaat wil gaan voeren. De eerder overgelegde samenwerkingsovereenkomst met een advocaat in Den Haag, een ander arrondissement, heeft de raad van orde terecht (ook eerder al) als onvoldoende beoordeeld. Die samenwerking was te vrijblijvend en vanuit een ander arrondissement voor de deken niet controleerbaar. De concept samenwerkingsovereenkomst die klager laatstelijk heeft opgesteld en waarvan hij zegt dat hij daarmee een samenwerking met een in (de regio) Dordrecht gevestigde advocaat wil gaan samenwerken, is door de raad van orde eveneens op juiste gronden als onvoldoende waarborg beoordeeld. Allereerst al omdat onduidelijk is met wie klager die overeenkomst wil aangaan en of die advocaat daartoe bereid is. Daarnaast zijn concepten van de samenwerkingsovereenkomsten vooral gericht op het formuleren van concrete praktische punten die door klager bedoeld zijn als waarborg, maar geen waarborg bieden als het gaat om (feedback op) gedrag en  het vergroten van zelfinzicht. De stelling van klager dat een dergelijke indringende samenwerking een schending van de kernwaarden onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid zou meebrengen, volgt het hof niet. Die kernwaarden zijn gericht op de kwaliteit van de dienstverlening en de wijze waarop verweerder rechtsbijstand verleent en niet op het persoonlijke gedrag van klager bij het voeren van een praktijk als advocaat.

4.10  Het hof concludeert dat de raad van de orde het verzoek tot inschrijving op goede gronden niet in behandeling heeft genomen en aldus feitelijk inschrijving heeft geweigerd.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van verzoeker tegen de beslissing van 11 november 2021 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.A.H. Zegers, J.M. Rowel-van der Linde, B. Stapert en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022.

              

 

griffier voorzitter    De beslissing is verzonden op 4 april 2022.