Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:71
Zaaknummer
210253
Inhoudsindicatie
Wederzijds hoger beroep. Verweerder heeft klaagster niet zelf bijgestaan maar haar holding. Is er sprake van een voormalig cliënte (als bedoeld in gedragsregel 15)? Analoge toepassing Regel 15. De beroepsgronden van verweerder slagen. Niet is komen vast te staan de verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen jegens verzoekster. Alle klachtonderdelen ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 1 april 2022in de zaak 210253
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 26 juli 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-654/AL/GLD). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) en b) gegrond en is klachtonderdeel c) ongegrond verklaard, is aan verweerder de maatregel van waarschuwing en een proceskostenveroordeling opgelegd.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:163 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen deze beslissing is op 10 augustus 2021 per e-mail en per post op 16 augustus 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Het hoger beroepsschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 19 augustus 2021 per e-mail en per post op 20 augustus 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.3 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- twee e-mailberichten van klaagster van 20 augustus 2021;- een e-mailbericht van klaagster van 13 september 2021;- de reactie van klaagster op het hoger beroepsschrift van verweerder van 18 september 2021;- het verweerschrift van verweerder van 25 oktober 2021;- een e-mailbericht van klaagster van 2 november 2021;- twee e-mailberichten van klaagster van 17 november 2021;- een e-mailbericht van klaagster van 5 december 2021;- een e-mailbericht van klaagster van 16 december 2021;- een e-mailbericht van klaagster van 6 januari 2022;- een e-mailbericht van klaagster van 11 januari 2022;- twee e-mailberichten van 16 en 17 januari 2022;- een e-mailbericht van verweerder van 20 januari 2022;- een e-mailbericht van klaagster van 24 januari 2022.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 31 januari 2022. Daar zijn klaagster en verweerder verschenen. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van haar spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerder heeft mondeling het woord gevoerd.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Verweerder heeft de vennootschap van klaagster, [naam b.v. klaagster]. (hierna: de holding), als koper geadviseerd en bijgestaan bij de koop van aandelen in een andere vennootschap. In de koopovereenkomst is ook een concurrentiebeding opgenomen. Die werkzaamheden van verweerder vonden plaats in de periode van april 2007 tot en met november 2011. In november 2011 heeft verweerder deze bijstand beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk.
3.3 In 2012 heeft verweerder een civiele procedure tegen de holding gevoerd vanwege openstaande declaraties voor de werkzaamheden van verweerder. Klaagster heeft ter zake van de onder 3.2 genoemde bijstand een klacht ingediend tegen verweerder. De raad heeft bij beslissing van 12 mei 2015 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerder een waarschuwing opgelegd. Het hof heeft bij beslissing van 18 december 2015 deze beslissing van de raad bekrachtigd.
3.4 Vanaf november 2019 heeft verweerder de heer Van D., de voormalig echtgenoot van klaagster, bijgestaan in een geschil met klaagster over (de uitleg van) een vaststellingsovereenkomst. Op 24 februari 2021 heeft de rechtbank Gelderland in dit geschil vonnis gewezen. Tegen dit vonnis is door klaagster beroep ingesteld en verweerder staat de heer Van D. ook in hoger beroep bij.
3.5 Klaagster heeft op 10 december 2019 de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeftgehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) in strijd te handelen met gedragsregel 15 aangezien hij eerder de advocaat van klaagsterwas. Verweerder beschikt door zijn eerdere optreden namens klaagster over informatie inzake de financiële situatie van klaagster, die van belang is bij de behandeling van de mogelijke echtscheidingsprocedure als advocaat van de cliënt tegen klaagster. De holding valt niet los te zien van klaagster als persoon aangezien zij enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap is;b) niet te vermijden dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar is gekomen vanwege de voormalige vriendschappelijke relatie tussen verweerder en klaagster en haar echtgenoot. Verweerder was een familievriend en hij zag klaagster en haar echtgenoot frequent privé. Ook in de privésfeer is veel vertrouwelijke informatie gedeeld;c) zich onbetamelijk te gedragen in de uitoefening van zijn beroep. Klaagster wordt onder druk gezet door verweerder doordat hij zijn cliënt heeft aangezet haar te stalken, te intimideren en veelvuldig voorstellen voor te leggen die nergens op slaan.
5 BEOORDELING
omvang hoger beroep
5.1 Het beroep van verweerder richt zich tegen het door de raad gegrond verklaardeklachtonderdelen a) en b) en de in verband hiermee opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling. Het beroep van klaagster richt zich tegen het door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdeel c).
overwegingen raad met betrekking tot klachtonderdelen a) en b) (beroep van verweerder)
5.2 De raad heeft klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk beoordeeld. De raad overweegt onderr.o. 5.6 dat verweerder weliswaar klaagster niet zelf heeft bijgestaan, maar wel haar holding waarvan zij enig bestuurder en aandeelhouder is. In die hoedanigheid had zij regelmatig contact met verweerder. Om die reden beschouwt de raad klaagster als voormalig cliënte van verweerder als bedoeld in gedragsregel 15. Vervolgens overweegt de raad aan de hand van de in lid 3 van deze gedragsregel genoemde voorwaarden dat geen sprake is van dezelfde zaak als de zaak waarin verweerder (de holding van) klaagster heeft bijgestaan en daar ook geen verband mee houdt (voorwaarde a.). Ook is volgens de raad niet gebleken dat verweerder beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van klaagster die redelijkerwijs van belang kan zijn voor de zaak tegen klaagster (voorwaarde b.). De raad overweegt dat niet is voldaan aan voorwaarde c. (niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande client) en acht daarbij de volgende omstandigheden van belang. Verweerder heeft de vennootschap van klaagster enige jaren bijgestaan en in die periode regelmatig contact met klaagster gehad. De werkzaamheden zijn beëindigd door een vertrouwensbreuk tussen klaagster en verweerder. Daarna heeft verweerder een civiele procedure tegen de holding gevoerd vanwege openstaande declaraties voor zijn werkzaamheden. In de periode dat hij de vennootschap van klaagster heeft bijgestaan, had hij bovendien privé-contact met de echtgenoot van klaagster. beroepsgronden verweerder
5.3 Verweerder heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd.I. Het is onjuist en zonder toelichting onbegrijpelijk dat de raad in r.o. 5.6 klaagster in persoon heeft beschouwd als een voormalig cliënte van verweerder. Bovendien is dit niet te verenigen met de feitenvaststelling zoals de raad in r.o. 2.3 heeft gedaan;II. Het is in strijd met de ratio van gedragsregel 15 om klaagster bij wijze van fictie aan te merken als een (voormalig) cliënte en op die wijze een beroep op grond van gedragsregel 15 te honoreren;III. Ten onrechte is de raad tot het oordeel gekomen dat de bezwaren van klaagster redelijk zouden zijn;IV. Ten onrechte heeft de raad de waarschuwing als een tuchtrechtelijk passende maatregel aangemerkt;V. Ten onrechte is de raad overgegaan tot een kostenveroordeling (daarin mede begrepen het griffierecht).
beoordeling hof
5.4 De beroepsgronden I tot en met III lenen zich voor gezamenlijk bespreking.
maatstaf
5.5 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
5.6 De gedragsregels, waaronder gedragsregel 15, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
beoordeling beroepsgronden I tot en met III
5.7 Het hof stelt voorop dat dat verweerder klaagster niet zelf heeft bijgestaan maar haar holding. Van een voormalig cliënte (als bedoeld in gedragsregel 15) is dus geen sprake.
5.8 Vervolgens moet beoordeeld worden of sprake is van zodanig nauwe verwevenheid tussen de zaak die verweerder voor klaagsters holding in behandeling had en de zaak die verweerder tegen klaagster in behandeling heeft genomen dat verweerder zich had dienen te onthouden van het optreden tegen klaagster. Daarbij is de ratio van gedragsregel 15 van belang, die erop neerkomt dat een voormalig cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat informatie die vertrouwelijk aan zijn advocaat is meegedeeld, niet later tegen hem wordt gebruikt. Hierbij is niet van belang of daadwerkelijk gebruik is gemaakt van zulke informatie (verg. HvD 13 februari 2017, 160200). Die situatie kan zich ook voordoen wanneer in een andere hoedanigheid met een holding een advocaat-cliënt relatie heeft bestaan, bijvoorbeeld als directeur enig aandeelhouder. Vaststaat dat geen sprake is van dezelfde zaak als de zaak waarin verweerder (de holding van) klaagster heeft bijgestaan en dat de nieuwe zaak daarmee evenmin verband houdt (voorwaarde a.). Ook is niet gebleken dat verweerder beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van klaagster, althans klaagsters holding, die redelijkerwijs van belang kan zijn voor de zaak tegen klaagster. Klaagster heeft dit oordeel van de raad in hoger beroep ook niet bestreden. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat evenmin is gebleken van redelijke bezwaren. Daarbij acht het hof doorslaggevend dat tussen het moment dat de bijstand aan de holding van klaagster in november 2011 is beëindigd en het moment dat de zaak tegen klaagster een aanvang heeft genomen acht jaren zijn verstreken. Dat verweerder in 2012 een incassoprocedure tegen de holding is begonnen maakt dit niet anders nu verweerder en klaagster toen al tegenover elkaar kwamen te staan. Dat verweerder privé-contact had met de voormalig echtgenoot van klaagster en hem in zijn geschil met klaagster bijstond acht het hof niet van belang. Dat zou anders zijn wanneer verweerder in die periode ook relevante privé-contacten had met klaagster maar van het bestaan van dergelijke contacten is het hof niet gebleken. De conclusie is dat de beroepsgronden van verweerder slagen, het hof de beslissing van de raad op dit punt zal vernietigen en de klachtonderdelen a) en b) alsnog ongegrond zal verklaren.
5.9 Gelet de slagende beroepsgronden I tot en met III, behoeven beroepsgronden IV en V, die zijn gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling geen nadere bespreking.
omvang hoger beroep en beroepsgronden (klaagster)
5.10 Het beroep van klaagster richt zich tegen het door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdeel c). Hiertoe heeft zij zover van belang en zakelijk weergegeven aangevoerd dat:- verweerder meineed pleegt;- verweerder onder naam van een kantoorgenoot producties opstelt en inbrengt in de procedure;- gelet op de toon van het beroep van verweerder een gegrondverklaring van de klacht onder c) al zou rechtvaardigen.
overwegingen raad met betrekking tot klachtonderdeel c) (beroep van klaagster)
5.11 De raad is van oordeel dat de juistheid van dit verwijt van klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet is komen vast te staan. De raad heeft dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaard.
beoordeling door het hof
5.12 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling met betrekking tot dit klachtonderdeel te komen dan die van de raad. Het hof voegt daaraan toe dat klaagster in hoger beroep allerlei onderzoeksvragen aan het hof heeft gedaan maar daar gaat het hof niet op in. Het is aan klaagster om relevante aanknopingspunten aan te dragen die aanleiding kunnen geven tot nader onderzoek, wat klaagster heeft nagelaten. Om die reden slaagt deze beroepsgrond van klaagster niet en zal het hof de beslissing van de raad op dit punt bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 26 juli 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer: 20-654/AL/GLD voor zover klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing en een proceskostenveroordeling is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond
6.3 bekrachtigt de beslissing van raad voor het overige.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 april 2022.