Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:38

Zaaknummer

21-1043/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 30 maart 2022in de zaak 21-1043/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…)2.    (…) gevestigd c.q. wonende te (…)klagers

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 december 2021 met kenmerk K038 ia/cw, door de raad ontvangen op 29 december 2021, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Verweerder heeft mevrouw Van H en mevrouw Van T, eiseressen, bijgestaan in een procedure tegen klager 2 en mevrouw G, gedaagden. 1.2    Op 24 januari heeft “Zaal E(…)” op de derdengeldenrekening van verweerder een bedrag van € 8.000,- overgemaakt onder vermelding van “fact. 6500,00 en 1500,00 aflossing”. 1.3    Uit het vonnis van 27 januari 2021 in de in 1.1 bedoelde procedure blijkt dat partijen hun geschil in onderling overleg hebben opgelost; eiseressen hebben hun eis gewijzigd en gedaagden hebben met de wijziging van eis ingestemd. Uit de aan het vonnis gehechte akte wijziging eis blijkt dat gedaagden aan eiseressen een “hoofdsom” van € 6.500,- moeten voldoen en, daarnaast, € 6.500,- “ten aanzien van de buitengerechtelijke c.q. advocaatkosten”. Binnen een maand na afgifte van het vonnis zal € 8.000,- worden voldaan op de derdenrekening van verweerder. Het restant zal in elf maandelijkse termijnen worden voldaan. 1.4    Op 28 februari 2021 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft te veel in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden.b)    Verweerder heeft geweigerd om aan klagers een gespecificeerde factuur te verstrekken.2.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Het verweer van de verste strekking is dat klaagster 1 in de klacht niet-ontvankelijk is. Dit verweer treft doel. 4.2    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster 1 (zoal zij rechtspersoonlijkheid heeft) geen partij is bij de kwestie die heeft geleid tot de (in een vonnis vastgelegde) schikking waarin onder meer betaling voor de werkzaamheden van verweerder is overeengekomen. Dit betekent dat klaagster 1 geen belang heeft bij de klacht en dat zij daarin kennelijk niet-ontvankelijk is. De omstandigheid dat op naam van Zaal E(…) een door klager 2 en mevrouw G verschuldigd bedrag is betaald, maakt dit niet anders. 4.3    Wat betreft klager 2 geldt dat hij een schikking heeft getroffen met eiseressen. Onderdeel van deze schikking is betaling van een bedrag van € 6.500,- aan kosten voor werkzaamheden van verweerder. Niet is overeengekomen dat verweerder zijn kosten zou moeten verantwoorden en specificeren. Verweerder was daartoe dus (in relatie tot klager 2) niet gehouden en zijn weigering kan niet als onzorgvuldig of onbetamelijk jegens klager 2 worden aangemerkt. De klacht is daarom in relatie tot klager 2 kennelijk ongegrond. 

BESLISSING De voorzitter verklaart: - zoal klaagster 1 rechtspersoonlijkheid heeft - haar kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht;de klacht in relatie tot klager 2, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters,  voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.