Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:36

Zaaknummer

21-774/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden geen opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. Verweerder had de onduidelijkheid en twijfel die bij klager over de opdracht aan verweerder en de kosten daarvan is ontstaan kunnen voorkomen door de financiële afspraken tevoren schriftelijk vast te leggen. Door toedoen van verweerder werd klager pas enkele weken later met de opdrachtbevestiging (en het uurtarief) en facturen geconfronteerd. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Klacht gegrond, maatregel van waarschuwing opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 7 maart 2022in de zaak 21-774/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder gemachtigde: mr. F.H. van Delft 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 22 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 23 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1346035/EJH/AS van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren  verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klager heeft bij e-mail van 18 januari 2022 aan de raad bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 14 december 2021 en 22 december 2021 met bijlage.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Op 9 augustus 2019 heeft klager telefonisch contact met verweerder opgenomen voor juridische bijstand in verband met het feit dat zijn verzekeraar zijn rechtsbijstands-verzekering per 21 augustus 2019 had opgezegd.2.3    Bij e-mail van 12 augustus 2019 heeft klager stukken naar verweerder verstuurd.2.4    Bij e-mails van 21 augustus 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij de stukken heeft doorgenomen, heeft hij hierover enkele opmerkingen gemaakt en heeft hij stukken bij klager opgevraagd. 2.5    Klager heeft bij e-mails van 25 augustus 2019 en 26 augustus 2019 stukken naar verweerder toegezonden en geschreven: (…) Ik hoor graag of de bijgaande stukken nieuwe inzichten opleveren en wat de eventuele vervolgstappen zijn die u voorstelt.”.2.6    Bij e-mail van 30 augustus 2019 heeft klager aan verweerder geschreven: “(…) Ziet u kans om mij van een update te voorzien of de stukken in goede orde zijn aangekomen en of u eventueel al heeft kunnen kijken naar de stukken?”. 2.7    Dezelfde dag om 12.16 uur heeft verweerder aan klager bericht dat hij zal proberen in de loop van de volgende week de vraag van klager te beantwoorden.2.8    Daarop heeft klager om 13.39 uur verweerder geschreven: “Uw reactie zie ik graag in de loop van volgende week tegemoet (het heeft voor mij enig belang aangezien ik nu geen rechtsbijstandverzekering kan afsluiten ivm de weigering door mijn verleden).”.2.9    Eveneens op 30 augustus 2019 heeft verweerder een schriftelijke opdrachtbevestiging aan klager verzonden. Hierin staat dat het dossier van klager in behandeling is genomen en dat verweerder klager bijstaat met advisering en begeleiding inzake zijn geschil met verzekeraar. 2.10    Op 5 september 2019 heeft verweerder aan klager geschreven: “De afgelopen weken hebben mij een overvolle agenda verschaft, waartoe ik enigszins in gevecht met de tijd ben. Ik kwam daarom nog niet toe aan de beoordeling van uw dossier. Ik hoop dat dit mij volgende week lukt. Intussen heeft onze afdeling boekhouding ook de voorschotnota, zoals voorzien in de opdrachtbevestiging opgemaakt. Deze wordt U separaat toegezonden. Wilt U de opdrachtbevestiging nog voor accoord tekenen en retourneren?”. 2.11     Verweerder heeft op 5 september 2019 voorts een voorschotnota ten bedrage van € 1.452,- aan klager toegezonden. 2.12    Bij e-mail van 17 september 2019 heeft verweerder aan klager bericht: “Het lukte mij door mijn drukke agenda nog niet handen en voeten te geven aan een advies. Ik ben de komende week op vakantie en neem na mijn terugkomst ten spoedigste uw dossier weer op voor beantwoording van uw vragen.”.2.13    Klager heeft bij e-mail van 20 september 2019 het volgende aan verweerder bericht: “Ik heb het idee dat we niet op dezelfde pagina bezig zijn: ik was in de veronderstelling dat u aan de hand van de voorwaarden zou bepalen of het gebruik maken van een externe advocaat onder de dekking zou vallen van de rechtsbijstandverzekering. (…) Het is niet mijn intentie om een groot financieel risico te lopen om een zaak te beginnen tegen een verzekeraar met een onzekere uitkomst. Ik verneem graag van u of ik ons telefonisch onderhoud hierover verkeerd heb geïnterpreteerd en wat voor mogelijkheden u ziet in dit dossier.”. 2.14    Op 28 november 2019 heeft verweerder zijn declaratie ten bedrage van € 600,32 en een specificatie aan klager verzonden. 2.15    Op 21 december 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend. 2.16    Tussen klager en de klachtencoördinator van het kantoor van verweerder is telefonisch contact geweest op 14 januari 2020 en 22 januari 2020. Hierbij heeft de klachtencoördinator aangegeven dat de voorschotnota volledig zou worden gecrediteerd en klager voorgesteld om de helft van de declaratie te crediteren waardoor hij nog € 300,- zou moeten betalen. Bij e-mail van 2 februari 2020 heeft de klachtencoördinator aan klager bericht dat hij er nog niet aan toegekomen is om de beoordeling van de klacht af te ronden en heeft hij klager om nog enig geduld gevraagd. 2.17    Op 22 februari 2020 heeft klager de klacht bij de deken ingediend.

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a)    geen advies te geven zoals door hem verzocht;b)    niet tijdig en niet inhoudelijk te reageren op zijn verzoeken;c)    facturen te sturen zonder dat er een opdrachtovereenkomst tot stand is gekomen;d)    zijn klacht te traag af te handelen.3.2    De raad zal de stellingen waarmee klager zijn heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken. 

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.Klachtonderdelen a) en b)5.2    In dit klachtonderdeel klaagt klager erover dat verweerder hem geen advies heeft gegeven zoals hij oorspronkelijk heeft verzocht. Klager wilde op basis van de door hem aangeleverde stukken advies van verweerder of het zinvol zou zijn om een zaak tegen de verzekeraar te starten. Volgens klager heeft verweerder niet adequaat op de verzoeken van klager gereageerd. Verweerder reageerde telkens niet, (te) laat en niet inhoudelijk.  Een en ander heeft uiteindelijk niet tot een advies van verweerder geleid. Dat advies had ook kunnen zijn dat de zaak niet haalbaar of te complex is zonder kosten te maken. 5.3     Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Klager heeft tijdens het telefoongesprek op 9 augustus 2019 zijn zaak uiteengezet en verweerder gevraagd om zo snel mogelijk te kijken naar de stukken die klager hem zou toezenden. Verweerder heeft de stukken van klager bestudeerd en hij heeft klager op 21 augustus 2019 om nadere informatie gevraagd. Nadat verweerder de opdrachtbevestiging en voorschotnota heeft verstuurd zijn er nog verschillende telefonische contacten met klager geweest. Het werd verweerder echter duidelijk dat klager geen verdere kosten wilde maken. In zijn e-mail van 20 september 2019 schrijft klager dat verweerder zou onderzoeken of hij als extern advocaat onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering van klager zou kunnen optreden, maar dat was niet tussen verweerder en klager besproken. Ook gaf klager aan dat hij geen grote financiële risico’s wilde lopen. Vervolgens werden er geen duidelijke instructies van klager ontvangen en had klager de voorschotnota ook niet voldaan. Hierop heeft verweerder zijn werkzaamheden niet voortgezet. Van klager is niets meer vernomen tot hij een jaar later bezwaar maakte tegen de declaratie en voorschotnota, aldus verweerder. 5.4    De raad overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen verweerder tot zijn verweer heeft aangevoerd voldoende blijkt welke werkzaamheden verweerder voor klager heeft verricht, op welke wijze verweerder met klager heeft gecommuniceerd en ook waarom hij zijn werkzaamheden voor klager heeft neergelegd. Hieruit volgt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Nu klager niet op het verweer heeft gereageerd en daarmee zijn klachten niet verder heeft toegelicht of onderbouwd, zijn de klachtonderdelen a) en b) ongegrond. 

Klachtonderdeel c)5.5    Klager klaagt erover dat verweerder facturen en verschillende herinneringen en incassoberichten voor zijn werkzaamheden aan hem heeft verzonden terwijl er tussen hen geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Volgens de specificatie van verweerder heeft hij zijn werkzaamheden voor klager op 9 augustus 2019 aangevangen, maar hij heeft pas op 30 augustus 2019 de opdrachtbevestiging gestuurd. Klager heeft deze bevestiging niet ondertekend. Verweerder heeft ook niet met klager besproken wat de beoogde aanpak in het dossier zou zijn en de kosten niet met klager afgestemd. 5.6     Verweerder voert aan dat hij tijdens het gesprek met klager heeft aangegeven dat hij  alleen op betalende basis opdrachten accepteert. Daarbij heeft verweerder zijn uurtarief aangeduid. Klager was hiermee akkoord en vroeg verweerder snel naar zijn stukken te kijken. Uit coulance is verweerder al op 12 augustus 2019 aangevangen met zijn werkzaamheden voor klager, omdat klager had aangegeven dat hij haast had. Doordat de secretaresse van verweerder met vakantie was is de opdrachtbevestiging enige tijd later aan klager verstuurd. Dat de werkzaamheden van verweerder ongehonoreerd moesten blijven is niet besproken. Klager heeft ook nooit op de aan hem verzonden facturen, herinneringen en aanmaningen gereageerd. Verder heeft verweerder zeer bescheiden gedeclareerd.5.7    De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 5.1 is weergegeven, moet het werk van de advocaat voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels die voor advocaten gelden, zijn deze gedragsregels wel van belang ter invulling van de wettelijke normen in artikel 46 Advocatenwet. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. De advocaat dient zijn cliënt te informeren, te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over de haalbaarheid van een zaak en de kosten van zijn optreden. Dit alles moet de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, schriftelijk aan de cliënt bevestigen.5.8    Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd waarin de financiële afspraken zijn vastgelegd, zoals een beoordeling van de stukken op betalende basis en het uurtarief dat verweerder daarbij zou hanteren. Dat had wel op de weg van verweerder gelegen, zeker in een geval als deze waarbij klager aandrong op een snelle reactie en verweerder (zoals hij ter zitting desgevraagd heeft verklaard) tijdens het telefoongesprek met klager van 9 augustus 2019 enkel de bandbreedte van zijn uurtarief heeft genoemd. Tijdens het eerste telefoongesprek en daarna is kennelijk bij klager de indruk ontstaan dat verweerder allereerst (kosteloos) een inschatting zou maken van de haalbaarheid van zijn zaak en zou onderzoeken of hij zijn werkzaamheden bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klager zou kunnen declareren. Verweerder had de onduidelijkheid en twijfel die bij klager over de opdracht aan verweerder en de kosten daarvan is ontstaan kunnen voorkomen door de financiële afspraken tevoren schriftelijk vast te leggen. Door de handelwijze van verweerder werd klager pas enkele weken later met de opdrachtbevestiging (en het uurtarief) en facturen geconfronteerd. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel c) gegrond is. Klachtonderdeel d) 5.9    In dit klachtonderdeel stelt klager dat de door hem op 21 december 2021 ingediende klacht te traag is afgehandeld door de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Vast staat echter dat dit gaat over de behandeling van de klacht door een andere persoon van het kantoor van verweerder. Klachtonderdeel d) is daarom niet-ontvankelijk.   6    MAATREGELDe raad constateert dat verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden. Door zijn handelen en nalaten treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht de maatregel van waarschuwing in dit geval gerechtvaardigd, nu verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij het belang van een onmiddellijke schriftelijke opdracht-bevestiging aan zijn cliënt inziet. 

7.    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer. 

BESLISSINGDe raad van discipline:- verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;- verklaart klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk;- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse   Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3. 

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 7 maart 2022