Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:50
Zaaknummer
22-065/DB/W
Inhoudsindicatie
De gewraakte tuchtrechter heeft twee procedurele beslissingen genomen. De inhoud daarvan is niet dusdanig dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden dat iin objectieve zin getwijfeld kan worden aan de onpartijdigheid van de tuchtrechter.
Inhoudsindicatie
Verzoek kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 31 januari 2022
in de zaak 22-065/DB-W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
Verzoekers
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) zijn twee klachtzaken aanhangig onder de nummers 21-480/DB/OV en 21-48/DB/GLD met verzoekers als klagers. Verzoekers zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klachten op 7 februari 2022. Verzoekers hebben op 22 januari 2022 per email bij de griffie van de raad ingekomen verzoekschrift de wraking verzocht van mr. R.A.J. van Leeuwen, plv voorzitter van de Raad van Discipline.
1.2 Genoemde tuchtrechter heeft op 24 januari 2022 gereageerd op het verzoek tot wraking. Hij heeft niet berust in de wraking.
1.3 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoekschrift van verzoekers van 22 januari 2022, met bijlagen.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
2.3 Verzoekers hebben in hun verzoekschrift hun gronden voor wraking van genoemde tuchtrechter weergegeven onder B. De gronden B01 tot en met B04 hebben betrekking op de instructies van genoemde tuchtrechter met betrekking tot het al of niet toelaten van door verzoekers toegezonden documenten in het licht van het bepaalde in artikel 2.4 van het Procesreglement Raden van Discipline. De gronden B05 tot en met B11 hebben betrekking op het uitblijven van een reactie op bepaalde processuele verzoeken en opmerkingen van verzoekers waaronder een door verzoekers gewenste schriftelijke bevestiging over de inhoud van de nog te nemen beslissing in verzet, het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof en over de samenstelling van de kamer.
Verzoekers hebben op basis van de genoemde gronden de conclusie getrokken dat genoemde tuchtrechter vooringenomen is en handelt in strijd met de door hem afgelegde eed. Gezien de gang van zaken in de periode van 14 januari 2022 tot en met 21 januari 2022 achten verzoekers het voorts aannemelijk dat de gewraakte tuchtrechter misbruik gaat maken van zijn machtspositie, om daarmee de gemaakte grove fouten tijdens de behandeling van de klachtdossiers (in brede zin) te (blijven) verhullen.
2.4 De door verzoekers aan de gronden van het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten leveren geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is jegens verzoekers, dan wel dat de vrees daarvoor bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is. Genoemde tuchtrechter heeft immers uitsluitend een processuele beslissing genomen, namelijk om documenten niet toe te voegen aan het dossier met het verzoek de documenten aan te bieden met inachtneming van artikel 2.4 van het Procesreglement. Nadat verzoekers er op hebben gewezen dat en waarom aan het bepaalde in dit artikel is voldaan heeft de gewraakte tuchtrechter een nieuwe beslissing genomen en aan verzoekers laten berichten dat de documenten werden toegelaten. Deze feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat de gewraakte tuchtrechter vooringenomen of partijdig is noch is de schijn daartoe gewekt. Er is sprake van twee procedurele beslissingen waarvan de inhoud niet dusdanig is dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden dat in objectieve zin getwijfeld kan worden aan de onpartijdigheid van de tuchtrechter.
Voorts hebben verzoekers de tuchtrechter gewraakt voordat gereageerd kon worden op de overige verzoeken van verzoekers. Van een weigering te reageren op de overige verzoeken is geen sprake zodat de overige grondslagen van de wraking een feitelijke basis ontberen.
2.5 Ook voor het overige behelst het verzoek tot wraking geen door verzoekers gestelde feiten die tot toewijzing van het verzoek kunnen leiden. De verwijten en bezwaren die worden geopperd door verzoekers en vergaande conclusies die daaraan worden verbonden zijn niet gebaseerd op door verzoekers gestelde feiten en volgen niet uit de twee door de gewraakte tuchtrechter genomen processuele beslissingen.
2.6 Bij gebreke van door verzoekers gestelde feiten die kunnen leiden tot inwilligen van het verzoek en waarover onduidelijkheid bestaat is een nader onderzoek ter zitting zinledig. Artikel 4.1 van het wrakingsprotocol Raden van Discipline laat als uitzondering op de hoofdregel toe dat bij kennelijk ongegronde verzoeken zonder zitting wordt beslist. De door verzoekers gestelde feiten kunnen niet leiden tot inwilliging van het verzoek. De conclusie is dat het verzoek tot wraking zonder zitting kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond .
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 januari 2022