Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:47

Zaaknummer

22-026/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat deels kennelijk ongegrond omdat verweerder niet verplicht was om hoger beroep in te stellen en deels kennelijk niet-ontvankelijk omdat klager geen belang heeft bij de klacht dat verweerder geen rekening courant aanhoudt bij de rechtbank.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenboschvan 15 maart 2022

in de zaak 22-026/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 12 januari 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 12 januari 2022 met kenmerk, K21-098 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft zich in januari 2020 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand. Verweerder is klager gaan bijstaan op basis van een toevoeging en heeft klagers wederpartij gedagvaard. Verweerder hield geen rekening-courantverhouding aan bij de rechtbank. Verweerder heeft het griffierecht tijdig voldaan.

1.2 De zaak stond op de rol van 28 april 2021 voor het indienen van een conclusie van antwoord. De rechtbank heeft het uitstelverzoek van klagers wederpartij gehonoreerd en bepaald dat de conclusie van antwoord op 2 juni 2021 moest worden ingediend.

1.3 Bij vonnis d.d. 13 oktober 2021 heeft de rechtbank klagers vordering afgewezen omdat deze naar het oordeel van de rechtbank was verjaard. Verweerder heeft bij e-mails d.d. 14 en 15 oktober 2021 gemotiveerd aan klager kenbaar gemaakt dat hij geen hoger beroep zou instellen omdat dit naar zijn oordeel geen kans van slagen had.

1.4 Op 20 oktober 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft geen beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 oktober 2021;

2. Verweerder houdt geen rekening-courant aan bij de rechtbank. Dit had in klagers zaak tot gevolg dat de wederpartij een langere termijn had voor het voeren van verweer.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerder dat deze geen hoger beroep heeft ingesteld. Vast staat dat verweerder een opdracht, strekkende tot het instellen van hoger beroep, niet heeft aanvaard. De voorzitter overweegt dat een advocaat, indien hij geen of een (te) kleine kans van slagen ziet, in beginsel niet gehouden is toch hoger beroep voor een cliënt in te stellen. Verweerder heeft dit meermalen aan klager gecommuniceerd en zich bereid getoond klager hierover uitleg te geven. Verweerder was gelet hierop niet verplicht om voor klager hoger beroep in te stelen. Hieraan doet niet af dat klager in een e-mail aan verweerder als optie heeft aangegeven dat hij de kantonprocedure zelf zou voeren en dat verweerder, mocht het tot verdere procedures komen, als advocaat voor klager zou optreden.

4.2       Dit zou nog anders kunnen zijn als het bericht van verweerder dat hij voor klager niet in een hoger beroepsprocedure zou optreden, ontijdig was geweest, bijvoorbeeld als hij dit pas enkele dagen voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn aan klager zou hebben meegedeeld. In dat geval zou klager zich immers redelijkerwijs niet meer tot een andere advocaat hebben kunnen wenden om te zien of die klagers zaak wel voldoende kansrijk zou achten. Daarvan is in de onderhavige zaak echter geen sprake, nu verweerder klager bij en/of kort na het doorzenden van het vonnis heeft laten weten geen hoger beroep te willen instellen. Van onbetamelijk handelen door verweerder is dan ook geen sprake. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

4.3       Klachtonderdeel 2

            De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter is van oordeel dat klager niet kan klagen over het ontbreken van een rekening-courant verhouding. Vast staat dat verweerder in klagers zaak het griffierecht tijdig heeft voldaan. Dat klagers wederpartij meer tijd heeft gehad voor het indienen van de conclusie van antwoord  doordat het griffierecht bancair moest worden overgemaakt is het gevolg van het beleid van de rechtbank. Niet is gebleken dat klager door het door hem gestelde optreden van verweerder rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. De voorzitter zal klachtonderdeel 2 daarom met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond; klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 15 maart 2022